Moest België zich excuseren voor de misdaden van huurlingen in Congo?

Na de onafhankelijkheid van Congo in 1960 bleef België in zijn ex-kolonie politiek, economisch én militair actief. In 1964-1965 ondersteunde het Belgisch leger zelfs een bende witte huurlingen die gruweldaden begingen. Een van hen was twintiger Marc Goossens. Dit is zijn verhaal – en dat van de Belgisch-Congolese verhoudingen ná de onafhankelijkheidsverklaring.

Op 11 maart 1963 traint de Waaslandse amateurbokser Marc Goossens in een zaaltje boven dancing Lune d’Argent in Gent. Die hippe discotheek ligt in de ruige uitgaansbuurt Kuiperskaai, waar de toen 27-jarige Marc geregeld doorzakt met zijn vrienden. Sparringpartner die avond is de student Germaanse filologie Wilfried Nauwelaerts. Na afloop van de training zetten Marc en Wilfried, opgezweept door de omstanders, hun gevecht voort op de kaai. Na een uithaal van Marc valt de student met zijn achterhoofd op de stoeprand. Een straaltje bloed loopt in de greppel. Een ambulance komt ter plaatse. Tevergeefs, Wilfried sterft net na aankomst in het ziekenhuis.

Viviane heeft Marc op café ontmoet en leert hem beter kennen als ze samen in de legendarische Gentse broodjeszaak Martino gaan werken. Marcs boksmanager is eigenaar van de zaak. Tussen de preparé en de verse uitjes ontstaat een romance. ‘Marc had donkerblond haar en grijsgroene ogen’, herinnert Viviane zich haar geliefde. ‘Hij was groot en zwaar gebouwd, zonder een kilo vet. Puur spieren. Een beer van een vent, maar een echte teddybeer: heel zacht van karakter.’

Maar Marc heeft ook zijn donkere kant. ‘Hij was getekend door dat ongeluk. Zijn gevangenisstraf en de feitelijke verantwoordelijkheid voor de dood van die jongen wogen zwaar op hem. Hij sprak daar nooit over.’ Volgens Viviane ligt daar de oorzaak van Marcs keuze om huurling te worden: ‘Het was een vlucht. Hij zag geen andere uitweg.’ Marc ruilt de broodjes en de boksarena in voor een avontuur in Congo.

Katangese secessie

Officieel is Congo op 30 juni 1960 onafhankelijk geworden, maar via een samenwerkingsakkoord blijven de Belgische legerofficieren ter beschikking van het Congolese leger. Politiek mag Congo dan wel vrij zijn, economisch en militair wil België zijn greep behouden.

Dat is makkelijker gezegd dan gedaan, want de soldaten van het Congolese regeringsleger beginnen te muiten. Ze zijn gefrustreerd omdat er na de onafhankelijkheid weinig is veranderd. Om een signaal te geven, ontslaat de eerste premier van Congo, Patrice Lumumba, de witte officieren.

De ontslagen Belgen en een deel van de muitende Congolese soldaten lopen over naar Katanga. Die bodemrijke provincie heeft Moïse Tshombe op 11 juli 1960 uitgeroepen tot een onafhankelijke staat. Belgische mijnbouwers en militairen steunen Tshombe om de mijnactiviteiten van Union Minière en andere Belgische belangen veilig te stellen.

Omdat Tshombes leger niet sterk genoeg is, huurt Katanga witte strijders uit Zuid-Afrika, Rhodesië (nu Zimbabwe) én Europa in. Via informele netwerken in België, Frankrijk en Duitsland komen honderden ongeschoolde huursoldaten de rangen versterken. Zij staan onder leiding van Belgische officieren. Een van hen is de gewiekste kolonel Frédéric Vandewalle, die met het Katangese leger zelfs een overwinning behaalt tegen de blauwhelmen van de Verenigde Naties, die met een vredesmacht aanwezig zijn in het onrustige nieuwe land.

Die overwinning vormt een pijnlijke zaak voor de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken, de Waalse socialist Paul-Henri Spaak. De realpoliticus geeft toe aan de internationale druk en verandert het geweer van schouder. Hij legt Tshombe financieel droog en de Katangese secessie bloedt dood.

De Simba’s

In het voorjaar van 1963 herademt Congo even na de mislukte secessie van Katanga. België steunt weer volop de centrale regering nadat premier Lumumba, die de banden met de ex-kolonisator wilde doorknippen, is uitgeschakeld. De nieuwe eenheidsregering ziet die hulp graag komen, want het Armée Nationale Congolaise (ANC) – cruciaal voor de stabiliteit in het land – bestaat uit los zand. Op verzoek van Congo reorganiseren Belgische ‘adviseurs’ het nationale regeringsleger.

Dat leger wacht in 1964 meteen een gigantische uitdaging. In het oosten van het land laait het nationalisme weer op. De Simba’s, een verzamelnaam voor een heterogene groep opstandelingen die zichzelf ‘leeuwen’ (in het Swahili) noemen, willen de moord op Lumumba wreken. Het Congolese leger, dat nog in de steigers staat, kan de Simba’s niet het hoofd bieden. Al snel hebben de opstandelingen twee derde van Congo veroverd. In dat gebied wonen nog veel witte missionarissen en westerse zakenlui.

De politiek links geïnspireerde Simba’s worden door de internationale gemeenschap als communisten beschouwd. In volle Koude Oorlog vrezen de Verenigde Staten een domino-effect: als Congo communistisch wordt, zal de rode vlek zich over Afrika uitbreiden. Washington besluit het Congolese leger daarom materieel te ondersteunen, maar wil vanwege de Vietnamoorlog geen troepen sturen. Daarvoor kijkt John F. Kennedy naar Spaak. JFK zet druk om de Belgische ‘adviseurs’ in het leger actiever in te zetten.

Spaak zwicht voor de Amerikaanse eisen. Hij vraagt kolonel Vandewalle, die Congo kent als zijn broekzak, om een plan uit te werken. Het doel: Stanleyville, de hoofdstad van de Simba’s, heroveren en de westerlingen bevrijden die door hen gegijzeld worden. Vandewalle geeft de heroveringsoperatie op de Simba’s de naam Ommegang mee, omdat het Congolese leger meer wegheeft van een bonte Brusselse parade dan van een gedisciplineerd leger.

In Parijs en Brussel starten de Congolese ambassades op verzoek van Vandewalle met het ronselen van huurlingen. Officieel mogen er van Spaak geen Belgische huurlingen worden ingezet, maar oogluikend laat hij de rekrutering van landgenoten toe. Marc Goossens, dan 28 jaar, kiest voor een avontuur als goedbetaalde huurling en belandt via dit achterpoortje op een vliegtuig naar Congo.

Rode en Zwarte Draak

In Congo komt Marc Goossens terecht in operatie Ommegang. De legerleiding van kolonel Vandewalle plaatst hem in de colonne OPS Nord. Hun taak is de vele Europeanen bevrijden die in rebellengebied rond de steden Paulis en Stanleyville zitten. De witte kolonialen in die twee steden worden eind november 1964 bevrijd door 320 Belgische paracommando’s tijdens operaties Rode en Zwarte Draak.

Alleen bij die operaties zet België officieel zijn leger in. De Belgische paracommando’s springen uit Amerikaanse C-130’s en redden 1800 witten uit de klauwen van de Simba’s. Bij die ‘humanitaire operatie’ komen veel Congolezen om, de focus ligt op het redden van westerlingen. De operaties Rode en Zwarte Draak oogsten wereldwijd kritiek. In Peking vindt de grootste betoging tegen België ooit plaats.

Spaak trekt de Belgische para’s snel terug. De adviseurs blijven wel aanwezig, want zij ondersteunen officieel het Congolese leger. Hun adviesfunctie gaat evenwel veel verder dan wat op papier is afgesproken. Feitelijk hebben Vandewalle en co. het commando in handen. Bovendien ondersteunt België, dat stabiliteit wil voor zijn bedrijven in Congo, het regeringsleger met wapens, bevoorrading en materieel. De facto houdt België in het zogezegd onafhankelijke Congo militair de touwtjes in handen.

