Un projet de loi menace la recherche historique, disent les Archives de l’État

Les Archives de l’État ont fait part à la Chambre de leurs vives inquiétudes à propos d’un projet de loi destiné à moderniser les services de renseignement. En les dispensant de transférer leurs archives, le texte met en péril l’avenir de la recherche historique en Belgique, dénoncent-elles.

La loi sur les archives prévoit que les documents d’archive de plus de 30 ans (ou de 50 ans pour le SGRS, service secret de l’armée) doivent être transférés aux Archives de l’État. Les services de renseignement jugent ces délais trop courts puisqu’ils travaillent sur le long terme et que certaines pièces conservent leur pertinence pendant une longue période. Il s’agit en outre souvent de documents classifiés que seul l’auteur peut décider de déclassifier.

Le projet de réforme de la loi organique de 1998, en discussion à la Chambre, dispense les services de renseignement du transfert aux Archives de l’État, en précisant que la consultation par le public devra être assurée aux mêmes conditions qu’aux Archives de l’État. Il ajoute que les autorités judiciaires et administratives, y compris la police, doivent restituer aux services de renseignement les documents classifiés qui émanent d’eux préalablement à leur transfert. A la demande des mêmes services, le document peut être détruit.

Dans un avis demandé par la Chambre, les Archives de l’État réclament la suppression pure et simple de ces dispositions qui heurtent frontalement, à leur yeux, la loi sur les archives. Elles évoquent des raisons techniques et administratives, et mettent aussi en garde le parlement contre les effets sur la recherche historique.

“L’impact de ce projet de loi sur l’avenir de la recherche historique est catastrophique. Les historiens devront analyser le processus des décisions administratives sur la base de dossiers très incomplets. Par le passé, des historiens ont déjà été confrontés à des problèmes liés au caractère complet ou à l’accessibilité des archives dans certains dossiers symboliques comme le dynamitage de la Tour de l’Yser, l’assassinat de Julien Lahaut, les Tueurs du Brabant, etc.”, a averti le directeur général des Archives, Karel Velle.

Une “censure organisée de l’histoire”

Les écologistes Benoît Hellings et Stefaan Van Hecke ont déposé un amendement faisant droit à la demande des Archives.

“L’instauration d’une incapacité quasi-éternelle de pouvoir consulter un fond d’archive lié à un service de renseignement belge pose un problème démocratique profond”, estiment les députés qui redoutent une “censure organisée de l’histoire”.

La mention d’une consultation des archives des services de renseignement aux mêmes conditions qu’aux Archives de l’Etat semble de peu de valeur vu l’impossibilité d’accéder même à une salle de lecture de la Sûreté ou du SGRS sans habilitation de sécurité. Quant aux échéances de 30 ou 50 ans, elles visent des dossiers clos auquel le service fixe encore un délai d’utilité.

À l’appui de leur craintes, les parlementaires invoquent le cas des archives de la Sûreté coloniale, service de renseignement des autorités coloniales belges. Elles devraient être transférées aux Archives de l’État dans le cadre du grand transfert des archives africaines entreposées au Palais d’Egmont mais la Sûreté de l’État s’y oppose pour le moment, indiquait-on mercredi aux Archives de l’État.

Bron » RTBF

N-VA wil onderzoek naar dynamitering IJzertoren in 1946

N-VA-kamerlid Brecht Vermeulen roept de Vlaamse universiteiten en onderzoekers van wetenschappelijke instellingen op om historisch onderzoek te voeren naar de dynamitering van de oorspronkelijke IJzertoren in 1946. Dat meldt hij in een persbericht.

De eerste IJzertoren – die na de Eerste Wereldoorlog werd opgetrokken als monument voor de Vlaamse gesneuvelden en meteen ook symbool stond voor Vlaams zelfbestuur – werd in de nacht van 15 op 16 maart 1946 opgeblazen. Het duurde uiteindelijk tot 1965 voor de nieuwe, grotere IJzertoren plechtig kon worden ingewijd. De bouw had niet de geplande vier maar wel dertien jaar geduurd, onder meer door geldgebrek.

