Overdracht militaire archieven naar Rijksarchief stap dichterbij: kan iedereen dossiers over collaboratie en repressie straks inkijken?

De militaire archieven van België mogen worden overgebracht naar het Rijksarchief. Dat heeft het college van procureurs-generaal beslist. Dossiers over onder meer collaboratie tijdens WO II en de repressie nadien zullen zo op termijn makkelijker in te kijken zijn. Dat kan meer klaarheid scheppen over wat destijds is gebeurd. “Tegelijk moeten we voorzichtig omgaan met gevoelige informatie”, zegt historicus Dany Neudt.

Vandaag, op 8 mei, herdenken we de overgave van nazi-Duitsland, wat in 1945 een einde maakte aan de Tweede Wereldoorlog in Europa. Uitgerekend nu is bekend geraakt dat het college van procureurs-generaal akkoord gaat met de overdracht van onze militaire archieven aan het Rijksarchief.

Concreet betekent dat dat het mogelijk binnenkort makkelijker wordt om die militaire archieven in te kijken. Daarin zitten onder meer gerechtelijke dossiers van Belgische militairen die collaboreerden met de Duitse bezetter, allerhande bewijsmateriaal en getuigenverslagen daarover, en documenten over de repressie.

Wat is repressie?

In de Belgische geschiedenis wordt de term repressie gebruikt om te verwijzen naar de vervolging en bestraffing van collaborateurs na de Eerste Wereldoorlog en de Tweede Wereldoorlog. Zij die samenwerkten met de Duitse bezetter werden in veel gevallen zwaar gestraft, met soms de dood tot gevolg.

Volgens historicus en oprichter van vzw Helden van hier, Dany Neudt, is dit een belangrijke stap. “Tot nu toe hebben vaak enkel onderzoekers toegang gekregen tot militaire archieven. Erfgoedverenigingen en nabestaanden botsen vaak op een muur bij het opvragen van dossiers, terwijl ze vaak gewoon geïnteresseerd zijn in wat er precies gebeurd is met hun familielid.”

Het openbaar maken van de dossiers zal volgens Neudt voor verduidelijking zorgen bij bepaalde historische gebeurtenissen. “Er bestaan vandaag de dag nog veel mythes en misverstanden over zaken die gebeurd zijn tijdens de Tweede Wereldoorlog, bijvoorbeeld over de gebeurtenissen aan het oostfront (het front dat nazi-Duitsland opende in Oost-Europa om te vechten tegen de Sovjet-Unie, red.).”

“Daar hebben massamoorden – op soldaten, maar ook op onschuldige burgers – plaatsgevonden waar ook soldaten met de Belgische nationaliteit bij betrokken waren. Nu kunnen mensen binnenkort zelf onderzoeken wat de mensen die aan het oostfront hebben gestaan precies hebben gedaan. Zo gaan bepaalde misverstanden eindelijk uitgeklaard kunnen worden.”

Confronterend

Maar die informatie kan uiteraard ook gevoelig liggen bij veel mensen. Want stel je maar eens voor dat jouw opa of oom tijdens de Tweede Wereldoorlog collaboreerde of meevocht met de nazi’s, of oorlogsmisdaden heeft gepleegd.

“Dat kan confronterend zijn, zegt Neudt. “Familieleden kunnen bijvoorbeeld niet op de hoogte zijn van bepaalde misdaden die hun grootouder of oom gepleegd heeft. Het is daarom belangrijk om hen daar goed in te begeleiden.”

“De privacywetten en de wetgeving rond laster en eerroof blijven uiteraard gelden. Het kan niet de bedoeling zijn dat mensen die informatie zomaar publiek kunnen maken. Je moet goedkeuring krijgen en een verklaring ondertekenen dat je op een correcte manier en met respect voor de privacy met die informatie omgaat.”

Waarom zo lang geduurd?

In Nederland zijn militaire archieven al langer openbaar en zijn ze ook bezig met het digitaliseren van die documenten. Ons land staat ver achter op dat vlak. Maar, hoe komt dat?