De eenheid van Goossens, OPS Nord, bestaat uit een twintigtal, voornamelijk Belgische huurlingen en zo’n 200 Congolese soldaten. Marcs jeep krijgt de bijnaam Les Gorilles. Ze schilderen die geuzennaam op de carrosserie en installeren een mitrailleur vooraan.
Officieel mogen er van Spaak geen Belgische huurlingen worden ingezet, maar oogluikend laat hij de rekrutering van landgenoten toe.

Dat weten we onder meer dankzij de memoires die een collega-huurling in 1995 uitgaf bij Deckers Druk Beveren. Xavier Piers de Raveschoot woont nu in Waterloo en zegt ons eerst telefonisch een interview toe, maar krabbelt later terug. In zijn boek, N’ge, beschrijft hij de rol van huurlingen als Marc en hijzelf. Het bevat veel beeldmateriaal, waaronder foto’s met Marc Goosens, en een kopie van het huurlingencontract van Piers de Raveschoot. De hagiografische en nostalgische memoires vervullen ons aanvankelijk met argwaan, maar wanneer we aan de hand van details in het boek een tijdslijn maken, komt die overeen met krantenartikelen en brieven uit die tijd.

Angst in Angola

Zo weten we uit brieven van missionarissen dat in het dorp Ango negen Nederlandse paters, vier Belgische en veertien Congolese zusters al maanden overgeleverd zijn aan de Simba’s. Ook Cathy Heuskin, toen 16 jaar oud, leeft er maanden in angst met haar oudere zus, broer en ouders. Haar vader is een Belgische zakenman, haar moeder is Portugees-Congolese.

‘In die periode waren er permanent Simba’s bij ons’, herinnert Heuskin zich. ‘We balanceerden tussen leven en dood. Mijn zus is verkracht. Ze hebben mijn moeder de handen en voeten op de rug gebonden, haar zo opgetild en laten vallen. Dat heb ik met mijn eigen ogen gezien.’

Hun lot hangt af van de driehonderd witte huurlingen, onder wie Marc en zijn gorilla’s, en Congolese soldaten van het ANC, want de para’s zijn vertrokken. ‘Men kan niet begrijpen waarom België en de VS niet zijn overgegaan tot een omvangrijkere operatie om alle blanken te redden’, staat in La Libre Belgique.

Op de dag van operatie Zwarte Draak in Paulis verlaten de Simba’s plots Ango, mogelijk door het nieuws van de Belgische interventies. ‘Toen konden we vluchten in de brousse nabij ons huis’, zegt Cathy Heuskin. ‘De lokale bevolking bracht eten naar onze schuilplaats, zo hebben we een week overleefd. Er gingen geruchten over blanken die ons kwamen zoeken.’ Op hetzelfde moment dat Heuskin voor haar leven vreest, paraderen Belgische para-commando’s door Brussel in een nationale triomftocht na hun ‘geslaagde humanitaire missie’.

Dichterbij, op honderd kilometer van Heuskin aan de andere oever van de Uele, stuiten Goossens en compagnie op een onaangename verrassing: de enige overzetboot is kapot. De hele dag proberen de huurlingen het veer te herstellen. Dan lezen we in het boek van Piers de Raveschoot:

‘Bernard komt terug met een camion. Hij vertelt dat de dorpsbewoners mensen hebben aangeduid die collaboreerden met de rebellen. Onze Congolese soldaten hebben zich gehaast om hen te doden. De camion bevat een dozijn lijken, al omgeven door vliegen, en twee vastgebonden mannen en vrouwen. De gevangenen zijn naakt en het geslacht van de mannen is afgesneden. Bernard, die houdt van moorden, wil de borsten van de vrouwen afsnijden. We smeken hem om ze snel te executeren, zonder marteling. Dus laat Bernard hen in het water stappen en maakt ze af met de mitraillette. Dan maakt hij de twee mannen los en beveelt hen om de lijken uit de camion in het water te gooien. […] Ik heb er genoeg van […] en liquideer ze.’

”t Is precies of alle duivels uit de hel zijn losgelaten.’ Dat schrijft een zuster over de Simba’s, maar haar woorden kunnen net zo goed gelden voor de wreedheden aan de andere kant.

Tegen de avond hebben de huurlingen de veerboot hersteld. De volgende dag komen ze aan in Ango en vinden ze alle geestelijken en Cathy Heuskins gezin in hun schuilplaats. ‘Marc maakte deel uit van een humanitaire missie. Zij waren onze redders’, vertelt Heuskin. ‘Als zij niet waren gekomen, waren wij er nu niet meer. Ik hou er niet van als mensen slecht spreken over hen. Voor mij zijn het geen huurlingen, maar vrijwilligers. Ze hebben slechte dingen gedaan, maar in een oorlogssituatie ben je niet normaal.’

Een helikopter landt op het voetbalterrein van Ango, de zusters worden geëvacueerd. Heuskins gezin en de paters gaan mee met de colonne van Goossens. Dezelfde weg terug, met de overzetboot. ‘Daar verbleven we in het huis van een dokter en daarna zijn we naar de hoofdstad gevlogen’, herinnert Heuskin zich. Uiteindelijk komen ze enkele dagen later aan in Zaventem.

‘Au suivant!’

Terug naar Xavier en Marc. Nadat de Simba’s een huurling hebben gedood in een hinderlaag, zinnen ze op wraak. De mercenaires nemen dertig man, van wie ze vermoeden dat het rebellen zijn, gevangen. Marcs chef, Bob Noddyn, beveelt om hen te liquideren: ‘De ouderen brengen ons een rebel per keer, en zingen daarbij in koor het lied Au suivant! van Jacques Brel.’ Even later drijven dertig zwarte lijken in de rivier.

‘Onderscheid maken tussen onschuldige burgers en Simba-strijders was zeer moeilijk’, zegt Kris Quanten, hoogleraar krijgsgeschiedenis aan de Koninklijke Militaire School. Hij deed doctoraatsonderzoek naar de rol van België in de Congolese burgeroorlog en publiceerde zijn bevindingen in 2014 in het boek Operatie Rode Draak. ‘De Simba’s hadden geen uniformen of officiële structuur. Oorlogsrecht was er niet, huurlingen konden dus zonder probleem standrechtelijke executies begaan.’

De Simba’s geloofden dat ze onsterfelijk waren, dankzij een ritueel waarbij een sjamaan hen besprenkelde met magisch water. ‘Op een dag wil Marc daar zijn voordeel mee doen’, lezen we in de memoires van Piers de Raveschoot. ‘Voor we het vuur openen op de rebellen, loopt hij achter een van hen aan, slaat hem op het hoofd, neemt zijn wapen en schiet het magazijn leeg op het lichaam! We zijn verbijsterd… Is hij gek? We weten dat hij een durfal is en ervan houdt om zijn leven te riskeren en om zijn grenzen af te tasten, maar dit! Bob schreeuwt dat hij compleet krankzinnig is en dat hij onnodige risico’s neemt.’
De exacte waarheid achter de wandaden in het boek van Xavier Piers de Raveschoot is moeilijk te achterhalen. De Amerikaanse inlichtingendienst CIA meldt in een rapport over de huurlingen: ‘Ze zijn allen schuldig aan ernstige excessen waarvan de bevolking het slachtoffer is, zoals overvallen, verkrachtingen, moord en afranseling.’

Het is moeilijk om het kluwen van gruwelijk geweld tussen de Simba’s en het Congolose leger te ontwarren. ‘Het is het verhaal van de kip en het ei’, zegt historicus Quanten. In elk geval droegen de witte huurlingen bij aan de spiraal van mensonterend geweld.

‘Vuile Belgen’

De huurlingen van Vandewalle redden zo’n 650 Europeanen in de brousse rond Paulis en Stanleystad, maar ze brengen de achterblijvers ook verder in gevaar, want de Simba’s keren zich steeds meer tegen ‘de vuile Belgen’. Veel gijzelingen beginnen pas als vergelding ná de wandaden van huurlingen.

