Zijn wij een debiel land?

Spreekt Abdelkader Belliraj de waarheid? Je moet bijna hopen van niet, vindt Douglas De Coninck. In afwachting van een eerste materieel bewijs van schuld horen we misschien wel met iets meer aandacht te luisteren. Douglas De Coninck is journalist bij deze krant.

Stel. Nadat ze gedurende een maand of wat van de aardbol zijn verdwenen, en niemand ze nog heeft gezien, meldt het federale parket ons de collectieve arrestatie van Jean-Marie Dedecker, Gerolf Annemans, Michel Javaux, Rudy Aernoudts, Isabelle Durant, Marie-Rose Morel en iemand van het Front National. En ook nog een man wiens naam ons helemaal niets zegt, maar die nu wordt getypeerd als meervoudig moordenaar, meesterbrein en zéér, zéér, zéér gevaarlijk.

Al deze mensen, zegt men, vormden samen “de gevaarlijkste terreurgroep die we ooit hebben gekend”. Ze zijn zelfs zo gevaarlijk dat men deze mensen – in het belang van ons aller veiligheid – eerst gedurende een week of vier heeft moeten ondervragen op een aparte, geheime plek. Er was geen andere manier. Véél te gevaarlijk, anders.

Door en door corrupt gerecht

Tijdens die initiële ondervragingen, buiten elk toezicht van magistratuur of advocatuur, zijn de politici en hun kopstuk tot bekentenissen overgegaan. Het kopstuk heeft bekend dat hij zes moorden heeft gepleegd in een ander land. Een debiel land, ver weg van hier, met een door en door corrupt gerecht. Men wist, in dat debiele land, dat hij die zes moorden had gepleegd (onder meer op de voornaamste imam van het land én de leider van de Joodse gemeenschap) maar aangezien het kopstuk in dat debiele land informant was van de Staatsveiligheid, had men de moorden daar met de mantel der liefde toegedekt.

Dit is wat je ongeveer krijgt als je in de analyse van de zaak-Belliraj ‘Marokko’ vervangt door ‘België’ of vice versa. Dit is de schok die de Marokkaanse publieke opinie begin 2008 te verwerken kreeg: een aantal bekende tv-gezichten, vooraanstaande oppositieleiders, van helemaal niet zo radicale islamitische partijtjes, bleken opeens samen te heulen met een superterrorist, Abdelkader Belliraj. Mensen die al jaren vreedzaam politiek actief waren in wijk, gemeenteraad en parlement waren vriendjes met een zesvoudige moordenaar. Zesvoudige moordenaar, want: hij heeft bekentenissen afgelegd. Het staat, zoals de advocate van één van de slachtoffers gisteren nog eens herhaalde, “zwart op wit in het dossier”.

Nu zegt de man bij zijn allereerste gelegenheid om gedurende een uurtje vrijuit te praten met een journalist: “Ik heb nooit wat dan ook bekend. Ze pakten mijn geboeide hand en duwden daar een balpen in: ‘Tekenen!’ Dan doe je dat. Ze hingen me dagenlang ondersteboven.”

Moeten we Abdelkader Belliraj op zijn woord geloven? In dossiers rond terrorisme en inlichtingendiensten kun je dat in regel beter nooit. We kunnen wel andere dingen doen. Duizenden dingen. Op het lichaam van één van de zes vermeende slachtoffers van Belliraj, een Brusselse homoseksueel, is sperma aangetroffen. Het kan worden vergeleken met dat van Belliraj. Er zijn na de moorden van 1988 en 1989 kogels opgeraapt en hulzen. Er zijn in beslag genomen wapens die de Marokkaanse justitie aan de wereld liet zien. Passen de kogels in de wapens? De forensische technieken voor poepsimpele antwoorden zijn voorhanden. Het bewijsmateriaal ligt daar, in de kelders van het Brusselse justitiepaleis.

