“Wat is erger: niets weten of zeker weten dat je kind gefolterd en misbruikt is?”

Zonder de zaak-Dutroux had Child Focus wellicht nooit bestaan. Na de opgraving van Julie en Mélissa in de tuin van Marc Dutroux, kreeg Jean-Denis Lejeune het idee om een centrum voor vermiste kinderen op te richten. “Tijdens de Witte Mars stapte ik af op premier Dehaene, die er meteen zijn politieke redding in zag,” zegt de vader van Julie. Niet iedereen was even enthousiast. “Ik was in het begin niet zo blij met Child Focus,” zegt Eric Geijsbregts, vader van Nathalie, die al 27 jaar naar zijn dochter zoekt.

Jean-Denis Leujeune: “Ik herinner me die zondag 17 augustus 1996 nog alsof het gisteren was. Het was een snikhete dag, graafmachines waren al de hele dag in de weer op het terrein achter het huis van Dutroux. We zaten samen met de ouders van Mélissa bij adjudant Jean Lesage van de rijkswacht van Seraing te wachten op nieuws. Lesage kreeg geregeld telefonische oproepen over wat er in Sars-la-Buissière gebeurde. In de namiddag ging de telefoon opnieuw, en Lesage nam op. ‘Ze hebben een arm gevonden, en een been,’ zei hij tegen ons. ‘Maar ze weten niet van wie het is.’ (stil) Het was de toon waarop hij het meedeelde, alsof hij vertelde dat hij een kilo appelen op de markt had gekocht. Een kwartier later kregen we het nieuws dat het de lichamen van Julie en Mélissa waren. Ik ben in elkaar gestort. Er was niets meer om voor te leven.

“Kort nadat de kinderen waren gevonden, besloot ik dat ik iets moest ondernemen. Ik moest een andere zin geven aan mijn leven, anders zou ik zelf in een afgrond verdwijnen. Toen is het idee bij mij beginnen te groeien om Child Focus op te richten. In Washington bestond al zo’n centrum. Ik was vastbesloten om ook in België een professionele, onafhankelijke organisatie op te zetten om vermiste kinderen op te sporen. Het was een manier om voor anderen te doen wat ik voor mijn eigen dochter niet had kunnen doen.”

Jean-Denis Lejeune is 22 jaar later nog steeds heel breekbaar als hij over zijn vermoorde dochter Julie praat. We ontmoeten hem op het kabinet van de Waalse CDH-minister Alda Greoli in Namen, waar hij bij de administratie werkt. Aan de muur hangen foto’s van zijn twee dochtertjes, 5 en 10 jaar oud. Lejeune is hertrouwd, zijn huwelijk met de moeder van Julie heeft het drama van hun dochter niet overleefd.

Lejeune: “Je moet verder, maar je blijft de littekens meedragen. Dat heeft de tijd niet kunnen verhelpen. Het heeft meer dan zeven jaar geduurd voor ik na de verdwijning van Julie haar slaapkamer kon binnengaan. Nu probeer ik te denken aan de mooie momenten met haar, maar ik vind dat ik er niet genoeg heb gehad. Dat is één van de moeilijkste dingen voor mij: dat ik niet genoeg tijd met Julie heb doorgebracht toen ze er nog was. Het voelt als een enorme mislukking, want die verloren tijd kan ik nooit meer inhalen. Daarom wil ik niet meer dezelfde fout maken met mijn twee andere dochtertjes. Ik wil geen kostbare momenten meer verliezen en breng heel veel tijd met hen door.”

Contact met de andere ouders uit de zaak-Dutroux is er niet meer, ook niet als de advocaat van Dutroux met veel poeha aankondigt dat hij zijn cliënt over drie jaar vrij wil krijgen.

Lejeune: “We zijn allemaal onze eigen weg gegaan. Dat is heel natuurlijk gegroeid. Ik denk dat het een vorm van bescherming is. Praten over onze kinderen is het mes in de wonde draaien.”

Maar als Lejeune het over het prille begin van Child Focus heeft, lichten zijn ogen op. Hij was het die tijdens de Witte Mars, toen de ouders van de slachtoffers van Dutroux bij Jean-Luc Dehaene werden ontvangen, op de premier afstapte met een dossiertje over de oprichting van een nieuw centrum dat verdwenen kinderen moest helpen terugvinden.

Lejeune: “Ik was al een paar keer gaan kijken naar het centrum in Washington dat daar was opgericht door een vader, John Walsh, na de verdwijning van zijn zoontje Adam. Ook hij botste tijdens het onderzoek naar de verdwijning overal tegen muren aan, net zoals wij hier in België.

“Hier stond het land na het spaghetti-arrest op zijn kop. De ontreddering was totaal. De mensen waren woedend toen bleek dat de politie en het gerecht zoveel fouten hadden gemaakt. Er braken overal spontane stakingen uit, de regering was bang voor de volkswoede en vreesde dat het op de Witte Mars uit de hand zou lopen. We kregen de vraag van minister Johan Vande Lanotte om de bevolking op te roepen tot kalmte. Hadden we toen gewild, dan hadden we de regering kunnen doen vallen. Maar dat was onze bedoeling niet. We wilden oplossingen voor wat er fout liep bij justitie.”

“Toen ik Dehaene dat dossiertje in de handen duwde, zag ik dat hij er onmiddellijk een oplossing in zag. Hij zag het als een manier om te tonen dat de politiek bereid was om naar de klachten van de bevolking te luisteren en er iets aan te doen. De premier heeft het die dag slim gespeeld, en meteen de oprichting van zo’n centrum aangekondigd.”