Vandewalle maakt zich zorgen over het gebrek aan discipline binnen de pelotons met huurlingen. Ook Marc Goossens gaat tweemaal op de vuist met collega-huurlingen. ‘Een echt gezag bestond niet in de huurlingenpelotons’, getuigde de Belgische huurling Roger Bracco in een boek van Ludo De Witte. ‘De chefs waren de mannen met de krachtigste vuisten of kerels met een zeker prestige, wegens hun staat van dienst in eerdere gevechten.’

Echt verbazen mag dat niet, want de huurlingen waren niet onbesproken. Amateurbokser Goossens had voor zijn vertrek naar Congo al meer op zijn kerfstok dan het uit de hand gelopen gevecht op de Kuiperskaai. Vivianes ’teddybeer’ was een agressieve recidivist. De juridische bronnen uit het Gentse rijksarchief liegen niet: van 1959 tot 1961 wordt hij maar liefst vier keer aangeklaagd voor slagen en verwondingen. Zijn slachtoffers heten Oscar, Francine, Michel en Agnes. Als vechtersbaas was hij gevreesd in Gent, maar de Congolese ambassade achtte hem geschikt als strijder voor het regeringsleger.

Koffer vol geld

In januari 1965 kunnen de huurlingen na weken strijd in de brousse even verpozen in de hoofdstad Leopoldville. Marc Goossens zet tijdens die vakantie de bloemetjes buiten in de nachtclub Show Boat. Met een metalen koffertje vol geld imponeert hij de lokale schoonheden. Hoe kwam hij aan tienduizenden Congolese franken cash?

De huurlingen tekenden een contract voor zes maanden en verdienden goed geld, dat weten we uit teruggevonden contracten. Ze kregen bovendien een premie als ze in een gevaarlijke zone moesten vechten. De helft van hun soldij werd op een buitenlandse rekening gestort, de helft kregen ze ter plaatse van de Banque du Congo.

Dat loon is echter onvoldoende voor een koffer vol geld, maar er is een andere verklaring volgens Quanten. ‘Tijdens hun opmars plunderden de huurlingen banken en bedrijven. Ze hadden veel dynamiet mee, niet zozeer voor operaties, maar om kluizen op te blazen.’ Xavier Piers de Raveschoot beschrijft in zijn boek meerdere van die rooftochten. Ze contrasteren met de idealistische motivatie die huurlingen vaak geven voor hun avontuur: de strijd tegen het communisme.

Goossens overleeft zijn tijd in Congo, al raakt hij zwaargewond in een gevecht met rebellen waarin collega Bernard, de moordlustige die borsten wilde afsnijden, dodelijk wordt geraakt. Volgens een Belgische onderzoekscommissie in 1966 kostte de Simba-rebellie het leven aan honderdduizenden Congolezen en 268 Belgen. Huurlingen komen niet voor in dat rapport.

Goossens heeft de smaak te pakken en trekt na de oorlog in Congo als huurling naar de Nigeriaanse burgeroorlog. Daar vecht hij aan de kant van Biafra. Op 11 november 1968 komt hij bij Operatie Hiroshima om het leven. De Vlaming die in Afrika de wapens graag liet spreken, sterft op Wapenstilstand.

Monumenten

In een Gentse koffiebar anno 2019 probeert Viviane Van Develde nog altijd te vatten waarom haar Marc ging vechten in Afrika: ‘Hij voelde zich wellicht thuis in een mannengemeenschap waar niemand iets vraagt en niemand iets weet over elkaar.’
Onwetendheid op een heel ander niveau is ook wat historicus Idesbald Goddeeris hekelt in het huidige debat over de rol van België in Congo. ‘De schimmige jaren zestig en de dekolonisatie blijven sterk onderbelicht’, stelt de hoogleraar koloniale geschiedenis aan de KU Leuven. ‘Het gaat vaak over Leopold II, maar zelden over de militaire interventies van België in Congo.’

‘De witte huurlingen in het Congolese leger, aangestuurd door Belgische officieren, kun je eigenlijk vergelijken met de pioniers van Leopold II, die voor hem Congo gingen ontdekken. De ontdekkers van onze vorst waagden hun leven in de jaren 1880, de huurlingen van Vandewalle in de jaren 1960. ‘ De collateral damage van beide groepen avonturiers waren telkens honderden of duizenden Congolese doden.
Dat deze donkere episode in onze Belgische geschiedenis zo onbesproken blijft, wijt Goddeeris aan het feit ‘dat het dekolonisatieproces zo slecht verlopen is’. Meer historisch onderzoek is volgens hem nodig om de juiste impact van Belgen in de Congolese burgeroorlog te kunnen inschatten.

Dat onderzoek moet ook leiden tot bewustwording. ‘Vooral het westerse slachtofferschap van Europeanen die tijdens de Simba-opstand uit Congo werden gered, is ons bekend. Er zijn monumenten voor omgekomen missionarissen, maar er is geen enkel monument voor zwarten die door Belgische kogels zijn omgekomen.’

Bron: Knack | Brecht Castel

De moord op André Cools: ‘Ze hebben mijn vader gedood om gratis naar de hoeren te kunnen’

De moord op PS-kopstuk André Cools in 1991 is één van de meest geruchtmakende in de Belgische naoorlogse geschiedenis. De ware toedracht van de afrekening in maffiastijl zou pas jaren later aan het licht komen. Aan het kluwen van verraad, corruptie en politieke affaires zou Netflix genoeg hebben om drie seizoenen van een misdaadreeks te vullen. ‘Maar helaas overstijgt de waarheid in dit geval de fictie’, zucht zoon Marcel Cools (71). ‘Dit krijg je in een film maar zelden te zien.’

We staan op het plein voor het station van Luik-Guillemins. Marcel Cools wijst naar de heuvel die oprijst achter de glooiende overkapping van de wereldvermaarde architect Santiago Calatrava. “Daar ligt de wijk Cointe”, zegt hij. “Daar werd mijn vader vermoord. Door één van zijn politieke zonen, met medeweten van een aantal van zijn politieke broeders, en met hulp van de Italiaanse maffia.”

We keren bijna dertig jaar terug in de tijd. Luik, donderdag 18 juli 1991, 7.25 uur. André Cools en Marie-Hélène Joiret verlaten hun appartement. Samen lopen ze het kleine parkeerterrein aan de Avenue de l’Observatoire op. Cools is van plan eerst zijn vriendin naar het station te brengen en dan aan zijn werkdag te beginnen. Joiret stapt in aan de passagierskant van de Audi. Cools legt zijn aktetas op de achterbank en trekt de deur aan de bestuurderszijde open. Op dat moment lopen twee mannen de parking op. Cools krijgt van dichtbij een kogel in het hoofd en één in de keel. De schutters vuren ook op Joiret. André Cools is op slag dood, Marie-Hélène Joiret zwaargewond.

Het was de tweede naoorlogse politieke moord in België, en andermaal werd hij voltrokken op Luiks grondgebied. De eerste was die op Julien Lahaut, de communistenleider die tijdens de eedaflegging van koning Boudewijn op 11 augustus 1950 ‘Vive la république!’ had geroepen in het parlement. Exact een week later werd Lahaut doodgeschoten voor zijn huis in Seraing.

De moord op André Cools zou al even historisch blijken. Hij was de machtigste Waalse politicus van de jaren 70 en 80: burgemeester van Flémalle, ex-minister in diverse Belgische en Waalse regeringen, ex-vicepremier, ex-voorzitter van de Belgische Socialistische Partij (BSP) én van de Waalse Parti Socialiste, minister van Staat. En bovendien luidde zijn dood een decennium in van corruptieschandalen waarvan de traditionele politiek nooit meer helemaal zou herstellen.

Voor zoon Marcel Cools stortte op die 18de juli zijn wereld in.