Twee volle jaren zijn verstreken sinds het moment waarop uit Rabat het bericht kwam dat het Marokkaanse gerecht in drie dagen tijd zes moorden had opgehelderd waar de Belgische politie al twintig jaar mee liep te sukkelen. Het minste wat we hadden mogen verwachten was een eerste dominosteen die ging vallen. Een materieel bewijs. Een vingerafdruk, een voetafdruk, een dna-staal. Een bewijsstuk boven alle verdenking. Iets waar wij, Belgen, zelf naar konden kijken. Iets dat we konden verifiëren zonder bij onze poging tot waarheidsvinding te moeten worden geholpen met iets dat ergens in een goed bewaakte bunker “zwart op wit op papier” is gezet.

Er is niets. Twee jaar onderzoek door het federale parket: niets. Marokko laat weten weinig of geen interesse te hebben in een toetsing van haar aanklacht tegen Belliraj en de forensische realiteit van de Brusselse moorddossiers. Want België is een debiel land dat zesvoudige moordenaars beschermt.

“Hoe klinkt zijn stem eigenlijk?”, wilde iemand gisteren weten. Ik liet het bandje draaien. Een gewone stem, een beetje opgewonden, Franstalig. Wel een coherent verhaal, een belezen man.

Er zijn enkele stappen achterwaarts nodig om die mogelijke andere realiteit onder ogen te zien: dat Abdelkader Belliraj een gewone, doodbrave vader van drie is uit Evergem. Die vanwege legitieme politieke activiteiten uit een ver verleden opeens het perfecte profiel bleek te hebben voor de hoofdrol in een wansmakelijke schertsvertoning van een regime dat op het gebied van mensenrechten en eerlijke rechtsbedeling misschien toch nog niet zoveel lessen te geven heeft aan andere.

Wat aandachtiger luisteren

In Marokko zijn twee opkomende politieke partijtjes van de kaart geveegd. Er is een hoogst kritisch rapport over het verloop van de zaak-Belliraj door Human Rights Watch, een organisatie die overal ter wereld geldt als bovengemiddeld betrouwbare barometer op het gebied van mensenrechten. Dit is de tussentijdse bilan. Tot zolang heeft Abdelkader Belliraj recht om te worden gehoord. En hebben wij misschien de plicht om wat aandachtiger te luisteren dan we tot nu toe deden.

De zes moorden zijn in België gepleegd. De meeste getroffen families zijn Belgen. De moordenaars die vrij rondliepen, liepen rond in België. Het bewijsmateriaal over wie de moorden kan hebben gepleegd en wie niet, bevinden zich in België. Ermee instemmen dat Marokko hier even de rol van onze rechtbanken overneemt – zoals justitie tot hiertoe liet gebeuren – heeft het voordeel dat onze politiediensten zich van deze cold cases niks meer hoeven aan te trekken. Er is ook een nadeel. Het nadeel is dat België zich vanaf dat punt ten aanzien van de rest van de wereld bekeert tot de debiliteit.

Bron » De Morgen | Douglas De Coninck

Opinie: De versleten pijl en boog van de Belgische inlichtingendienst

In de Senaatscommissie voor de Justitie is afgelopen week het wetsvoorstel op de Bijzondere Inlichtingenmethoden – de zogenaamde BIM-wet – gestemd. Advocaat Raf Jespers gewaagde van ‘het zoveelste gevaarlijke product van het post 9/11-tijdperk’ (DM 8/7). Herman Matthijs benadrukt daarentegen de nood aan deze wet.

Er is een aanvullende wettelijke regeling gekomen over de zogenaamde ‘Bijzondere Inlichtingen Methoden’ (BIM) voor de Belgische geheime diensten. Eindelijk. In ieder geval heeft de Senaat hierover enige dagen geleden een ontwerp van wet goedgekeurd. De tekst dient nog goedgekeurd te worden door de Kamer en als men daar evenveel tijd neemt, dan zal het niet meer voor deze regeerperiode zijn.