U hebt hem gered.

Lejeune: “Waarschijnlijk. Maar Child Focus heeft later het leven van verschillende kinderen gered. Daar ben ik heel trots op.”

Tip van 1 miljoen

‘Ik was in het begin helemaal niet zo blij met Child Focus,’ geeft Eric Geijsbregts toe. Zijn dochter Nathalie, 10 jaar, verdween op 26 februari 1991 toen ze ’s ochtends op de schoolbus stond te wachten.

Geijsbregts: “Toen de zaak-Dutroux losbarstte, was ik al vijf jaar op zoek naar mijn dochter. Ik had zelf een vzw opgericht om ouders van vermiste kinderen te ondersteunen en we deden dat goed, vond ik. Ineens kwam daar een organisatie als een vliegende schotel uit het niets neergedaald en mochten wij niets meer doen. Later ben ik bijgedraaid, toen ik zag dat Child Focus goed werk leverde en met nieuwe ideeën kwam. Ze zijn het onderzoek naar Nathalie altijd blijven steunen, met verouderingsfoto’s en bewegende beelden van haar gezicht in 3D, met knipperende ogen. Op Facebook zijn die 262.248 keer bekeken en zijn er duizenden reacties op gekomen. Die heb ik allemaal gelezen.”

Hebt u nog altijd hoop om Nathalie terug te vinden, na 27 jaar?

Geijsbregts: “Ik denk dat ze dood is. Maar ik wil graag weten waar ze is, om afscheid van haar te kunnen nemen. We wisten al vanaf dag één dat het om een misdaad ging, en de politie nam het gelukkig ernstig. Getuigen hadden gezien dat een man Nathalie had meegenomen in een grijze auto. Ik had haar ’s ochtends afgezet aan de bushalte om naar school te gaan.”

“Onze buurvrouw passeerde daar een paar minuten later en zag haar op de achterbank van die wagen zitten. Nathalie zwaaide nog naar haar. Ze is argeloos met die man meegegaan. We wisten dus dat het een ontvoering was, maar er kwam geen eis voor losgeld. Logisch: als het hun daar om te doen was geweest, hadden de ontvoerders wel een kind uit een rijke familie gekozen, geen kind uit een sociale woonwijk.”

“Die eerste weken organiseerde ik grote zoekacties met vrijwilligers in de bossen rond Leefdaal. Toen een journalist me vroeg of we op zoek waren naar een lijk, drong het plots tot me door dat Nathalie waarschijnlijk dood was. Ik besefte toen dat het misschien beter was om die vrijwilligers niet meer te vragen om mee te helpen zoeken. Ik kon het die mensen niet aandoen dat ze plots een lijk van een jong kind zouden vinden. Ik heb de zoekacties toen stopgezet.”

Eric Geijsbregts viel altijd al op met zijn speciale acties. Toen zijn dochter Nathalie in 1991 verdween, lang voor er sprake was van Child Focus, organiseerde hij in Vlaanderen de eerste grote affichecampagne rond een vermist kind. Hij liet vrachtwagens rondrijden met gigantische opsporingsberichten en liet reclameborden langs de weg volhangen met haar beeltenis en de oproep: ‘Help ons Nathalie te vinden.’ Hij loofde een beloning van 1 miljoen frank uit voor de gouden tip die naar Nathalie zou leiden – geld dat hij niet had en probeerde in te zamelen met allerlei benefietacties. Hij plantte de eerste bomen van het Witte Kinderbos langs de snelweg tussen Antwerpen en Brussel. Hij ging op de Eroticabeurs in Antwerpen staan en verkocht er honderden schaapjes ten voordele van zijn Hulpfonds voor Vermiste en Ontvoerde Kinderen onder de slogan: ‘Kinderen spelen in een speeltuin, niet in een pornofilm.’

Twee weken geleden, op de verjaardag van de verdwijning van Nathalie, bent u aan haar gedenksteen gaan staan om de ontvoerder van uw dochter op te wachten. Had u verwacht dat er werkelijk iemand zou opdagen?

Geijsbregts: “Niet echt, maar ik vond wel dat ik er moest zijn. Ik had een oproep op Facebook geplaatst, gericht aan de dader: ‘Kom die dag, op dat uur, naar de plek waar je haar hebt meegenomen.’ Ik wilde er geen precieze plaats en uur bij zetten, want ik wilde niet dat er een massa mensen op zou afkomen. Ik ben die ochtend een paar uur in mijn eentje gaan wachten aan haar gedenksteen, in de auto onder een dekentje, en heb een paar theelichtjes aangestoken. Hij is niet gekomen.”

“Om de zoveel jaar organiseer ik een actie om de herinnering aan Nathalie levend te houden. Ik wil niet het gevoel hebben dat ik niet alles heb gedaan om haar terug te vinden.”

Toen Nathalie verdween, kon u als ouder nergens terecht voor hulp.

Geijsbregts: “Nee, we hebben alles zelf moeten uitzoeken. Ik had het grote geluk dat het leger me steunde. Ik was beroepsmilitair en mijn collega’s waren zeer betrokken. Het leger heeft de affiches gedrukt, want zelf konden we dat niet betalen. In Kortenberg stond een huis langs een drukke weg, waar een foto van Nathalie de hele zijgevel bedekte. De collega’s hielpen ons ook in het gewone leven.”