“In België en Vlaanderen gaan we op een bijzondere manier om met de Tweede Wereldoorlog”, aldus Neudt. “Verzet, maar vooral collaboratie, zijn erg beladen thema’s. Er is lang over gezwegen, het was een taboe, wat geleid heeft tot een zwijgcultuur. Het feit dat 8 mei geschrapt is als feestdag is daar een voorbeeld van.”

Maar dat is volgens de historicus geen reden om de archieven niet open te stellen. “We moeten dat gevoelige deel van onze geschiedenis durven aangaan. Met woord en wederwoord komen we tot een beter beeld van wat er toen allemaal gebeurd is.”

Het volgend parlement zal een wetswijziging moeten doorvoeren voor het helemaal rond is, maar het akkoord van het college van procureurs-generaal is een grote stap. Het kabinet van Justitieminister Paul Van Tigchelt (Open VLD) – dat hard gewerkt heeft aan het akkoord – gaat in lopende zaken nog een wetsvoorstel indienen.

Bron » VRT Nieuws

Loopt het spoor dood als een autopsie niets oplevert bij een cold case?

De autopsie van Annie De Poortere heeft 30 jaar na haar verdwijning geen uitsluitsel kunnen bieden over hoe ze precies om het leven is gekomen. Dat laat het parket weten. “Maar dat wil niet noodzakelijk zeggen dat we nooit zullen weten wat er met haar gebeurd is”, vertelt Frank Van Saelen in het Radio 1-programma De Wereld Vandaag. Van Saelen is gewezen diensthoofd van de afdeling Moord en Agressie bij de federale gerechtelijke politie in Antwerpen.

“Natuurlijk is materieel bewijs heel belangrijk”, steekt Van Saelen van wal. “Dode lichamen kunnen soms wel degelijk nog spreken bij een autopsie of toxicologisch onderzoek. Een messteek in de ribben of een kogelgat in de schedel kan je ook jaren na het overlijden nog vaststellen, zelfs als de vlezige componenten van het lichaam zijn vergaan.”

“Als er geen materiële aanwijzingen zijn, wordt het voor de speurders wel een stuk moeilijker. Nu nog huiszoekingen doen bijvoorbeeld, dat is niet evident. Maar onmogelijk is het niet.”

Verhoren

Toch lijken de speurders in deze zaak de moed nog niet helemaal op te geven. Zo blijft de toenmalige echtgenoot van Annie De Poortere voorlopig nog aangehouden met een enkelband. Volgens bronnen verklaart hij dat hij haar thuis dood aangetroffen heeft en vervolgens begraven heeft. Kan de man blijven verhoren nog iets opleveren?

“Over dit specifieke dossier kan ik weinig zeggen, maar een verhoor kan ook na 30 jaar nog nuttig zijn”, beaamt Van Saelen. “De situatie van een cruciale getuige kan veranderd zijn: denk aan relaties die stuklopen, vriendschappen die verbroken kunnen zijn… Misschien praten er nu wel mensen die dat vroeger niet konden, wilden of durfden. Of weegt de wroeging na al die jaren uiteindelijk te zwaar door om te blijven zwijgen, nu de zaak weer onder de aandacht komt.”

Een leugendetector kan daarbij een hulp zijn. “Al zijn er believers en non-believers”, nuanceert Van Saelen. “Een echt bewijsmiddel zijn de resultaten van een leugendetector niet, maar je kan altijd proberen om zo bijvoorbeeld de druk wat op te voeren.”

Oude dossiers laten spreken

Daarbij is het natuurlijk belangrijk om het oude dossier grondig te raadplegen en de belangrijkste verdachten van toen opnieuw op te zoeken. Klopt hun verhaal nog wel, als je de nieuwe elementen erbij haalt?

“Maar ook mensen waaraan de speurders destijds niet gedacht hebben, moet je in overweging nemen. Misschien wijst de vindplaats van een lichaam wel in een richting waar destijds te weinig evidentie voor was, en nu wél relevant blijkt.”