Marcel Cools: “Ik was met vakantie in de Drômevallei in Frankrijk. Alsof ik die dag een voorgevoel had, belde ik vroeger dan normaal met mijn dochter Anne, die bij mijn ex in Luik verbleef. Om klokslag negen uur, het moment dat het lokale postkantoor openging, stond ik met de telefoon in mijn hand. Mijn dochter was onbedaarlijk aan het huilen en kon geen woord uitbrengen. Ze gaf de telefoon door aan haar moeder, die me het nieuws vertelde.

“Mijn vrouw en ik hebben de terugtocht naar België meteen aangevat. In mijn hoofd was het alsof we 1.000 kilometer door dichte mist reden. Ik herinner me alleen nog dat mijn vrouw, die de hele rit achter het stuur zat, de afslag nam bij elk wegrestaurant, zodat ik kon bellen voor meer nieuws. Misschien kreeg ik wel iemand aan de lijn die zei dat het niet waar was. Het was al donker toen we in Flémalle arriveerden.”

Geen ballen

Het onderzoek naar de liquidatie kwam in handen van de jonge Luikse onderzoeksrechter Véronique Ancia en van een team agenten van de gerechtelijke politie onder leiding van commissaris Raymond Brose, de zogenaamde cel-Cools. Ze zochten in alle richtingen, veroorzaakten een hoop collateral damage, maar kregen de moordenaars niet in beeld, laat staan de opdrachtgever(s).

Veruit de meest geruchtmakende affaire die ze bovenspitten, was het Agusta-schandaal. Uit een huiszoeking bij de Belgische zetel van de Italiaanse helikopterbouwer Agusta was gebleken dat er eind jaren 80, toen de Belgische luchtmacht gevechtshelikopters had aangekocht, vele tientallen miljoenen smeergeld waren betaald aan de Vlaamse en Waalse socialistische partijen SP en PS; dat ook de christendemocratische en liberale partijen smeergeld ontvingen, kon nooit zwart op wit worden bewezen. In januari 1994 werden ‘De drie Guy’s’ van de PS (Spitaels, Mathot en Coëme) tot ontslag gedwongen. Na onthullingen in Humo onderging NAVO-baas Willy Claes, die minister van Economische Zaken was ten tijde van de Agusta-aankoop, in oktober 1995 hetzelfde lot.

De oplossing van het raadsel kwam er haast bij toeval. Eind 1991, enkele maanden na de moord, was er een nieuw dossier beland op het bureau van Jean-Marc Connerotte, onderzoeksrechter in het bosrijke Neufchâteau, in het putje van de provincie Luxemburg. Op het eerste gezicht ging het om een reeks ordinaire diefstallen, zij het dan tamelijk goed georganiseerd. Een bende criminelen uit het Luikse en uit de omgeving van Charleroi, van wie de meerderheid een Italiaanse achternaam droeg, liet her en der aandelen, waardepapieren en gouden munten stelen. Niets wereldschokkends, ware het niet dat zich onder de verdachten twee kabinetsmedewerkers van Alain Van der Biest bevonden, de man die André Cools was opgevolgd als minister in de Waalse regering: Richard Taxquet en Pino Di Mauro, respectievelijk de persoonlijke secretaris en chauffeur van de minister.

Het was de spijtoptant Carlo Todarello, een medeverdachte in de aandelenzwendel en een oom van Richard Taxquet, die een jaar later het verband legde met de moord op Cools. Volgens Todarello had Van der Biest de opdracht gegeven voor de moord, hadden Taxquet en Di Mauro alles gepland en hadden huurmoordenaars die waren gerekruteerd via de Italiaanse maffia de liquidatie uitgevoerd. Een deel van de opbrengsten van de aandelenzwendel zou gediend hebben om de huurmoordenaars te betalen: 750.000 frank, omgerekend een kleine 20.000 euro.

Vrijwel niemand geloofde Todarello. Ook Marcel Cools niet. In zijn allereerste interview over de moord op zijn vader, dat in februari 1993 verscheen in Humo, zei hij: “Ik heb moeite om in Van der Biest de moordenaar van papa te zien. Volgens mij heeft hij daar, vergeef me de uitdrukking, de ballen niet voor.”

Het duurde nog tot 1996, vijf jaar na de moord, vooraleer Van der Biest, zijn twee kabinetsmedewerkers en hun Italiaanse vrienden officieel in beschuldiging werden gesteld voor de moord op André Cools en de poging tot moord op Marie-Hélène Joiret. De huurmoordenaars die Cools hadden doodgeschoten, waren toen al gevonden: twee Tunesische seizoenarbeiders die in Sicilië in de druiventeelt werkten en af en toe bijklusten voor de maffia.

Die had hun wijsgemaakt dat er in het verre België een lastige drugsdealer uit de weg moest worden geruimd. De twee werden gearresteerd in Tunis. Pas in 2003, twaalf jaar na de moord, begon het assisenproces tegen in totaal acht beklaagden. De vermeende opdrachtgever Alain Van der Biest ontbrak op het appel. Hij had zich een jaar eerder van het leven beroofd.

Losgeld

“De werkelijkheid overtreft de fictie”, zegt Marcel Cools, terwijl hij zich in het Grand Café de la Gare een royaal met rucola en vlokken parmigiano overdekte steak tagliata laat welgevallen.

Cools: “Als je kijkt naar de redenen waarom ze papa uit de weg hebben geruimd, en hoe het allemaal gegaan is… De grauwheid, de middelmatigheid, de benauwende kleinheid van het menselijk gedrag: dat krijg je in een film maar zelden te zien, hè?

“Oké, in de partij en in de politiek waren er zeker mensen die maximaal geprofiteerd hebben van het feit dat papa er niet meer was. Maar wat met figuren als Taxquet en Di Mauro: een operatie van die omvang opzetten, maandenlang plannen, een huurmoordenaar zoeken, en waarom in godsnaam? Om hun kleine privileges te kunnen behouden, om toegang te blijven hebben tot een minister die het grootste deel van de tijd laveloos was, om hun aanzien in het criminele milieu te vergroten, om gratis naar de hoeren te kunnen in de nachtclubs van de Luikse onderwereld. Dat is toch van een verpletterende banaliteit?”

Hoe keek u die eerste jaren naar het onderzoek van Véronique Ancia, dat alle kanten uit leek te gaan, behalve in de richting van een oplossing?

Cools: “Ik denk dat Ancia gedaan heeft wat ze kon. Papa was een echte machtspoliticus, hij had in veel dingen een hand, dus was het perfect normaal dat er veel sporen moesten worden gevolgd.

“Bovendien moeten onderzoeksrechters werken met het materiaal dat politiemensen aanbrengen. Dat was wél een groot probleem. Ik denk dat we kunnen stellen dat commissaris Brose en zijn team hun job slecht hebben gedaan. (grijnst) Ooit heb ik beweerd dat ze het onderzoek gemanipuleerd hebben om Van der Biest en andere PS-coryfeeën uit de wind te zetten, maar toen deed Brose me een proces wegens laster en eerroof aan, dat hij nog heeft gewonnen ook.

“Maar de feiten zijn wat ze zijn. Iedereen weet dat de eerste uren en dagen bepalend zijn voor het welslagen van een onderzoek. Wel, de dág na de moord kreeg commissaris Brose al een anonieme brief waarin Taxquet werd aangewezen als de organisator. En wat heeft hij met die brief gedaan? Hij heeft een kopie ervan bezorgd aan… Taxquet! Als dat geen zware professionele fout is, dan weet ik het niet meer.

“Het heeft nog jaren geduurd voor Van der Biest en zijn naaste medewerkers in beschuldiging werden gesteld. De enige mogelijke verklaring daarvoor is: omdat men niet wilde dat hij vervolgd zou worden. Omdat men liever een onderzoek voerde naar papa, in plaats van naar zijn moordenaars. Omdat men de indruk wilde wekken dat mijn vader het slachtoffer was geworden van zijn eigen kuiperijen. Zelfs Marie-Hélène Joiret werd meer behandeld als verdachte dan als slachtoffer. En ik… (stil) Enkele dagen na de moord ging ik naar mijn bank om de formaliteiten rond de erfenis in gang te zetten.”