“We kwamen in die hectische dagen niet meer toe aan eten, laat staan aan koken. Mijn vrouw Anita was helemaal van de kaart. Een collega had dat gezien en heeft ervoor gezorgd dat er elke dag vanuit de keuken van het leger warm eten werd gebracht, zolang dat nodig was. We kregen dus wel hulp, maar allemaal toevallig, omdat mensen spontaan naar ons toe kwamen.”

Van een pax media was nog lang geen sprake. Jullie kregen alleen een opsporingsbericht op de VRT, niet op VTM.

Geijsbregts: “Nee, dat mocht niet. VTM bestond nog maar twee jaar en mocht als commerciële zender geen officiële opsporingsberichten uitzenden. Maar dan mis je natuurlijk wel veel kijkers die misschien iets hadden gezien. Dus ging ik naar VTM-nieuwsanker Dany Verstraeten, die bij ons in de wijk woonde. Hij heeft me toen in het nieuws geïnterviewd, en zo kwamen we toch op VTM. Onmiddellijk daarna hing de VRT aan de lijn: waarom krijgt VTM een interview en wij niet? De twee zenders leefden toen nog op voet van oorlog. Een dag later al zat ik in het praatprogramma van Jan Van Rompaey.”

“Intussen kwamen er bij ons thuis tips en anonieme brieven binnen. Van de politie moesten we die met handschoenen openmaken en met hen meegeven. Achteraf hebben we daar niets meer van gehoord, heel frustrerend was dat. We kregen geen feedback over het onderzoek. Er was niemand die ons een beetje de weg kon wijzen, terwijl je leven wel overhoop wordt gehaald. Daarom heb ik toen zelf een organisatie opgericht om mensen te helpen die in dezelfde situatie verkeerden als wij. Dat waren er nogal wat. In datzelfde jaar verdween ook Katrien De Cuyper, en kort daarop Inge Breugelmans, Ines Van Muylder, Liam Vanden Branden en Kim en Ken.”

Prutswerk

Toen Julie en Mélissa op 24 juni 1995 verdwenen, wist de politie helemaal niet hoe ze zo’n zoektocht moesten aanpakken.

Lejeune: “Oh, mon Dieu, het amateurisme was verpletterend! Het begon al op de allereerste dag. Jean Lesage, adjudant bij de rijkswacht van Seraing, beantwoordde de telefoonoproepen die bij ons binnenkwamen. Hij sliep elke nacht in ons huis. Die telefoongesprekken moesten opgenomen worden, want er kon een belangrijke tip tussen zitten, maar op het politiekantoor hadden ze geen materiaal.”

“Een politieman is toen op de rommelmarkt een oude cassetterecorder gaan kopen. Die zat onder het stof, en dus moest hij eerst de binnenkant schoonmaken. Toen pas werkte die. Als de telefoon ging, moest de politieman eerst de rec-knop en de play-knop indrukken om op te nemen, en vervolgens met de hoorn voorovergebogen boven de microfoon hangen om de gesprekken op te nemen… Ik kijk graag naar politieseries als ‘CSI Miami’, maar bij ons ging het er anders aan toe, hoor! (krijgt de slappe lach, en wordt dan stil) Het was prutswerk.”

“De rijkswacht had ook maar één gsm. Voor het hele arrondissement! Die hadden ze nodig voor de jaarmarkt van Libramont. Wij zijn toen zelf een gsm gaan kopen voor die agenten om onze meisjes te zoeken. Dat kan toch niet, hè.”

Om ouders te steunen was er in Wallonië de vzw Marc et Corinne, een privé-initiatief van de ouders van twee vermoorde jongeren. Waren jullie daar tevreden over?

Lejeune: “We waren blij dat de vzw er was, want het was de enige plek waar we hulp konden krijgen om affiches te laten drukken. We voelden van het begin af dat de politie weinig initiatief nam – ze dachten dat de meisjes wel weer boven water zouden komen – en dus moesten we zelf iets ondernemen. Maar een kleine vzw heeft weinig middelen, en een verdwijning proberen op te lossen kost veel geld. Ze hadden bijvoorbeeld wel een fotokopieerapparaat, maar geen papier en inkt voor de affiches, dat moesten we zelf betalen.”

“De telefoonpermanentie van de vzw, waar mensen tips konden geven, werd bemand door vrijwilligers. Achteraf is gebleken dat we een belangrijke tip hebben gemist. Een vrouw zag in een winkel de affiche van de meisjes hangen. Op de terugweg passeerde ze het huis van Marc Dutroux, waar de deur halfopen stond, en ze herkende Mélissa in de deuropening. Ze is nog teruggegaan naar de winkel om de foto’s van de meisjes opnieuw te bekijken, en jawel, het was Mélissa. Die avond belde ze naar de vzw Marc et Corinne, maar aan de telefoon zat een bejaarde vrouw, die de tip niet heeft doorgegeven. Niet aan de anderen in de vzw, en niet aan de politie. Had die vrouw het goed gezien? Was het echt Mélissa? Daar mag je niet aan dénken.”

“Op het moment zelf erger je je niet aan het amateurisme, je probeert oplossingen te zoeken. Maar zodra de meisjes gevonden waren, begonnen die lacunes wel door te dringen. Dáárom wilde ik een professionele organisatie oprichten. Omdat ouders zich niet moesten bezighouden met het organiseren van spaghetti-avonden om hun affiches te kunnen betalen. Een verdwijning kost veel geld. En afgrijselijk veel energie. Tijdens de Witte Mars heb ik mijn kans gegrepen.”