Met de ogen van nu kijken naar het verleden, dus. “Zonder een oordeel te vellen over hoe de speurders het destijds hebben aangepakt”, benadrukt Van Saelen. “Zo hebben we met DNA-onderzoek enorme vooruitgang geboekt, iets wat men toen nog niet kon weten. Wat kan je nog verder uitspitten met de mogelijkheden van vandaag? Welke sporen mis je, en waarom? Wat er niet in een dossier zit, is even belangrijk als wat er wél in een dossier zit.”

Moeilijk gaat (soms) ook

Als je al die pistes grondig onderzoekt, kan je af en toe ook na tientallen jaren nog een cold case kraken. “Zo hebben we ervaring met een verdwijning uit 1998, waarbij het toch tot een doorbraak is gekomen. Er kwam een assisenproces en de daders werden veroordeeld. Dat is natuurlijk het ideale scenario.”

“Tijd speelt altijd in je nadeel. Maar een zaak is pas klaar als ze ofwel helemaal opgelost is, of als je elke steen 10 keer hebt omgedraaid. Voor cold cases is dit mijn advies: maak je schoenzolen vuil en ga opnieuw de baan op”, besluit Van Saelen.

Bron » VRT Nieuws

Of de feiten in Sint-Martens-Latem nu verjaard zijn of niet lijkt een complexe puzzel te worden

Douglas De Coninck is journalist. Hij buigt zich op de nieuwe wet die de verjaring van sommige moorden afschaft en die sinds deze week geldt. ‘Het is op maat geschreven van de Bende van Nijvel.’

Met de aanhouding van de man die bekende dat hij in 1994 in Sint-Martens-Latem het lichaam van zijn levensgezellin begroef, lijkt het parket in Oost-Vlaanderen de eerste stap te hebben gezet in een procedure die normaal zou moeten uitmonden in een proces.

Of de feiten nu verjaard zijn of niet lijkt een complexe puzzel te worden. Toevallig viel de ontdekking van het lichaam dag op dag samen met het in voege treden van een wet die de verjaring voor sommige moorden afschaft. Bij de aankondiging van de nieuwe wet verduidelijke justitieminister Vincent Van Quickenborne (Open Vld) wat werd bedoeld met sommige. Het gaat, stond er, enkel om moorden die “de bevolking ernstige vrees hebben aangedaan” of “tot doel hadden de basisstructuren van het land te ontwrichten of te vernietigen”.

Het valt te betwijfelen of de zaak in Sint-Martens-Latem aan die definitie voldoet. De nieuwe wet is – net als alle vorige die de verjaringstermijnen in strafzaken recent verlengden – op maat geschreven van de Bende van Nijvel (28 moorden tussen 1982 en 1985). Of misschien eerder van mensen die ons willen doen geloven dat er een kans bestaat dat die bende ooit nog kan worden berecht.

Als je het louter statistisch bekijkt, lijkt de nieuwe wet die kans eerder te verkleinen dan te verhogen. De afgelopen jaren zijn drie cold cases, destijds door een onderzoekscommissie in de Kamer in verband gebracht met de Bende van Nijvel, opgehelderd geraakt. Het gaat om de moordaanslag op politietopman Herman Vernaillen in 1981, de wapenroof bij de speciale eenheden datzelfde jaar en de moord op geldkoerier Francis Zwarts in 1982.

Ze raakten opgehelderd doordat de destijds simultaan politieman en crimineel zijnde Robert Beijer zich er eerst van had vergewist dat de verjaring 100 procent zeker was ingetreden. Daarna pas stapte hij naar justitie om te bekennen.

Verjaring is een rechtsbeginsel dat dateert uit 1780 voor Christus met de Codex Hammurabi, een van de allereerste wetboeken uit onze beschaving. Blijkbaar was de mens toen meer dan nu vertrouwd met het gegeven dat er bij elke onopgehelderde moord een moment komt waarop de mogelijkheid tot redelijke bewijsvoering komt te vervallen.