Wie achter de aanslag zat, werd niet opgehelderd. Het gerechtelijk onderzoek van toen “deed en doet nog steeds veel vraagtekens rijzen”, zegt Vermeulen. “Het gerechtelijk onderzoek mondde in april 1948 uit in negen voorlopige aanhoudingen, maar het onderzoek liep af zonder enig resultaat. Het feit dat er een onderzoek werd gevoerd dat tot niets heeft geleid, voedde het gevoel bij de Vlaamse beweging dat de Belgische staat – in volle repressietijd – doelbewust niets ondernomen had om de daders te vinden.”

Vermeulen roept onderzoekers nu op tot diepgaand wetenschappelijk onderzoek. “Voor de politiek van vandaag is het onderzoek naar wie de aanslag heeft gepleegd, wie de opdrachtgevers waren, en hoe het gerechtelijk onderzoek gevoerd werd, niet meer relevant”, luidt het.

“Maar wat gebeurd is en wat fout is gelopen, is historisch en moreel wel nog van belang.” Vermeulen vindt dat de onderzoekers toegang moeten krijgen tot alle stukken van het gevoerde onderzoek, tot alle archiefdocumenten van politie, leger en staatsveiligheid, en moeten ze ook de private archiefbronnen kunnen consulteren.

Bron » De Morgen

Zestig jaar geleden werd de eerste Yzertoren opgeblazen

Zestig jaar geleden werd de eerste IJzertoren in Diksmuide verwoest door een bomaanslag. De daders werden nooit gevat, maar de toren zou groter dan tevoren heropgebouwd worden. Na de bevrijding in september 1944 waren er in verzetskringen veel stemmen opgegaan om het monument te verwoesten.

Zij beschouwden de “Stenen Inciviek” als het symbool van de collaboratie en sympathie voor het fascisme. De overheid ging daar niet op in, maar in juni ’45 lieten twee jonge weerstanders een bom ontploffen. De toren liep schade op, maar bleef overeind. In de nacht van 15 op 16 maart 1946 was er een veel grotere explosie. Dit keer stortte het IJzermonument volledig in elkaar.

Een onderzoek naar de aanslag leverde weinig op. Beschuldigende vingers werden uitgestoken naar Franstaligen, verzetslui of Belgische militairen die in de buurt een munitieopslagplaats hadden, maar de echte toedracht kwam niet aan het licht. De toren had zijn wortels in de loopgraven in de IJzervlakte.

Tussen 1914 en 1918 vochten daar vooral Vlaamse soldaten onder bevel van Franstalige officieren. 20.000 onder hen zouden omkomen, vele anderen raakten verminkt. Na de oorlog legden de veteranen taaleisen op tafel en verenigden ze zich in de Frontpartij, die profiteerde van de invoering van het algemeen enkelvoudig kiesrecht in 1919.

De Vlaamse beweging werd door de politieke en militaire leiding echter met wantrouwen bekeken wegens de collaboratie van Vlaamse “activisten” onder Duitse bezetting. Een symbolische strijd brak uit rond de kruisen die op de soldatengraven stonden. Veel Vlaamse soldaten rustten onder “Heldenhuldezerkjes” met een Keltisch kruis en het opschrift AVV-VVK. De legerleiding liet veel van die zerken vervangen door Belgische symbolen.

In de jaren 20 startten de jaarlijkse IJzerbedevaarten in Steenkerke, daarna in Diksmuide. In 1930 werd daar de eerste IJzertoren gebouwd waar in een crypte de lichamen van gesneuvelde Vlamingen werden bijgezet. De toren kreeg de vorm van een heldenzerk met bijhorend opschrift. In de jaren 30 radicaliseerde de conservatieve Vlaamse frontbeweging en onder invloed van extreem-rechts elders in Europa evolueerde ze tot een anti-democratische beweging.

Bewegingen als het Vlaams Nationaal Verbond en DeVlag voerden het hoge woord en stapten tijdens de Tweede Wereldoorlog zonder veel dralen in de collaboratie. De IJzerbedevaarten tijdens de bezetting waren dan ook louter bijeenkomsten van “zwarthemden” die tot wrevel leidden bij andere delen van de bevolking. De boodschap “Nooit meer oorlog” werd verlaten om vrijwilligers te ronselen voor het Oostfront.

Na de bevrijding eind 1944 werd alles wat naar Vlaamsgezindheid rook, meteen verdacht en de kop ingedrukt. België was in en de meeste politieke strekkingen lieten geen traan om de IJzertoren.

Bron » VRT Nieuws