Pauselijke zegening

Wat blijft u het meest bij van de Witte Mars?

Lejeune: “Hoe het volk ons leek op te tillen. Je had de indruk dat je voeten de grond niet meer raakten. En hoe de mensen ons bijna als heiligen behandelden. Ze kwamen ons aanraken en duwden hun kinderen in onze armen. Die moesten we kussen om hen te zegenen, alsof we de paus waren. Terwijl we gewoon ouders waren die voor hun kinderen hadden gevochten. Je doet mee, je zit in een golf en je laat je meedrijven. Nu, het deed wel deugd om al die warmte en erkenning van de mensen voor ons verdriet te voelen. We hadden echt niet zoveel volk verwacht.”

Geijsbregts: “Ik heb ervoor gezorgd dat de treinen die dag gratis naar Brussel reden. We werden als ouders van verdwenen kinderen voortdurend voor de camera’s gehaald om commentaar te geven. Ik heb toen live op televisie in een interview gezegd dat ik het wel kon waarderen dat de NMBS had beslist om de treinen op 20 oktober gratis te laten rijden. De NMBS had dat helemaal niet beloofd, dat wist ik heel goed.”

“Maar soms moet je iets forceren. Mijn woorden hadden het gewenste effect, want direct belden journalisten naar politici en naar de spoordiensten. En die durfden niet te zeggen dat er niets van aan was. Dus reden de treinen die dag gratis. Ik heb gehoord dat de mensen op de laatste treinen in het Brusselse Noordstation niet eens konden uitstappen omdat het station en het plein boven bomvol mensen stonden.”

De zaak-Dutroux rakelde ook voor u alles op.

Geijsbregts: “Ja, want tussen de autowrakken op het terrein van Dutroux stond een grijze wagen zoals die waar Nathalie mee was ontvoerd. Het was de pers die de link legde en het verscheen ook zo op de voorpagina van de kranten: die grijze weggetakelde wagen met een foto van Nathalie ernaast. We wisten vrij vlug dat Dutroux op de dag van haar verdwijning in de gevangenis zat, maar er was natuurlijk ook Michel Nihoul, een man van rond de 50 die aan het signalement van de getuigen beantwoordde.”

“Het was een slopende periode omdat het gonsde van geruchten dat Nathalie gevonden zou worden, en we van het gerecht geen enkele informatie kregen. Die spanning was bijna ondraaglijk. En uiteindelijk bleek het niet om de grijze wagen te gaan waarmee Nathalie is ontvoerd.”

Twee jaar na de Witte Mars werd Child Focus opgericht en werd u gekozen om in de directie te gaan zitten, meneer Lejeune. Dat stuitte op jaloezie bij andere ouders. Paul Marchal vond dat het centrum er niet mocht komen als hij er zelf niet in zat.

Lejeune: “Ik heb dat niet zelf beslist. Ze hebben het mij gevraagd en ik heb ja gezegd. Ik wilde aan boord gaan, want ik wilde zien of alles wel goed verliep. Ik begrijp die jaloezie wel. Er waren ouders die zelf kleine vzw’s hadden opgericht, maar ik vond dat er een professionele structuur moest komen, met genoeg middelen. Er staat te veel op het spel bij een verdwijning. Je kunt je niet permitteren om ergens informatie te missen omdat iemand niet goed heeft opgelet.”

Van u werd gezegd dat u politiek werd gerecupereerd.

Lejeune: “Ik ben door niemand gerecupereerd. Ik heb altijd mijn weg gevolgd, ik zeg altijd wat ik denk. Ik had een doel, en ik wilde daar het liefst in een rechte lijn naartoe.”

Child Focus bestond drie weken, en toen ontsnapte Dutroux. Waar was u?

Lejeune: “Het bericht liep binnen terwijl we bij Child Focus in een vergadering zaten. De directrice heeft me toen meteen ondergebracht in een hotel in de buurt. Ik heb mijn kamer geen seconde verlaten. Het waren penibele momenten. Dutroux wist heel goed waar ik werkte. Dus als hij me wilde doden, wist hij me te vinden.”

Was u bang?

Lejeune: “De kans bestond dat hij achter me aan zou komen. Dutroux had een hekel aan Julie, dat weet ik uit het dossier. Ik denk dat Julie het hem niet makkelijk heeft gemaakt. Het was een kind vol leven dat zich niet liet doen. Als hij wraak wilde nemen, dan was ik één van de mogelijke doelwitten, ook al door het werk dat ik deed. Toen hij een paar uur later werd opgepakt, was ik heel opgelucht.”

In 2005 bent u opgestapt bij Child Focus na een conflict met de directie.

Lejeune: “Ik kon me niet vinden in de manier waarop de nieuwe directrice, Kristine Kloeck, het centrum wilde leiden. Te veel managerstaal, te weinig echte waarden. In dat jaar zijn bijna dertig van de vijftig mensen bij Child Focus opgestapt. De organisatie zat toen in een crisis. Ik heb er heel lang niets meer over willen horen, het interesseerde me niet meer. Maar intussen is er een nieuwe directrice, Heidi De Pauw, die ik zelf nog gekend heb als case manager bij Child Focus. Toen ik hoorde dat zij het centrum zou leiden, was ik opgelucht. Ik heb het volste vertrouwen in haar.”