In 2021 stond Alinda Van der Cruysen terecht voor het assisenhof in Leuven. Ze werd vervolgd voor de gruwelmoorden op haar eigen grootoom en -tante, 29 jaar eerder. Het proces werd er één met twijfelachtig bewijsmateriaal, getuigen die merendeels al waren overleden en een hoofdverdachte die niet geloofwaardig kon antwoorden op de vraag: “Hoe kwam uw DNA 29 jaar geleden op die broek?”

Zeven juryleden achtten haar schuldig, vijf onschuldig. Ze schoven zo de hete aardappel door naar de beroepsrechters, die de vrouw veroordeelden tot 15 jaar cel. Uit die relatief lichte strafmaat, in verhouding tot de feiten, kon je twijfel afleiden. Cold cases garanderen leuke televisie, maar soms ook hoogst ongemakkelijke situaties in de rechtszaal.

Hopelijk wordt die nieuwe wet enkel gebruikt waarvoor ze is geconcipieerd. Om nooit te worden gebruikt.

Bron » De Morgen | Douglas De Coninck

Wat kan je na 30 jaar nog afleiden uit stoffelijke resten? “Botten kunnen nog veel informatie opleveren”

Ook 30 jaar na een overlijden kan het onderzoek van resten van een lichaam nog helpen te bepalen hoe iemand om het leven gekomen is. Er kan nog DNA-onderzoek gebeuren, tanden bevatten nuttige informatie en ook beschadigingen van de botten kunnen informatie opleveren over de manier waarop iemand gestorven is. Al hangt alles natuurlijk af van de omstandigheden waarin het lichaam bewaard gebleven is.

Annie De Poortere verdween 30 jaar geleden plots, op een novemberdag. Al die jaren was er geen enkel spoor. Tot afgelopen weekend, toen werden lichaamsresten, die vermoedelijk van haar zijn, gevonden in een tuin in Sint-Martens-Latem. Vlak bij de plek waar ze voor het laatst werd gezien: haar eigen huis.

Het is voorlopig niet 100 procent zeker dat het gevonden lichaam dat van Annie De Poortere is, daarvoor is het wachten op het DNA-onderzoek. Resultaten daarvan worden in de loop van deze week verwacht. Maar het parket zegt wel “aanwijzingen te hebben” dat het hier gaat om “een dame die verdween in 1994”.

Het verhaal roept veel vragen op. Wat is er precies met haar gebeurd? Waarom werd er geen grondiger onderzoek gevoerd? Hoe uitzonderlijk is het dat zo’n oude verdwijningszaak nog opgelost wordt? En ook: hoe kan het onderzoek van de stoffelijke resten na al die tijd nog bijdragen aan het oplossen van de zaak?

Kwaliteit botten essentieel

Het is sowieso nog wachten op de resultaten van het DNA-onderzoek om de identiteit van het slachtoffer te achterhalen. Ook daar kan het onderzoek van de botten eventueel bij helpen.

“Als er DNA is van de botten die men opgegraven heeft en dat is nog van voldoende kwaliteit én er is DNA van vroeger, dan kan men dat matchen en eventueel bewijzen dat het die persoon is”, vertelt Koenraad Verstraete, professor forensische radiologie, verbonden aan de Universiteit van Gent en het Universitair Ziekenhuis Gent, in ‘De ochtend’ op Radio 1. “Alles zal afhangen van de kwaliteit van botten. Die hangt af van de bewaaromstandigheden: in welk soort grond werd het lichaam begraven, wat was de vochtigheidsgraad, is ze snel begraven na overlijden of niet?”

“Botten bestaan uit calcium en fosfor, dat zijn kristallen die zeer goed bestand zijn tegen verval, dus aan de hand van de botten kan men dikwijls nog veel informatie bekomen.”

Informatie koppelen aan medisch dossier

Een forensisch radioloog wordt ingeschakeld in het onderzoek naar de slachtoffers van een geweldmisdrijf. “Wij gebruiken radiografie en CT-scan, die maken gebruik van röntgenstralen”, legt Verstraete uit. “Die worden geabsorbeerd door die calcium- en fosforkristallen, zo krijgen wij een beeld van de inwendige structuur van de botten. Dat geeft heel veel weer over de persoon. Wij kunnen zo het geslacht helpen te bepalen en iets zeggen over leeftijd, lengte, eventuele misvormingen aan een persoon en zo helpen bepalen over wie het zou kunnen gaan.”