Maar laat ons optimistisch blijven en de politici blijven aanmanen tot weloverwogen spoed, want de nood aan dergelijke wet is groot. De afwezigheid van bijzondere inlichtingenmethoden betekent dat de staatsveiligheid en de militaire ‘Algemene Dienst Inlichtingen en Veiligheid ‘ (ADIV) – in vergelijking met andere politiediensten en buitenlandse geheime diensten – als het ware met pijl en boog op pad zijn in onze hoogtechnologische samenleving.

Dat geldt zeker voor de veiligheid van de staat, want de wet van 3 april 2003 heeft het voor het ADIV tenminste mogelijk gemaakt elke vorm van communicatie, uitgezonden in het buitenland, te onderscheppen, af te luisteren, er kennis van te nemen of op te nemen, zowel om redenen van militaire aard als ter bescherming van de Belgische en de geallieerde militairen alsook onderdanen in het buitenland.

In de basiswet van 30 november 1998 houdende de regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdienst zijn er al ‘gewone’ methoden voorzien voor het verzamelen van gegevens. Ingevolge de terreuraanslagen in de VS, het Verenigd Koninkrijk en Spanje alsook de binnenlandse dossiers woedt hier al jaren een politieke discussie over deze BIM-wet.

Opvallend was dat de federale regering lang verdeeld is geweest over diverse aspecten van dit wetsontwerp. Maar ook de senatoren waren niet laaiend enthousiast. We moeten toegeven dat het thema van ‘Intelligence’ electoraal niet bepaald lonend is. De dames en heren senatoren waren dan ook met weinigen om aan de kar te trekken van deze toch niet onbelangrijke wetttekst.

Het aantal senatoren dat in het domein van de geheime dienst beslagen op het ijs komt is bijzonder gering.Daarom misschien toch een korte situatieschets. Het werk van de reguliere politie en het gerecht is grotendeels gericht op het zoeken naar bewijzen die betrekking hebben op een strafbaar feit.

Inlichtingendiensten hebben daarentegen de taak om inzicht te verwerven in de structuren en de netwerken die een gevaar voor de maatschappij kunnen betekenen. De prioritaire taak van deze geheime diensten is om in een vroeg stadium de gevaren op te sporen die een democratische maatschappij kunnen bedreigen. Daar heb je middelen voor nodig, zij het met inachtneming van de Belgische grondwet en de mensenrechten.

Evenwicht vinden

De BIM-wet moest een evenwicht vinden tussen de bescherming van de rechten der burgers en de bijzondere methoden voor de inlichtingsdiensten. Dat is een heikele evenwichtsoefening. In feite draait het in deze wet rond de zogenaamde ‘uitzonderlijke methoden’, zoals het binnendringen in informaticasystemen, het openen van poststukken, telefoontap, doorzoeking van private plaatsen en woningen, het gebruiken van agenten van de dienst onder dekmantel van een fictieve identiteit enzomeer.

Het weze duidelijk dat dergelijke technieken enkel kunnen gebeuren onder strikte voorwaarden en dienen onderworpen te zijn aan een degelijke controle. Grote vraag is nu of deze BIM-regeling niet te veel controle-instanties voorziet, men spreekt van een op te richten ‘commissie’ en ‘college’ die op den duur naast en tegen elkaar gaan werken.

Een concentratie van alle controle bij het vast Comité I lijkt mij een betere waarborg voor een homogene controle. Bovendien is dit Comité I gerelateerd aan de begeleidingscommissie van de Senaat, waardoor de politiek een globaal beeld krijgt op het gebruik van de bewuste methoden. Het Comité I heeft als dotatiegerechtigde instelling ook een onafhankelijke positie in ‘Intelligence community’, zeg maar de parallelwereld van de geheime diensten.

Gebrek aan transparantie

Dit wetsvoorstel over de Bijzondere Inlichtenmethoden is om een nog andere reden belangrijk: men zal zich niet langer kunnen verschuilen achter het geheim van het gerechtelijk onderzoek. Bij gebrek aan wettelijke kader, en dus transparantie, blijven er blijven te veel dossiers verborgen voor het Comité I – herinner u het terreuralarm tijdens de kerst van 2007, de zaak-Belliraj of de affaire rond Fehriye Erdal. Dat maakt politieke controle onmogelijk.