“Mijn bankier vroeg: ‘Bent u niet bang, meneer Cools?’ ‘Hoezo? Waarom?’, vroeg ik. ‘Wel, er wordt gezegd dat uw vader miljoenen op Zwitserse rekeningen geparkeerd heeft’, antwoordde hij een beetje verlegen. ‘Straks komt er nog iemand op het idee om uw kinderen te ontvoeren voor losgeld.’ (met nadruk) Mijn vader had géén geld op buitenlandse rekeningen staan. Maar dat was het sfeertje die eerste maanden en jaren. Op die manier werd het onderzoek vergiftigd en gesaboteerd. En dan zwijg ik nog over de georganiseerde lekken door de cel-Cools. Het geheim van het onderzoek was een lachertje.”

Jong en naïef

Aanvankelijk geloofde u zelf ook niet zo erg in het spoor van die aandelenzwendel. Wanneer bent u tot het inzicht gekomen dat dat de verklaring was? Wanneer was de moord op uw vader voor u opgelost?

Cools: “Uiteraard was ik in het begin sceptisch: er werden zoveel dwaalsporen gecreëerd, er was zoveel politiek gespin om mijn vader postuum in diskrediet te brengen.

“Uiteindelijk zijn het de onthullingen van twee onderzoeksjournalisten geweest die me hebben overtuigd. Walter De Bock en Philippe Brewaeys (van respectievelijk De Morgen en Le Soir, intussen allebei overleden, red.) hebben Carlo Todarello aan de praat gekregen. Zij hebben de moord op André Cools opgelost, en niet de Luikse politie en justitie. Wat voor mij nog maar eens aantoont hoe levensbelangrijk een vrije pers is.”

Hoe hard kwam de waarheid aan? Alain Van der Biest, de opdrachtgever van de moord op uw vader, was uw jeugdvriend. En de peetoom van uw dochter.

Cools: “(mysterieus) Op het moment dat de puzzel volledig gelegd kon worden, was ik al veel illusies kwijt.

“Ik heb onze vriendschap achteraf natuurlijk gereconstrueerd en in een totaal ander licht bekeken. Nu denk ik dat Van der Biest één van de mensen is geweest die misbruik hebben gemaakt van mij om dichter bij papa te raken. Om un proche de la famille te worden.

“Hij was mijn beste politieke vriend, we kwamen vaak bij elkaar over de vloer. Hij werd de peter van mijn dochter. Ik ben gewoon naïef geweest. Als je jong bent, kun je je niet voorstellen dat iemand vriendschap met je sluit om carrière te maken.”

Verwijt u het zichzelf dat Alain Van der Biest minister is geworden?

Cools: “(lacht groen) «ijn vader heeft zich óók door hem laten verleiden. Hij bewonderde zijn intelligentie en zijn taalvaardigheid. En wie weet, als Van der Biest niet zo’n zielige alcoholist was geworden…”

U kunt het niet meer over uw hart krijgen om hem Alain te noemen, hè?

Cools: “(ontwijkend) … dan was het misschien allemaal niet gebeurd. Mijn vader was razend op hem omdat hij zijn alcoholisme niet onder controle kreeg. En omdat hij zich steeds meer omringde met dubieuze types als Richard Taxquet. Hij dacht dat hij zich alles kon permitteren.”

Zot van glorie?

Cools: “Ja. Van der Biest leed aan grootheidswaan. Hij kwam uit een zeer bescheiden milieu, dat hij door zijn intelligentie was kunnen ontstijgen. Hij koketteerde daarmee. Hij vond zichzelf een hele meneer, een soort wonderkind. En eens in de ban van de macht, de politieke spelletjes, het geld en de glamour, liet hij zich volledig gaan. Hij was een man zonder limieten. Hij zag zichzelf als een romanpersonage. En hij eindigde als een meelijwekkende zatlap in een slechte maffiafilm.”

Wat voelde u toen u vernam dat hij zelfmoord had gepleegd, in het huis van zijn pas overleden moeder?

Cools: “Voor mij was dat de schuldbekentenis waarvoor hij bij leven de moed niet had gehad. Dat hij één van de opdrachtgevers was. Dat hij zo paranoïde was geworden, er zo van overtuigd dat mijn vader spoedig een einde zou maken aan zijn politieke carrière, dat hij hem absoluut dood wilde.”

‘Eén van de opdrachtgevers’, zegt u. Wie waren de anderen?

Cools: “Guy Mathot en Guy Spitaels (respectievelijk senator en partijvoorzitter van de PS op het moment van de moord, red.). Zij zijn degenen die de moord niet hebben verhinderd. Terwijl ze goed wisten dat Van der Biest die aan het voorbereiden was. Ze móéten het geweten hebben. En ze hebben het laten gebeuren.”

Spitaels en Mathot zijn allebei dood en kunnen u niet meer tegenspreken. Is er een bewijs van hun medeplichtigheid?

Cools: “Ik had twee getuigen die Guy Spitaels over de moordplannen hebben horen zeggen: ‘Doe wat je wilt, ik wil er niets van weten.’ Die personen hebben hun verklaringen achteraf ingetrokken. Men heeft druk op hen uitgeoefend.

“Kijk, het is simpel: mijn vader wilde de macht van voorzitter Spitaels breken. Daarover stond op de dag van de moord trouwens een vergadering gepland met Jean-Claude Van Cauwenberghe, de chef van de PS in Charleroi. Als Luik en Charleroi, de twee machtigste federaties binnen de PS, het daarover eens waren, dan was Spitaels politiek dood. En wat Guy Mathot betreft: papa zou uit alle macht verhinderd hebben dat hij ooit nog minister kon worden, en dat wist Mathot. Mijn vader beschouwde hem als een door en door corrupte verrader van het socialisme. Wat hij ook was.

“(stilte) En wat gebeurde er onmiddellijk na de dood van papa? Guy Spitaels riep zichzelf uit tot minister-president van Wallonië, en hij maakte van Guy Mathot de nieuwe sterke man in Luik. En wie erfde de ministerportefeuille van Van der Biest, nadat die was moeten aftreden wegens alle malversaties die op zijn kabinet hadden plaatsgevonden? Guy Mathot.

“En dan is er nog iemand over wie ik niet wil zwijgen: José Happart. Hij is tijdens het onderzoek vele loze praatjes over mijn vader gaan verkondigen in het Luikse justitiepaleis en heeft de onderzoekers zelfs een hele tijd beziggehouden met een compleet verzonnen dwaalspoor. Alles om zijn vrienden Van der Biest en Taxquet uit de wind te zetten.”

“Terwijl uitgerekend Happart zich op de ochtend van 18 juli 1991 in het station van Luik-Guillemins bevond, vlak bij de plek waar mijn vader werd vermoord. Hij stond zogezegd te wachten op een trein naar Brussel, waar hij op een vergadering van het Europees Parlement werd verwacht. Maar op die trein is hij nooit gestapt, en die bewuste vergadering heeft nooit plaatsgevonden. Ik beschouw Happart als één van de complotteurs tegen mijn vader, samen met Van der Biest, Mathot en Spitaels. (José Happart werd eerder dit jaar veroordeeld wegens corruptie tijdens zijn voorzitterschap van de luchthaven van Luik-Bierset, red.)

“Ik zeg u: de dood van mijn vader was tevens de dood van de moraal binnen de Parti Socialiste. En de triomf van het affairisme, de corruptie en het machtsmisbruik, in al hun verschijningsvormen.”

Opgeteld is dat een complot dat ik allesbehalve banaal zou noemen.

Cools: “C’est vrai. Na de zelfmoord van Van der Biest schijnt Mathot tegen een journaliste te hebben gezegd: ‘Nu kan het proces-Cools beginnen.’ Iedereen was bang van een assisenproces met de labiele Van der Biest op de beklaagdenbank, zijn medebeklaagden nog het meest. Ze hadden hem in 1993 al een serieuze waarschuwing gegeven door hem een dubbele schedelbreuk te kloppen en hem voor dood achter te laten voor zijn deur, maar die aanslag had hij als bij wonder overleefd. Nu waren ze eindelijk van hem af.”