“Ik beschouw mezelf ergens toch als de papa van Child Focus en ik ben er trots op dat het vandaag een goed draaiende machine is, die nog altijd levens van kinderen redt. Alles is in die twintig jaar geëvolueerd, door het internet zijn er andere vormen van seksueel misbruik. En Child Focus is mee geëvolueerd.”

Geijsbregts: “Er is net een mooie actie begonnen met de lichtbruine cassonadesuiker van Tienen. Er staat al 65 jaar een kindje op de verpakking, en nu heeft Child Focus een reeks laten maken zónder het kindje. Je ziet alleen een lege stoel.”

De voorbije maanden kwam de zaak-Dutroux weer vaak in het nieuws: de nieuwe advocaat van Marc Dutroux wil zijn cliënt binnen de drie jaar vrij krijgen, en Michel Lelièvre komt in 2021 zeker vrij.

Lejeune: “Ik heb op Facebook in een open brief aan Julie geschreven dat ik het niet meer over Dutroux wil hebben. Ik wil afstand nemen, het is te veel geweest. De voorbije maanden ben ik onophoudelijk met de zaak bezig geweest. Het was alsof ik met een trechter in mijn mond zat en alsmaar meer moest slikken. Eerst was er oud-rechter Christian Panier, die Michelle Martin onderdak geeft en die nu ook Dutroux in huis wil nemen. Hij vindt dat wij, de ouders, Dutroux moeten kunnen vergeven. Die man weet niet waar hij over praat.”

“Daarna pleitte Bruno Dayez, de advocaat van Dutroux, in een boek voor de vrijlating van Dutroux. Ik reageer dan, omdat ik niet wil dat anderen in mijn plaats zeggen wat ik moet denken. Toen RTL me uitnodigde, heb ik een debat met Bruno Dayez voorgesteld, maar hij heeft dat geweigerd. Hij durfde niet omdat zijn familie en zijn kinderen worden bedreigd. Hij krijgt nu politiebescherming. Maar wat zal er gebeuren als Dutroux écht vrijkomt? Dan zullen ze niet alleen de advocaat moeten beschermen, maar ook Dutroux, de slachtoffers, de families van de slachtoffers… Zullen we dan overal politie zetten, zoals na de aanslagen?”

“Ik was enorm ontgoocheld dat er vanuit de politiek geen enkele reactie kwam op de discussie over de vrijlating van Dutroux, alsof ze hun vingers niet willen verbranden. Je kunt je afvragen of we mensen beter maken met ons gevangenissysteem. Maar ik vind dat er gevallen zijn waarin er geen discussie over mag zijn, zoals in het geval van Dutroux. Soms dient de gevangenis ook om de maatschappij te beschermen tegen bepaalde individuen. Maar de politici zwijgen. Ze vinden vleesschandalen interessanter. Ik ben echt moe om in het donker te roepen terwijl niemand luistert.”

“Binnenkort gaat de pers weer een nummer brengen over de twintigste verjaardag van de ontsnapping van Dutroux, alsof we dat moeten vieren. Vorige week was het 21 maart, de dag waarop Julie en Mélissa gestorven zijn – volgens het verhaal van Dutroux. Is het waar? Dat weten we niet, we hebben alleen zijn versie, maar het blijft een dag die aan je kleeft. En zo is het altijd wat: 24 juni, de dag van de ontvoering, de verjaardag van Julie… Het kost zoveel energie en tijd die ik niet met mijn familie kan doorbrengen. Daarom heb ik beslist om te zwijgen over Dutroux. Ik leg de wapens neer.”

27 jaar zoeken

Nathalie is nooit gevonden, jullie weten niet wie de dader is.

Geijsbregts: “Dat is wel een verschil. Andere ouders kunnen iets afsluiten, ik kan dat niet. Ik weet niet wat erger is: niets weten, of de zekerheid hebben dat je kind gefolterd en misbruikt is. Toch zou ik graag willen weten hoe Nathalie aan haar einde is gekomen, wat ze heeft meegemaakt en waar ze begraven ligt, zodat ik afscheid van haar kan nemen.”

De politie was ervan overtuigd dat de dader een Nederlandse vrachtwagenchauffeur was, Michel Stokx, maar ze heeft dat nooit hard kunnen maken.

Geijsbregts: “Helaas is hij in 2001 gestorven en zullen we het nooit weten. Michel Stokx zat al in de gevangenis omdat hij drie andere kinderen in Nederland en in Duitsland had ontvoerd, misbruikt en vermoord. Er waren veel aanwijzingen dat hij ook Nathalie had meegenomen. De politie van Leuven heeft hem maandenlang ondervraagd. Wat me opviel, is dat hij nooit heeft gezegd dat hij het níét had gedaan. Hij zei alleen: ‘Jullie kunnen niks bewijzen.’ En toen heeft hij een ongeluk in de gevangenis gehad en is hij gestorven aan zware brandwonden.”

“Er stond een computer in zijn cel, maar de politie heeft daar geen inzage in gekregen. Als een verdachte sterft, stopt het onderzoek. Wat stond er op die computer? Dat soort dingen blijft in je hoofd malen. Ik dénk dat Stokx het heeft gedaan, maar ik ben niet zeker. Ergens hoop ik nog altijd dat hij het niet was. Dat iemand anders haar heeft meegenomen, iemand die wél nog kan vertellen waar ze is en wat er met haar is gebeurd.”