Nogmaals: in een parlementaire democratie kunnen uitzonderlijke methoden enkel plaatsvinden als er een meer dan degelijke controle daarop plaatsvindt. De langdurige behandeling van deze BIM-regels bewijst nog eens dat dit koninkrijk geen pionier is in het omkaderen van inlichtingsdiensten met moderne middelen. Dat is bizar te noemen in een land met zeehavens van wereldniveau en een hoofdstad als Brussel, een van de belangrijkste diplomatieke zenuwcentra ter wereld, en een plek waar inlichtingsdiensten thuis zijn.

Bron » De Morgen

Opinie: De nieuwe BIM-wet, met de B van Bedreigend

In de Senaatscommissie voor de Justitie wordt vandaag het wetsvoorstel op de bijzondere inlichtingenmethoden – de zogenaamde BIM-wet – besproken. Volgens Raf Jespers geeft het de geheime diensten vrije baan zich verregaand te mengen in het privéleven van de burgers. ‘De BIM-wet dreigt het zoveelste gevaarlijke product te worden van het post 9/11-tijdperk op een ogenblik dat er weer meer respect wordt gevraagd voor de rechtsstaat en grondrechten.’

Deze week behandelt de Senaat het wetsvoorstel dat aan de inlichtingendiensten (Staatsveiligheid, Inlichtingendienst van het leger) bijzondere inlichtingenmethoden (BIM) wil toekennen. De kans is reëel dat dit controversiële voorstel – dat al drie jaar suddert – nog voor het parlementair reces wordt doorgedrukt. Het gaat om een historisch wetsvoorstel.

Voor het eerst in de Belgische geschiedenis zullen de inlichtingen- en veiligheidsdiensten bij wet gemachtigd worden om alomvattende spionagemethoden te gebruiken. Die diensten mogen nu al gebruik maken van ‘gewone methoden’, dit is het verzamelen van gegevens bij openbare diensten, gerecht, privébedrijven of bij ‘menselijke bronnen’.

Het wetsvoorstel wil hen hier bovenop nog specifieke en uitzonderlijke methoden geven: computers hacken, telefoons aftappen, brieven openmaken, afluisterapparatuur of camera’s installeren in privéwoningen, ongemerkt binnendringen in woningen en lokalen, personen en lokalen observeren, bankverrichtingen inkijken, internetgebruikers en elektronische communicaties identificeren, nepfirma’s oprichten, …

De Liga’s voor Mensenrechten en de Orde van Vlaamse Balies (OVB) leverden ernstige kritiek op eerdere BIM-voorstellen. Het huidige voorstel negeert grotendeels deze kritiek. Er stellen zich diverse problemen.

1

Het BIM-voorstel laat de geheime diensten toe zich verregaand te mengen in het privéleven van de burgers. Fundamentele rechten zoals de onschendbaarheid van de woning en het briefgeheim staan op de helling. En dit op een permanente wijze.

Dit gaat in tegen de internationale rechtsregel dat een beperking van fundamentele rechten en vrijheden slechts uitzonderlijk en tijdelijk en enkel in noodsituaties mag gebeuren. De BIM-wet dreigt het zoveelste gevaarlijke product te worden van het post 9/11-tijdperk op een moment dat de tijdgeest toch ietwat lijkt te kantelen in de richting van meer respect voor de rechtsstaat en de grondrechten.

2

De wet maakt de Staatsveiligheid ook bevoegd om ‘extremisme’ en ‘radicalisme’ in het oog te houden. Deze beide begrippen zijn zo breed en rekbaar dat het gevaar bestaat dat bonafide ngo’s, strijdbare vakbondsafdelingen of organisaties als Greenpeace in het oog van de Staatsveiligheid komen en dus ook geconfronteerd worden met telefoontap, hacken van hun computers enzovoort. Dat dit geen paranoia is bleek uit de Antwerpse lijst van ‘extremistische en terroristische organisaties’ die in 2005 onthuld werd. Op die lijst meer dan 100 organisaties, van Gaia tot Geneeskunde voor het Volk.