“Voor het inschatten van de leeftijd gebruiken we groeischijven. We kunnen ook kijken naar tanden, tandvullingen, tandimplantaten. Zijn er fracturen geweest of niet? Zien we plaatjes en schroeven? Die informatie moet dan gekoppeld worden aan het oude medische dossier, dat gaat dan via de onderzoeksrechter en de wetsdokter. Onze gegevens en hun gegevens worden dan samengebracht.”

Mysterie over doodsoorzaak ontrafelen?

Naast de informatie die tot identificatie van het slachtoffer kan leiden, kan er uit de scan van de stoffelijke resten mogelijk ook afgeleid worden hoe de persoon om het leven gekomen is.

“Dat zal opnieuw gebeuren door onze informatie samen te leggen met die van de onderzoeksrechter en de wetsdokter. Wij gaan zoeken naar het mechanisme en de aard van de krachtinwerking op botten. Mochten er fracturen zijn (bijvoorbeeld als gevolg van een slag op de schedel), dan kunnen wij aan de hand van een spreiding van de breuklijnen een idee krijgen met welk voorwerp dat gebeurd is en hoe.”

Ook andere vragen kunnen mogelijk beantwoord worden. “Is er een scherp voorwerp gebruikt? Dan gaan we andere lijnen zien op de botten. Als het mes bijvoorbeeld het bot geraakt heeft, dan kunnen we eventueel een scherpe lijn zien. Zijn er kogels gebruikt? Dan zijn er metaalfragmenten.”

In verschillende onderdelen, zoals de wervelzuil en de romp, gaat men op zoek naar kwetsuren. “Dan gaat het erom of het oude kwetsuren zijn of kwetsuren die het gevolg zijn van de moord. Het tongbeen is heel interessant, indien er sprake zou zijn van wurging. Er kunnen sporen zijn, in zoverre het ook de tijd overleefd heeft, want dat is een heel klein beentje en dan is 30 jaar relatief lang. Daarvoor moet men zeer voorzichtig tewerkgaan bij de opgraving, zodat er geen nieuwe fractuur veroorzaakt wordt.”

Vergiftiging?

Mocht er sprake zijn van vergiftiging, dan zal dat niet of moeilijk te zien zijn op de botten. “Het moeten al megadosissen fluor of iets anders zijn dan. We zouden wel een onderscheid kunnen maken met stofwisselingsziekten die er zijn, heeft de patiënt een vitamine D-tekort of een nierziekte, infecties kunnen we ook wel zien. Maar een intoxicatie zal meestal niet lukken.”

Bron » VRT Nieuws

Staatsgeheimen beetje minder geheim: een blik in de archieven van Staatsveiligheid

De archieven van Staatsveiligheid zijn sinds begin dit jaar (gedeeltelijk) toegankelijk voor het publiek. Een aantal oude dossiers zijn gedeclassificeerd. Deze openheid is het gevolg van een wetsvoorstel van Stefaan Van Hecke (Groen) dat nu concreet wordt uitgevoerd. Het Rijksarchief ontving de eerste 400.000 stukken.

In principe wordt informatie die ouder is dan 100 jaar zonder meer vrijgegeven. Vertrouwelijke informatie die jonger is dan 100 jaar, wordt afhankelijk van haar gevoeligheid vrijgegeven na 20 jaar (voor vertrouwelijke documenten), 30 jaar (voor geheime documenten) of 50 jaar (voor zeer geheime documenten). Vertrouwelijk, geheim en zeer geheim zijn de 3 niveaus waarmee documenten een stempel kunnen krijgen.

Die stempel werd overigens erg gemakkelijk gegeven destijds. En dat heeft onder andere tot gevolg dat nu elk document zin per zin nagelezen werd door een select aantal mensen binnen de inlichtingendiensten om te zien of de informatie al dan niet kon vrijgegeven worden. Een monnikenwerk.