“Je wilt altijd maar doorgaan, voortgedreven door een soort kwaadheid. Nathalie was prematuur geboren. Ze woog 750 gram bij haar geboorte. Ze heeft vijf maanden in het ziekenhuis moeten vechten voor haar leven, tot ze sterk genoeg was om met ons naar huis te gaan. Dat ze er wás, op deze wereld, heeft ze echt moeten bewijzen. En dan beslist iemand anders om dat leven af te nemen.”

27 jaar zoeken moet een mens wel veranderen.

Geijsbregts: “Het verandert alles. Een jaar na de verdwijning zijn de moeder van Nathalie en ik uit elkaar gegaan. Anita en ik verwerkten het op een heel andere manier. Anita was heel gesloten en trok zich terug op haar eilandje, terwijl ik dingen moest ondernemen om bezig te blijven.”

“Ik ben een doener, nog altijd. Ik blijf ook andere verdwijningszaken volgen. Op televisie kijk ik graag naar politieseries over verdwijningszaken. Daar haal ik nog altijd dingen uit die ik terugkoppel naar de verdwijning van Nathalie. Ik keek vroeger nooit naar ‘Thuis’, maar ik ben het beginnen te volgen toen Emma werd ontvoerd. (In tranen) Dat heeft me zo aangegrepen. Een meisje van 14 dat gekidnapt werd, dat was voor mij heel herkenbaar. Hoe de ouders reageerden, het contact met de politie… Ik vond het erg realistisch.”

Als u aan Nathalie denkt, wat ziet u dan?

Geijsbregts: “Ik zie een heel vrolijk kind. Nathalie lachte veel. Ze had een leerachterstand door de eerste moeilijke maanden in haar leven, maar ze klaagde nooit. Ze was een klein moedertje voor de kinderen uit de wijk, en ze speelde graag met poppen. Het beeld dat altijd terugkomt, is Nathalie die met haar poppenwagen door de wijk ging wandelen.”

“Eén keer heb ik haar heel angstig gezien. Ze kwam gillend de garage binnengelopen, omdat ze dacht dat er een hond achter haar aan zat. Die angst op haar gezicht, dat beeld komt nog vaak terug. Ik denk dat dat de angst is die ze ook heeft doorgemaakt in haar laatste momenten.”

Bron » Humo | Annemie Bulté

Hoe riskant is de burger­infiltrant?

De politie krijgt er een wapen bij: de burgerinfiltrant, meestal een crimineel. Opent die intensieve samenwerking met de onderwereld de doos van Pandora? ‘Zij worden geen collega’s. Die infiltranten zullen het niet weten wanneer wij hen in de gaten houden.’

‘De kolderbrigade. Voor alle duidelijkheid: zo gaat het niet in het echt.’ Marc ‘Marco’ Van Laere verbergt zijn ergernis niet wanneer het gaat over de VTM-reeks De infiltrant, waarin een oplichter undercover gaat bij een drugssmokkelaar. De serie haalt de mosterd bij een boek van ex­undercoveragent Kris Daels, maar de vele knipogen geven aan dat de makers graag en bewust een loopje nemen met sommige feiten.
Van Laere vindt dat toch vervelend. ‘Dergelijke programma’s schetsen een beeld dat helemaal niet overeenstemt met de werkelijkheid. Zelfs politiemensen die zich kandidaat stellen om bij het undercoverteam te gaan, laten zich daardoor misleiden.’

Rond dat undercoverteam hangt een dikke mist. Doorgaans geeft de politie nauwelijks iets prijs over haar infiltranten. De verandering rond de burgerinfiltrant die er zit aan te komen en de cowboyverhalen die de ronde doen, zijn voor Van Laere een reden om meer openheid te geven. Als chef van de directie gerechtelijke operaties beslist hij mee over de inzet van de bijzondere opsporingsmethodes – of ‘BOM’. Er zijn er drie: observatie, informantenwerking en de politie-infiltratie. Wanneer de burgerinfiltrant daar bij komt, vallen ook zij onder zijn bevoegdheid.

Voor de politie komt de regeling over de burgerinfiltrant er liever vandaag dan morgen.

‘De zwakte van het huidige systeem met politie-infiltranten is dat het bijzonder moeilijk is om in contact te treden met criminelen of terroristen in een zeer gesloten milieu’, zegt Van Laere. ‘Ofwel hebben onze undercoveragenten niet het profiel dat nodig is voor de operatie, ofwel zijn die mensen al in andere dossiers aan het werk. We hebben dat gemerkt na de aanslagen in Parijs in november 2015. De federale politie ervoer toen een enorme druk om te voelen wat er leeft op het terrein. Net dan kwam er van onze informanten (bronnen in het criminele milieu, red.) niet altijd wat we nodig hadden. Geschikte undercovers waren niet voorhanden. Op zo’n moment zouden we snel moeten kunnen inspelen op de situatie en mensen laten infiltreren die al in contact staan met een terreurgroep.’

Beloning in ruil voor tips

De politie beschikt vandaag over informanten bij terreurgroepen en andere criminele organisaties. Wanneer zij een tip aanleveren die leidt tot een doorbraak in een dossier, krijgen ze daarvoor geld. Justitie heeft daarvoor een speciaal fonds, elk jaar worden tot negenhonderd premies uitgekeerd. Volgens Van Laere leiden de tips tot 1.200 aanhoudingen per jaar.