3

Het verwondert niet dat vooral advocatenorganisaties bezorgd zijn om het binnenbrengen in het strafproces van inlichtingen afkomstig van geheime diensten. Dit was al het geval – met inlichtingen van buitenlandse geheime diensten – in de ‘terrorismeprocessen’ tegen de GICM en de DHKP-C. De bijzondere inlichtingenmethoden die nu worden voorgesteld maken het zeer reëel dat de geheime agenten tijdens hun speurwerk niet alleen botsen op inlichtingen over staatsveiligheid, maar ook op aanwijzingen van criminele feiten.

En dan komen de inlichtingendiensten op het terrein van het strafonderzoek dat normaal voorbehouden is aan politie, parket en onderzoeksrechters. De advocaten vrezen dat het inlichtingenwerk van de geheime diensten als een ‘voorbereidende schakel’ van het strafonderzoek zal gezien worden en op die manier strafonderzoek en inlichtingenwerk met mekaar verweven geraken. Zo komt het recht op eerlijk proces in het gedrang.

4

Eén van de meest betwiste onderdelen van het wetsvoorstel is de controle op de gebruikte methoden. Wat de gewone methoden betreft kan ik kort zijn: er is geen controle; de inlichtingendiensten doen ongeveer wat zij willen. De specifieke en uitzonderlijke methoden zouden volgens het wetsvoorstel gecontroleerd worden door een nieuw orgaan, de bestuurlijke commissie. Dit orgaan bestaat uit drie onafhankelijke magistraten. De controle die zij uitoefenen is beperkt en complex.

Het Comité I (comité in de schoot van de Senaat dat de inlichtingendiensten controleert) kan in de regel enkel a posteriori controle uitoefenen, dus als de methoden al aangewend zijn.“In een democratische samenleving, het etiket rechtsstaat waardig, opereren inlichtingen- en veiligheidsdiensten onder het rechtstreeks gezag van het Federale parlement en onderwerpen deze diensten zich aan de werking van de rechterlijke orde”, zegt de Orde van Vlaamse Balies in navolging van de Raad van Europa.

De controle die in het wetsvoorstel is uitgewerkt, beantwoordt hieraan in geen enkele mate. Controle op veiligheidsdiensten is cruciaal in een democratische samenleving om te vermijden dat deze een staat in de staat worden, en zelf het beleid gaan bepalen of manipuleren.

Er zijn nog een resem andere kritieken. Agenten van de veiligheid krijgen het recht om – onder bepaalde omstandigheden – misdrijven te plegen. Ze mogen ook nepfirma’s of fake vzw’s oprichten. Wie zal straks nog zicht hebben op dit wespennest?

En last but not least. De nieuwe methoden mogen ook gebruikt worden tegenover advocaten, journalisten en medici ‘wanneer er serieuze aanwijzingen zijn dat die deelnemen aan het ontstaan of de ontwikkeling van een mogelijke bedreiging voor de staatsveiligheid’. Een dermate ruim criterium verbant het beroepsgeheim per direct naar het museum.

Waar zit het bronnengeheim van een journalist die morgen een artikel schrijft over een ‘radicale’ beweging? Is dat deelname aan een mogelijke bedreiging? Of van de advocaat die in een ‘terrorismeproces’ optreedt? Laat ons echt niet naïef zijn. Eens de inlichtingendiensten over deze draconische methoden beschikken is het hek van de dam. Dit wetsvoorstel dat de fundamenten van de rechtsstaat raakt, verdient een zeer breed maatschappelijk debat.