Oog om oog

Processen in de zaak-Cools zijn er in overvloed geweest. Eerst dat van de twee huurmoordenaars, in Tunis in 1998. Dan het grote assisenproces van 2003 in Luik. Vervolgens het proces tegen Domenico Castellino in 2007, omdat hij voortvluchtig was op het moment van het eerste assisenproces. En tot slot nog een derde assisenproces, in 2017 in Namen, na een arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens ten gunste van Taxquet en Castellino, dat dan weer niet doorging omdat de redelijke termijn was verstreken. De belangrijkste beklaagden, onder wie Taxquet en Di Mauro, kregen twintig jaar.

Heeft het recht gezegevierd? Bent u te weten gekomen wat u wilde weten?

Cools: “Wat ik wilde weten, was: waarom en hoe? En afgezien van het bredere politieke plaatje dat ik net schetste, is dat toch wel redelijk duidelijk geworden, ja. Ze hebben mijn vader uit de weg geruimd opdat Van der Biest minister kon blijven en Taxquet en Di Mauro hun gang konden blijven gaan op zijn kabinet: hun vrienden van de Luikse onderwereld bedienen, bedrijven afpersen, zowat overal geld ophalen om verkiezingscampagnes te financieren, in ruil voor toegang tot de publieke dienstverlening voor zichzelf en hun criminele vrienden. (grijnst) En Van der Biest, hij dronk nog een glas.

“Taxquet toetert sinds 2017 dat het Europees Hof voor de Rechten van de Mens zijn veroordeling heeft verbroken en dat hij bijgevolg onschuldig is, maar dat klopt niet. Dat Hof kan de uitspraak van een assisenjury niet tenietdoen. Uit het dossier is trouwens gebleken dat Taxquet en Di Mauro in de buurt surveilleerden in de vroege ochtend van 18 juli 1991, ieder op een motorfiets. En een getuige heeft Taxquet zien lopen in de Avenue de l’Observatoire, seconden nadat de dodelijke schoten waren afgevuurd.”

“Het is duidelijk dat zij de operatie coördineerden en dat ze er zich op de plaats delict van vergewist hebben dat de moordopdracht werd uitgevoerd. Daarna zijn ze, op hun motors, naar hun werk op het kabinet in Namen gereden. Daar zijn ze te laat gearriveerd. Taxquets excuus: ‘Ik heb me verslapen.’ Maar hij lag niet in zijn bed op het moment dat mijn vader werd doodgeschoten, hij reed rond in Luik. De dag nadien, de 19de juli, heeft de poetsvrouw een lege champagnefles gevonden in het bureau van Taxquet. Ik vermoed dat ze op het kabinet getoost hebben op een geslaagde operatie.”

Heel lang hebben de organisatoren van de moord op uw vader niet in de gevangenis gezeten. Steekt dat?

Cools: “Dat is geen plezierige gedachte, maar eerlijk gezegd: je m’en fous. De gevangenis herstelt niets. En ik ben geen aanhanger van het principe ‘oog om oog, tand om tand’. In de colère van het moment: ja. Als ik destijds een revolver én de gelegenheid had gehad, zou ik hen zonder pardon hebben neergeknald. (stil)

“Richard Taxquet is trouwens ook veroordeeld tot het betalen van een schadevergoeding aan onze familie. Wat hij vertikt te doen. Eén dezer dagen ga ik hem daar per brief nog eens aan herinneren.”

Hoeveel moet hij betalen?

Cools: “Voor de hele familie samen – voor mijn grootmoeder, neef, zus, mezelf en mijn kinderen – is dat geloof ik rond de 11 miljoen frank (275.000 euro, red.). Een bedrag dat hij samen met de andere veroordeelden moet betalen. Maar dat geld gaan we nooit zien, natuurlijk. Een tijdlang heeft Taxquet elke maand 50 euro gestort, maar in 2017 is hij daarmee opgehouden. Di Mauro heeft nooit één cent betaald; die is erin geslaagd zich onvermogend te laten verklaren. De enige die nog elke maand stipt zijn 50 euro betaalt, is Carlo Todarello: de minst schuldige van allemaal, de man dankzij wie alles is uitgekomen.”

Hoe zwaar weegt de dood van uw vader vandaag nog op u?

Cools: “Goh, ik denk er niet meer voortdurend aan terug. Alleen op dagen zoals vandaag komt alles natuurlijk weer naar boven. Men heeft me al vaak gevraagd om een boek te schrijven over de zaak, maar schrijven vind ik moeilijk.

“Uiteraard heeft de moord op mijn vader mijn leven veranderd. Toen papa nog leefde, genoot ik ook van voordelen, door het simpele feit dat ik ‘de zoon van’ was. Als advocaat kreeg ik zaken toegespeeld via de partij: van steden en gemeenten, van openbare besturen en nutsbedrijven. Let wel, mijn vader was geen nepotist die systematisch zijn kinderen bevoordeelde. En ik deed mijn werk naar best vermogen. Maar ik kan niet ontkennen dat het makkelijk was voor mij. Ik zat nooit verlegen om klandizie.

“In 2000 heb ik radicaal gebroken met de PS. (lachje) Beter laat dan nooit. En toen hebben ze me alles afgepakt. Niet één zaak is nog mijn richting uitgekomen. Economisch gezien is dat niet mijn slimste beslissing geweest. Op het einde van mijn carrière heb ik magere jaren gekend. Maar menselijk gezien was het een grote opluchting. Sindsdien ga ik alleen nog om met mensen die mij en mijn familie nooit verraden hebben. Ik ben advocaat gebleven tot 2017, toen ben ik met pensioen gegaan. Tegenwoordig hou ik me wat bezig met genealogie: de stamboom van onze familie.”

Uw voorouders laten u niet los?

Cools: “Mijn overgrootouders waren kleine boeren uit de Kempen, Vlamingen die naar Luik waren uitgeweken om er in de steenkoolmijnen te werken. De meeste van hun kinderen zijn ondernemers geworden. Mijn grootvader was al geen arbeider meer, maar bediende bij de vakbond. En mijn vader heeft universitaire studies aangevat, maar niet afgemaakt, omdat mijn grootvader was gesneuveld in de oorlog en er brood op de plank moest komen. Ik ben advocaat geworden. Het verhaal van de familie Cools is een verhaal van sociale promotie in de loop van drie, vier generaties. Nu zou het niet meer zo snel gaan, met de ongelijkheid die opnieuw toeneemt. Het aantal arbeiderskinderen aan de universiteiten neemt weer af.

“Kent u het verhaal van mijn grootvader? Hij was de syndicale vertegenwoordiger van de Luikse metaalarbeiders en schepen voor de socialisten in Flémalle. In april 1942 hebben rexisten (de Waalse collaborateurs onder leiding van Léon Degrelle, red.) hem verraden bij de nazi’s. Hij werd gearresteerd en op transport gezet naar het concentratiekamp van Mauthausen in Oostenrijk. Daar is hij in augustus 1942 bezweken. Dood door uitputting.

“Ik heb me al vaak afgevraagd wat er van mijn vader zou zijn geworden als mijn grootvader níét was omgekomen in het concentratiekamp. Misschien zou hij zijn hogere studies hebben voltooid. Misschien was hij dan ingenieur geworden, of advocaat, en geen politicus. Maar hij moest en zou de strijd van zijn vader voortzetten. Met alle gevolgen van dien: mijn grootvader werd vermoord door de meest verfoeilijke vijand, mijn vader door zijn eigen politieke broeders. Wat is het ergste?”