Net de informanten in terreurmilieus zijn snel opgebrand. Een informant mag volgens de wet geen strafbare feiten plegen. Maar de strafrechtelijke definitie van terrorisme is de afgelopen jaren almaar breder geworden. Geld inzamelen, logistieke ondersteuning, voorbereidingen treffen: het valt allemaal onder de terrorismewet. Gevolg: een terreurinformant zit snel aan de grens van wat hij mag.

‘Wanneer zo iemand zijn “runner” (begeleider bij de politie, red.) opbelt om te zeggen dat hij een ­garagebox moet huren om TATP-explosieven in te maken, moeten we de informant afremmen omdat hij deelneemt aan een terroristisch misdrijf’, zegt Van Laere. ‘In 2015, in volle terreurdreiging, waren er drie politie-infiltraties in terroristische milieus. (herhaalt nadrukkelijk) Drie! Dat is bijzonder weinig, als je bedenkt hoeveel terreurdossiers er op dat ogenblik liepen.’

Mannen met snorren

Jaarlijks voeren politiemensen dertig tot veertig undercoveroperaties uit. In een derde van de gevallen gaat het om infiltraties in drugszaken, een op de vier operaties maakt deel uit van een onderzoek naar een criminele organisatie. Hoeveel infiltranten de politie heeft, kan Van Laere niet kwijt. ‘Net zoals je van mij niet te weten zult komen hoeveel vrouwen en mannen er zijn, en hoeveel van die mannen een snor hebben. De infiltranten vallen onder de speciale eenheden en die werken anoniem. Het eerste wat een crimineel denkt als hij wordt opgepakt, is wie hem heeft verlinkt. Het is niet zo uitzonderlijk dat ze politiemensen of magistraten met geweld bedreigen.’

Bij Van Laere zitten discretie en voorzichtigheid stevig ingebakken. Hij leerde de stiel in de loden jaren tachtig bij de afdeling ‘surveillance’ van de toenmalige gerechtelijke politie. Zijn roepnaam ‘Marco’ is een erfenis uit de radiocommunicatie in die tijd. Je kunt wel de politieman van straat halen, maar de straatreflexen krijg je niet uit de politieman: wanneer de fotograaf aan zijn werk begint, schuift Van Laere automatisch zijn notities voor het gesprek in een gesloten notitieboekje. Die gaan niet op de gevoelige plaat. Over de aspecten van zijn werk waar hij open in kan zijn, babbelt hij vlot.

Wanneer een vraag voor hem te ver gaat, laat hij dat blijken zonder rond de pot te draaien. Had de politie bijvoorbeeld infiltranten bij Sharia4Belgium? ‘Mooi geprobeerd, maar daar kan niemand ja of neen op antwoorden’, antwoordt hij vriendelijk. Bij Sharia4Belgium was er geen infiltrant, bij de Brusselse terreurgroep rond Khalid El-Zerkani wel, zo bleek op het strafproces tegen El-Zerkani.

De 62-jarige Van Laere, die in zijn vrije tijd trompet speelt in Concertband Cecilia Geraardsbergen, ziet er ook onopvallend uit – wat wellicht van pas kwam bij observaties. Hoewel hij de spotlights niet opzoekt, in eigen rangen is hij een begrip. Al zeventien jaar, sinds de eenmaking van de politie, is Van Laere de directeur gerechtelijke operaties. Honderden zware dossiers, waarin bijzondere opsporingsmethodes nodig waren, zijn door zijn handen gegaan.

Camping Parelstrand

Vooraleer men bijzondere opsporingsmethodes (BOM) inzet, moet een ‘wegingscommissie’ groen licht geven. Daarin zitten, behalve mensen van de directie gerechtelijke operaties en de speciale eenheden, een federaal magistraat, een BOM-magistraat van het parket en een Bijzondere Technieken-officier van de politie. Ze gaan na of er is voldaan aan vier criteria, zoals de vraag of de inzet van een infiltrant opweegt tegen de ernst van de feiten en of er geen andere onderzoekstechnieken mogelijk zijn.

Op zo’n vergadering ontstaat ook de tactiek die een infiltrant zal toepassen: het scenario om contact te leggen met het doelwit en de stappen die hij daarna moet doen, krijgen dan vorm. De Nederlandse krant de Volkskrant schreef onlangs dat politiemensen een auto-ongeluk met een moordverdachte in scène hadden gezet om hem daarna werk aan te bieden en zo een vertrouwensband te scheppen.

‘Elke manier waarop je in het echte leven iemand ontmoet, kunnen wij gebruiken’, zegt Van Laere. ‘Ik ga nu geen lijstje geven met onze scenario’s, ook omdat we de criminelen bij hun eerstvolgende aanrijding niet te argwanend willen maken. Maar hoe heb jij je vrienden leren kennen? Je ziet iemand ergens, bijvoorbeeld tijdens een gemeenschappelijke hobby, en het klikt. Het kan dan nog lang duren tot je over je criminele activiteiten begint te vertellen. En die tijd hebben we onder meer in terreurdossiers niet altijd.’

Een van de weinige recente undercoveroperaties waar details over bekend zijn, was gericht tegen de drugssmokkelaar Janus van Wesenbeeck. De Nederlander woonde op Camping Parelstrand in het Limburgse Lommel en zette van daaruit hasj-, cocaïne- en ­amfetaminetransporten op. Niet minder dan drie jaar lang had Van Wesenbeeck ‘Billy en Nina’ als buren. Beiden waren undercoveragenten. Toen ‘Billy’ een herlaadcode van Van Wesenbeecks gsm terugvond, kende het onderzoek een doorbraak (DS 26 mei 2011). In 2011 kreeg Van Wesenbeeck tien jaar cel.