Bron » De Morgen | Raf Jespers

Opinie: Wapenwet onnodig versoepeld

Het federale parlement heeft zoals verwacht beslist de wapenwet te versoepelen. Het gaat hierbij niet, zoals vaak beweerd wordt, om technische aanpassingen die de uitvoerbaarheid van de wet verbeteren. Het gaat om een verzameling gunstmaatregelen op maat van de wapenbezitters en wapenliefhebbers, ten koste van de oorspronkelijke doelstelling van de wet – het verzekeren van de veiligheid van de burgers door het terugbrengen van het aantal vuurwapens dat in omloop is in België.

Deze versoepeling zou nodig zijn omdat de huidige wet de legale wapenbezitters onnodig hard aanpakt. Immers, het zijn vooral criminelen met hun illegale wapens die verantwoordelijk zijn voor de meeste problemen. Dit verhaal van de wapenlobby klopt echter niet. Er is een keihard, keer op keer wetenschappelijk bewezen verband tussen het aantal vuurwapens dat in een samenleving in omloop is en het aantal vuurwapengerelateerde ongevallen, impulsieve misdaden, criminele feiten en zelfmoorden. 80procent van de gewelddaden met dodelijke afloop spelen zich af binnen de kring van vrienden, partners of familie. Het is dus helemaal niet onredelijk om het particuliere wapenbezit aan strenge voorwaarden te koppelen.

Wij stellen vast dat de retributie die wapenbezitters moeten betalen bij de vergunningsaanvraag naar omlaag gehaald wordt. 85euro per wapen per 5 jaar – dit is minder dan anderhalve euro per maand – zou onredelijk hoog zijn. Vanaf nu geldt een forfaitaire som van 85euro ongeacht het aantal wapens waarop de vergunning betrekking heeft. Zoals aangegeven werd door de Minister van Binnenlandse Zaken is een dergelijke regeling nog minder kostendekkend dan de bestaande regeling. Een meerderheid van de commissieleden verkoos hier echter geen rekening mee te houden en elke Belg in toenemende mate te laten meebetalen voor elke wapenvergunning die verleend wordt.

Tot slot willen we er eveneens op wijzen dat de risico’s verbonden aan het bezit van wapens zonder munitie zwaar onderschat worden. Wapenbezitters hebben vanaf nu het recht om hun vuurwapen in het bezit te houden, wanneer de wettige reden hiervoor (bijvoorbeeld een jachtvergunning of sportschutterslicentie) vervalt. Het volstaat dat zij hun vuurwapen ooit op legale manier hebben verkregen en dat zij geen munitie in hun bezit hebben. Dit klinkt mooi in theorie, maar het is in de praktijk onmogelijk te controleren. Hoe kun je nagaan of iemand niet langer munitie in zijn of haar bezit heeft? Zonder een sluitend systeem dat toelaat munitie te traceren van fabrikant tot gebruiker, is het niet moeilijk om aan munitie te komen.

Wij kanten ons niet per definitie tegen elke vorm van vuurwapenbezit. Evenmin is het onze bedoeling om het de vele jagers en sportschutters onmogelijk te maken hun hobby te beoefenen. Wel steunt volgens ons elke degelijke wapenwet op het principe dat het bezit van vuurwapens verboden moet zijn, tenzij een goede reden aangetoond kan worden om er wel één te hebben. Voorts moet een goede wapenwet een degelijk registratie- en controlemechanisme bevatten, om een zo accuraat mogelijk beeld te hebben van de wapens die in omloop zijn.

Op beide vlakken krijgen de voorgestelde versoepelingen van de wapenwet een onvoldoende. Cijfers van de Wereldgezondheidsorganisatie tonen aan dat België op de vijfde plaats staat van alle geïndustrialiseerde landen wat betreft het aantal doden door vuurwapens per 100.000 inwoners. Deze versoepeling van de wapenwet maakt het onmogelijk om die situatie te verbeteren. De beslissing de wapenwet te versoepelen zal met zekerheid extra mensenlevens kosten. En die slachtoffers zullen, ironisch genoeg, vooral vallen binnen de kennissenkring van de mensen die nu denken dat ze van de huidige meerderheid in het parlement een cadeau hebben gekregen.