In een eerste rapport spreken beide inlichtingendiensten hierover in termen van “een immense operatie die veel tijd, energie en middelen vergde.”

Eind vorig jaar werden de eerste 480 dozen daadwerkelijk overgedragen. Daarin zitten naar schatting 400.000 stukken van de “Sûreté Congolaise”, de Belgische inlichtingendienst die werkte in de voormalige kolonie Congo.

Na onderzoek van alle documenten kon in eerste instantie 85 tot 90 procent van de archieven gedeclassificeerd en overgedragen worden naar het Rijksarchief. Na een tweede evaluatie werd nagenoeg het volledige archieffonds van de “Sûreté Congolaise” vrijgegeven. Slechts 34 archiefdozen, zo’n 7 procent, blijven geclassificeerd.

In de loop van dit jaar worden wellicht nog tal van andere dossiers vrijgegeven. Op het goedgekeurde lijstje staan o.a. de dossiers over Ruanda-(B)Urundi, het anticommunisme, “incivieken” (collaborateurs) en Vietnam.

Erg interessant is ook het archief van André Moyen. Moyen was een Belgisch verzetsman die ook een Belgische private inlichtingendienst met een sterke anticommunistische inslag leidde. Deze was ook in Congo actief. Moyen wordt in historisch onderzoek gelinkt aan de moord op Julien Lahaut, het communistische parlementslid dat de eedaflegging van Koning Boudewijn verstoorde.

Overigens wordt dit jaar ook nog het dossier over de Koningskwestie overgedragen aan het Rijksarchief.

De inlichtingendiensten zijn verplicht jaarlijks aan het parlement te rapporteren over de voortgang van de declassificatie van de documenten. Als men beslist iets niet vrij te geven, moet dat met argumenten onderbouwd worden. Verschillende controleorganen zoals bijvoorbeeld het Comité I (dat de inlichtingendiensten controleert) zien hierop toe.

Een argument kan bijvoorbeeld zijn dat de bron van de informatie nog steeds moet beschermd worden of dat de toegepaste techniek in een oud dossier vandaag nog steeds toegepast wordt. In de wereld van de inlichtingendiensten geldt er ook de zeer krachtige regel van de derde dienst. Die regel bepaalt dat informatie die van een andere inlichtingendienst komt, niet mag doorgegeven worden aan andere diensten.

Een democratie gedijt niet in een klimaat waar er geheimen blijven bestaan
De vrijgegeven informatie wordt overgedragen aan het Rijksarchief. Zij staan in voor de verwerking en behoorlijke archivering van alle informatie en ook voor het publiek toegankelijk maken. De wet heeft vooral betrekking op de twee inlichtingendiensten (burgerlijk en militair) maar geldt in principe voor alle federale overheidsdiensten.

Zowel de Staatsveiligheid als de militaire inlichtingendienst (ADIV) staan principieel achter het idee. “Een democratie gedijt niet in een klimaat waar er geheimen blijven bestaan of vermoedens zijn dat er geheimen blijven bestaan. De democratie wordt het best gediend door openheid,” zo staat te lezen in het eerste rapport.

“Bovendien is het voor de diensten zelf ook belangrijk dat ze niet gezien worden als geheime organisaties die essentiële informatie afschermen van het brede publiek, maar net als aanbrengers van inlichtingen die het beleid schragen en ondersteunen in het versterken van onze democratie.”

Stefaan Van Hecke (Groen) is in elk geval erg gelukkig met de gang van zaken. Het duidt volgens hem op een nieuwe mentaliteit bij de inlichtingendiensten. Het geheim wordt niet langer gecultiveerd, integendeel, men tracht binnen de grenzen van wat kan transparant te werken.

Maar hij ziet ook praktisch nut. “We krijgen nu eindelijk toegang tot wat ongetwijfeld een enorme interessante bron aan informatie wordt voor historici, journalisten, wetenschappers en al wie geïnteresseerd is in onze vaderlandse geschiedenis.”

Bron » VRT Nieuws | Dirk Leestmans