‘Infiltranten bieden speurders een zicht van binnenin de organisatie’, zegt Van Laere. ‘Dat soort “human intelligence” is van onschatbare waarde. Vroeger waren infiltraties snel gericht op inbeslagnames, bijvoorbeeld van drugs. We hebben geleerd om meer op lange termijn te werken en te focussen op wie welke rol speelt in een criminele groep.’

‘Mentaal gezien vraagt zo’n langlopende operatie veel van de politie-infiltranten. Ze blijven echtgenoot of vader, en in alle geval politieambtenaar. Het is niet de bedoeling dat ze de criminele manier van leven, waar honderd euro uitgeven soms niets voorstelt, na hun opdracht kopiëren. We lossen een infiltrant ook nooit met de boodschap: “We zien elkaar over drie maanden weer, doe ondertussen uw goesting.” Er is bijna constant overleg.’

Even geduld, gasten

Helder kunnen samenvatten welke feiten zich hebben afgespeeld, is een basisvereiste voor politiemensen die infiltrant willen worden. Van Laere: ‘Het zou niet goed zijn als onze infiltrant elk uur tegen de criminelen zegt: “Even geduld gasten, ik moet notities nemen.” Ze moeten goed kunnen communiceren, situaties snel kunnen beoordelen en op een geloofwaardige manier daden stellen waarmee ze het vertrouwen winnen.’

Burgers die infiltrant worden, zullen daarvoor geen opleiding krijgen zoals politiemensen die nu volgen. De dienst van Van Laere voert wel een risicoanalyse uit over die burgers. ‘Ze zullen nooit in een vingerknip worden ingezet als infiltrant’, zegt hij stellig. ‘We hebben er alle belang bij om dit middel niet te ondergraven door fouten zoals die vroeger zijn gebeurd, bijvoorbeeld in de zaak-François.’

Die zaak is een donkere bladzijde in de Belgische drugsbestrijding. In de tweede helft van de jaren zeventig was rijkswachtcommandant Leon François iets te enthousiast in de werking met burgerinfiltranten. Op een gegeven moment verloor hij zo 1,6 miljoen Belgische frank (40.000 euro) aan een van zijn infiltranten. Om het gat in zijn boekhouding te dichten, wilde François cocaïne kopen en weer doorverkopen aan drugsdealers. Hij kwam terecht bij een Pakistaanse smokkelaar, maar die werd gearresteerd. In 1980 werd François gearresteerd, twee jaar later kreeg hij een celstraf.

Ook Nederland heeft problemen gekend door een te nauwe samenwerking tussen politie en criminelen. Daar barstte begin de jaren negentig een schandaal los toen bekendraakte dat een speurdersteam drugshandel had laten passeren om een bende te kunnen infiltreren.

Van Laere: ‘Als je die fouten bekijkt en ziet wat we daar tegenover moeten stellen, kom je uit bij grondige controles. Die bestaan vandaag al voor de politie-infiltranten, voor de burgerinfiltrant zal dat niet anders zijn. Dat staat ook in het wetsontwerp. We maken vooraf een risicoanalyse. De federale procureur moet zijn toestemming geven. De lokale parketmagistraat of onderzoeksrechter controleert de infiltrant, bij de politie zijn er begeleidings- en controleambtenaren. En dan is er nog de Kamer van Inbeschuldigingstelling die de dossiers achteraf onderzoekt. Ook het Comité P kan een audit uitvoeren. Voor de operatie van start gaat, spreken we met de burgerinfiltrant ook concreet af wat mag.’

Handvol per jaar

Het grote verschil met informanten is dat infiltranten strafbare feiten mogen plegen: een ­geënsceneerde drugsverkoop of -aankoop, bijvoorbeeld. Of wapens ophalen en afleveren. Een vuistregel is dat de feiten die ze plegen niet zwaarder mogen zijn dan degene waarvoor ze infiltreren. Joachim Meese, advocaat en docent strafrecht aan de Universiteit van Antwerpen, waarschuwde onder meer in De Standaard al voor de status die burgerinfiltranten daardoor krijgen (DS 5 maart).

‘Een burgerinfiltrant is voor ons geen collega’, zegt Van Laere. ‘Hij zal het ook niet weten wanneer wij achter hem rijden om te controleren of hij wel doet wat we hebben afgesproken.’

Dat klinkt arbeidsintensief, zeker voor een organisatie als de federale gerechtelijke politie, die kreunt onder personeelsgebrek. ‘Er is een uitbreiding van het kader gevraagd, zowel bij ons als bij de speciale eenheden, precies omdat we die controle niet licht opnemen. We zijn niet van plan om ons te laten meeslepen in een filmscenario van Bruce Willis, waarin hij een kleine aanslag mag plegen om een grotere te voorkomen. Voor elke burgerinfiltrant schrijven we vooraf een scenario met contactmomenten om te voorkomen dat hij niet in een positie terechtkomt waarbij hij zaken moet doen die achteraf niet uit te leggen zijn. We denken ook niet dat er veel burgerinfiltranten zullen zijn, misschien een handvol per jaar. Net om daar binnen te raken waar het nu niet lukt.’

Bron » De Standaard | Nikolas Vanhecke