Bron » De Standaard | Jan Cappelle

Opinie: Wat met de Veiligheid van de Staat?

In een interview in De Standaard van 4 januari beweerde de federale veiligheidsadviseur dat de problemen met de Veiligheid van de Staat waren opgelost. Vraag is hoe professor De Ruyver, die als adviseur van de premier zowat het monopolie heeft over alles wat met veiligheid te maken heeft, de jarenlang aanslepende problematiek in onze burgerlijke inlichtingendienst in enkele maanden wist om te zetten.

Een artikel in De Morgen van zaterdag 13 januari over de infiltratie van het Belgische bedrijfsleven door het criminele milieu geeft al een eerste aanzet. Verwijzend naar een uitspraak van het hoofd van de directie Georganiseerde Criminaliteit en de jaarrapporten van de federale politie wordt gesteld dat sinds 1996 70 tot 80 procent van de criminele organisaties bedrijven opzet om hun illegale activiteiten te camoufleren en dat die constante het voorbije jaar lichtjes is gestegen.

Bij die onrustwekkende uitspraken moeten twee andere, even onrustwekkende, vragen gesteld worden: welk gevolg heeft de federale politie gegeven aan die belangrijke informatie, en wat deed de Veiligheid van de Staat in die materie?

Het lijkt er sterk op dat de federale politie als een inlichtingendienst functioneert, maar de finaliteit van een politiedienst wat betreft de opsporing van criminele feiten is uitsluitend gerechtelijk (in tegenstelling tot de doelstellingen van de Staatsveiligheid, die het politieke beleid inlicht).

Hoeveel dossiers aangaande zwaarwichtige criminele activiteiten werden er intussen voor de rechtbank gebracht en welke sancties werden uitgesproken? Indien daarover geen duidelijkheid kan worden gegeven, is de volgende vraag wat het federaal parket met al die belangrijke door de federale politie aangeleverde informatie heeft gedaan, en wie daarop, buiten de federale procureur zelf, enig toezicht heeft.

Dat soort dossiers zou door de Staatsveiligheid behandeld moeten worden. Door het Vast Comité I, dat verondersteld wordt de inlichtingendiensten te controleren, werd de afgelopen vijf jaar uitvoerig aandacht gegeven aan de bescherming van het wetenschappelijk en economisch potentieel. Er werd gewezen op de noodzaak om de nieuwe opdrachten voor de Staatsveiligheid ook effectief uit te voeren.

De adviezen van het Comité I werden door de minister van Justitie beantwoord door de enkele vraag om een definitie te geven van het Wetenschappelijk Economisch Potentieel. Het Comité I maakte daarop een uitvoerig verslag maar dat bleef zonder gevolg. Of toch, nadat de specialist in deze materie de Veiligheid van de Staat had verlaten, werd de daarop toegespitste dienst uitgebreid tot… drie leden! Er moet dus wel erg getwijfeld worden aan het academische gehalte van de uitspraken van de professor.

Een andere vraag is dan welke de onderliggende agenda is die de professor-adviseur tot dergelijke uitspraken brengt. Daarvoor is een blik op het verleden voldoende. Hij begon zijn carrière in het zog van het plan-Tobback, dat van de rijkswacht, door opslorping van alle veiligheidsdiensten, de Veiligheid van de Staat incluis, dé federale eenheidspolitie wou maken.

Nadien werd hij het manusje doet alles in de commissie Dutroux, waarvoor hij bedankte met een eredoctoraat voor voorzitter Verwilghen. Van daaruit was de stap naar het kabinet-Justitie niet moeilijk. Omdat minister Verwilghen van de PS niet de minste armslag kreeg en alles langs de premier moest passeren, was de overstap naar dat kabinet voor de hand liggend. Dat de professor bij het oude plan is gebleven, is dus duidelijk. Maar wat doet hij dan in een kabinet waarin de rechten van de burger in meerdere manifesten werden gegoten?

Bron » De Morgen | Walter De Smedt