De moord op Cools laat zich niet voetstoots uit de actualiteit verdrijven. Enkele maanden geleden, op 28 april, werd in het zuiden van Italië – in Veglie, een klein stadje in Puglia – Cosimo Solazzo gearresteerd, een oude vriend van Richard Taxquet en Pino Di Mauro. Hij had destijds een schoonmaakbedrijfje in Luik, waarmee hij via hun bemiddeling aan de kost kwam. Solazzo was de man die via zijn maffiaconnecties actief mee op zoek ging naar huurmoordenaars die André Cools moesten liquideren, en die de twee Tunesische moordenaars ook onderdak heeft geboden. Solazzo was één van de acht beklaagden op het assisenproces van 2003, maar hij kwam niet opdagen: de pijp uit. Naar Italië, vermoedde iedereen. Terecht, zo blijkt nu, zeventien jaar later.

Omdat ik deze zomer in de streek vertoef, informeer ik bij kolonel Pasquale Montemurro, de provinciale commandant van de carabinieri, naar de mogelijkheid om Solazzo op te zoeken. Verhalen uit de oude doos opdissen bij een goed glas salice salentino, de wijn uit de streek. We kunnen er alleen maar wijzer van worden, toch? De kolonel raadt het me ten stelligste af. “En bovendien,” zegt hij, “zit Solazzo in huisarrest, met een enkelband om. Hij mag zijn woning niet verlaten, noch bezoek ontvangen.”

Ik verneem nog dat Solazzo leeft van een invaliditeitsuitkering, dat hij sukkelt met zijn gezondheid, dat hij de jongste jaren geen noemenswaardige criminele feiten heeft gepleegd en dat hij niet bekendstaat als een lid van de Sacra Corona Unita, de plaatselijke maffia.

Italië levert zijn eigen staatsburgers niet uit aan België. De kans dat de meer dan honderdduizend pagina’s van het gerechtelijk dossier-Cools naar het Italiaans worden vertaald om de oude heer Solazzo een proces te gunnen, lijkt gering.

Bron » Humo | Danny Ilegems

Waar het beroepsgeheim van een inlichtingenagent niet voor dient

Begin 2020 stelde het Brussels parket een proces-verbaal op wegens schending van het beroepsgeheim door Nicolas Ullens de Schooten, een gewezen inlichtingenagent van de Staatsveiligheid.

Ullens de Schooten trachtte als lid van de dienst bescherming van het economisch en wetenschappelijk potentieel van de Staatsveiligheid onderzoek te doen naar mogelijke corruptie en meende daarbij elementen te hebben tegen de toenmalige minister van Buitenlandse zaken Didier Reynders en één van zijn medewerkers. Hij werd echter in zijn onderzoek daarover door zijn onmiddellijke hiërarchie tegengewerkt.

Na zijn ontslag stapte hij naar het Vast Comité I. Daar botste hij echter op de tegenwerking van het hoofd van de enquêtedienst die hem zelfs zou bedreigd hebben. Uiteindelijk diende hij klacht in bij de federale politie. De klacht tegen Reynders werd door het parket snel geseponeerd zodat Reynders’ kandidatuur voor Europees commissaris voor justitie onbesproken bleef.

De klacht van Ullens voor bedreigingen door het hoofd van de enquêtedienst van Comité I is nog in onderzoek bij onderzoeksrechter Michel Claise. Het gehele verhaal volgt een gekend verloop: naast het snel geseponeerde dossier over mogelijke corruptie, wordt er een ander geopend voor schending van beroepsgeheim zodat de kans groot is dat de klokkenluider bestraft wordt en het eerste dossier in de vergetelheid geraakt. Er zijn echter wel enkele belangrijke vragen die door dergelijke wijze van afhandeling zonder antwoord blijven.

De werking van de dienst bescherming van het wetenschappelijk en economisch potentieel van de Staatsveiligheid is een oud zeer. Het Vast Comité I maakte er een uitvoerig verslag over en stelde vast dat er bij de Staatsveiligheid erg weinig belangstelling was voor deze nieuwe opdracht. De dienst bestond slechts uit enkele leden en die moesten het doen met de schaarse middelen die zij kregen.

Ook het onderzoek door het Vast Comité I, dat grondig was voorbereid, en dat aanvankelijk op de steun van justitieminister Marc Verwilghen kon rekenen, stuitte in de Wetstraat 16 op het njet van Brice De Ruyver, de toenmalige veiligheidsadviseur van premier Guy Verhofstadt: geen pottenkijkers. Het was toen de tijd dat onze economische kroonjuwelen werden verpatst en het wetenschappelijk potentieel als dat van Lernhout & Hauspie onbeschermd bleef voor de vreemde inlichtingenagenten die in het bedrijf zelf zaten.

Ook over het nut en de werkwijze van een inlichtingendienst heeft het Vast Comité I meermaals gerapporteerd. Daarbij werd gewezen op het verschil tussen de gerechtelijke en de bestuurlijke benadering, het eerste met de noodzaak van bewijzen het tweede als informatie door aanwijzingen voor het beleid.

Manke corruptiebestrijding

Dat het politiek beleid zelf weinig belangstelling had voor de door een inlichtingendienst aangeleverde inlichtingen over mogelijke disfuncties, is in zowat alle verslagen van het Vast Comité I een steeds terugkomend element.

Ook uit het jaarverslag van het CFI, de Belgische witwascel, van 2017 blijkt duidelijk wat er met de meldingen van fraude en mogelijke corruptie gebeurde. In 2017 werden gegevens of informatie uit 3.285 meldingen uit 2017 of eerder na analyse aan de gerechtelijke overheden doorgegeven. Deze 3.285 meldingen hadden betrekking op verrichtingen in verband met witwassen of financiering van terrorisme voor een totaalbedrag van 1.415,95 miljoen euro.

Het federaal parket slaagde er in van de 423 dossiers 8 veroordelingen te maken. In Dendermonde kwam er van de 191 dossiers geen enkele veroordeling, en van de in totaal 5.354 overgemaakte dossiers eindigden er 53 met een veroordeling. Dat 5.354 dossiers tot slechts 53 veroordelingen en tot enkel 7.085.394 euro aan boetes hebben geleid moet toch tot nadenken aanzetten?

Het gebrek aan belangstelling van de Belgische diensten, meer bepaald voor de corruptiebestrijding, is ook de Europese instellingen niet ontgaan. De Groep van Staten tegen Corruptie (GRECO), onderdeel van de Raad van Europa, stelt in het jaarverslag dat van de vijftien aanbevelingen die twee jaar geleden zijn gelanceerd, België er geen enkel voldoende in de praktijk heeft gebracht. Slechts vier keer is dat gedeeltelijk gebeurd, in de overige gevallen helemaal niet.

Dat er in dit land weinig of niets tegen corruptie wordt gedaan is dus geen losse bewering en is op zich reeds een aanwijzing om een klacht als deze van een inlichtingenagent ernstig te nemen, en er minstens een behoorlijk onderzoek naar te doen.

Anderzijds is er ook het tweede dossier, dat over de beweerde schending van het beroepsgeheim. Ook daaromtrent is het sterk onvoldoende om vast te stellen dat er geheimen werden verklapt om tot bestraffing over te gaan. Vooreerst is er de werkwijze van de diensten zelf die voor kritiek vatbaar is. Het zijn de diensten die bepalen wat geheim is en enkel zij kunnen die classificatie wijzigen. Dat maakt de vraag of wat als geheim geclassificeerd werd wel geheim is, zo goed als onzinnig.

Daarom moet steeds gekeken worden naar het doel van het beroepsgeheim: dat dient nooit om ‘disfuncties’ en zeker niet om misdrijven te verbergen. En dan is er de bescherming van klokkenluiders tegen onbehoorlijke vervolging. Ook daaromtrent is de Belgische wet slechts een aanzet om de Verklaring van Parijs van 3 december 2019 over de bescherming van de klokkenluiders ernstig te nemen. Daarenboven moet worden vastgesteld dat het Belgisch politiek beleid heel wat actiever was om schending van het beroepsgeheim te kunnen bestraffen door verhoogde opsporing en verzwaring van de straffen.

Bedrog ondermijnt alles

De vervolging van een inlichtingenagent kan zich dus niet beperken tot een eenzijdige en kortzichtige invulling van de theoretische elementen van het beweerde misdrijf. De voorafgaande vraag of wat door die agent bij de verschillende diensten werd ter kennis gebracht, of er al dan niet aanwijzingen van corruptie zijn, is maatschappelijk gezien belangrijker dan de vervolging van de agent. Het is immers uit alle onderzoeken over de verschillende schandalen, te veel om op te noemen, gebleken dat er in dit land een echte ‘graaicultuur’ bestaat en dat sommige politiekers als ambtenaren daar duchtig aan meedoen.

Er is ook de noodzaak om deze dossiers af te handelen naar de vereisten van het eerlijk proces. Dat het om handelingen van openbare ambtenaren gaat verhoogt nog de noodzaak tot openbare behandeling. Dat is niet het geval bij seponering of behandeling voor een raadkamer of nog door een debat voor de strafrechter met gesloten deuren.

Tot slot mag ook gewezen worden op de pleinvrees van het parket in dergelijke dossiers. Door het Franse parket worden soortgelijke dossiers anders afgehandeld. Dat leidde recentelijk nog tot de veroordeling van een gewezen eerste minister, kandidaat voor het presidentschap, tot vijf jaar waarvan twee effectief. Het roept de vraag op waarom het in Frankrijk wél en hier niet kan.

Het parlementair onderzoek op de afkoopwet, het zogeheten Kazachgate, toonde immers aan dat wanneer het in Parijs regent het in Brussel minstens druppelt. In het Belgische onderdeel van het grotere Franse onderzoek lijkt, na het overlijden van de gewezen Senaatsvoorzitter Armand De Decker, het vet van de soep.

Ondertussen zoeken de ‘Drie Koningen’ hoe zij met hun geschenk tot in de kerststal kunnen geraken om er de geboorte van een regering te kunnen vieren. Niemand, zelfs de Koningen zelf, schijnt daar voldoende vertrouwen in te hebben. Hoe zou dat komen? De kiezer zal er wel een antwoord voor hebben: ‘bedrog ondermijnt alles’.

Bron » Apache | Walter De Smedt

Wettelijk schild in de maak voor klokkenluiders die wantoestanden aankaarten

België hinkt achterop in de bescherming van klokkenluiders. Wouter De Vriendt (Groen) stelt een drastische ommekeer voor, ook in delicate sectoren waar beroepsgeheim mensen belet om wantoestanden aan te klagen. ‘Geef ook militairen en inlichtingenagenten het recht om klokkenluider te worden.’

Stel je voor dat een militair al in 2005 via een beschermd klokkenluidersstatuut en discreet communicatiekanaal had kunnen waarschuwen dat achttien pantservoertuigen van het Belgisch leger niet in staat waren om antitankmunitie af te vuren. Nu kwamen we dit pas recent te weten, vele tientallen miljoenen weggegooide euro’s te laat. En wat zouden we te weten komen als gewezen of huidige ambtenaren van de Staatsveiligheid en militaire inlichtingendienst het recht zouden krijgen via een discreet meldingskanaal een boekje open te doen over hun kennis over de Bende van Nijvel? Nu riskeren ze celstraf als ze hun geheimhoudingsplicht doorbreken.

De partij Groen-Ecolo wil dat veranderen. In een resolutie die maandag in de Kamer wordt ingediend door Kamerlid Wouter De Vriendt pleit de partij voor een verregaande wettelijke bescherming van álle klokkenluiders, “zowel voor openbare diensten, delicate sectoren zoals Defensie of inlichtingendiensten én de private sector”.

De Vriendt maakt zich sterk een meerderheid te vinden voor het initiatief, omdat alle Belgische partijen vorig jaar al Europese wetgeving steunden die ons land dit jaar moet toepassen. “De omzetting van de EU-richtlijn moet zo maximaal mogelijk gebeuren”, zegt hij. “We moeten niet enkel een regeling uitwerken voor wie inbreuken op de wet meldt maar ook voor zaken die ingaan tegen het openbaar belang. Zonder klokkenluiders wisten we nooit over Lux-leaks of de Panama-papers. Klokkenluiders hebben kanalen nodig om te kunnen rapporteren zonder risico op sanctionering.”

De belastingbetaler zou een gouden zaak doen. De Europese Commissie schatte de kosten van een slechte bescherming van klokkenluiders – alleen al voor falende overheidsopdrachten die niet worden gemeld – tussen de 5,6 en 9,6 miljard euro op jaarbasis voor de volledige EU.

Discrete kanalen voor defensie

Omdat de geheimhouding bij Defensie en inlichtingendiensten een externe rapportering van misstanden bemoeilijkt, kunnen volgens De Vriendt voor hun personeel specifieke meldpunten worden gecreëerd. “Klokkenluiden hoeft niet meteen te betekenen dat men iets aan de grote klok hangt, men kan ook intern of extern iets vertrouwelijk signaleren”, zegt hij. “Denk maar hoe de recente malaise bij de militaire inlichtingendienst ADIV kon zijn voorkomen, of aan de Agusta-affaire destijds. De defensie-industrie blijkt ook nu nog zeer corruptiegevoelig door uitzonderingen op de normale aanbestedingsregels voor defensiecontracten en de grote geldsommen die er in omgaan.”

Dergelijke corruptiedossiers zijn dikwijls internationaal. De Vriendt wijst op de recente fraude met humanitaire visa, waarvoor Mechels gemeenteraadslid Melikan Kucam (N-VA) vervolgd wordt. Zulke zaken komen dikwijls maar aan het licht door lokale bronnen in het buitenland en die moeten we volgens De Vriendt óók kunnen beschermen. “België zou buitenlandse klokkenluiders en journalisten als bijzondere doelgroep voor humanitaire visa moeten bestempelen”, zegt hij, en wijst erop dat de maatschappelijk relevantste lekken van de voorbije jaren gingen over internationale militaire operaties, zoals Irak en Afghanistan. “Willen we echt dat mensen als Edward Snowden, die de democratie toch wel een dienst heeft bewezen, voor bescherming enkel bij Poetin terecht kunnen? Nee toch?”

Ons land zou zich daarom volgens hem moeten uitspreken tegen de vervolging van Wikileaks-stichter en klokkenluider Julian Assange, die op 24 februari voor een Britse rechter zijn uitlevering zal aanvechten. De Vriendt: “Klokkenluiders verdienen een standbeeld, geen vervolging. Wie wantoestanden aanklaagt, toont burgerzin en mag daar nooit slachtoffer van zijn.”

Bron » De Morgen

Disfuncties bij inlichtingendiensten moeten worden onderzocht

De klacht van de gewezen inspecteur van de Staatsveiligheid, Nicolas Ullens de Schooten, kan niet afgedaan worden als een interpersoneel conflict. Uit de aan de klacht gevoegde stukken blijkt dat de inspecteur, als lid van de economische sectie, deed wat hij voor de bescherming van ons wetenschappelijk en economisch potentieel moest doen. De klacht moet dan ook ernstig worden onderzocht.

Ullens stelde nota’s op over de door hem verkregen inlichtingen die mogelijks wijzen op inmenging. Die inlichtingen zijn bovendien samenlopend met wat in drie andere, gerechtelijke onderzoeken, wordt onderzocht: de gerechtelijk onderzoeken over de mogelijke corruptie bij de verkoop van het Rijksadministratief Centrum in Brussel, over Kazachgate, en over het vrijgeven van op vraag van de VN in beslag genomen miljarden van de gewezen Libische dictator Kadafi.

Bovendien werd over de bedenkelijke wijze waarop de zogeheten afkoopwet tot stand kwam, een wet die toeliet schuld en boete af te kopen, ook een langdurig parlementair onderzoek gevoerd. De zogenaamde Kazachgate-commissie. Dat onderzoek wees uit dat de werking van de drie grondwettelijke machten ernstig en op het hoogste niveau werd ontwricht.

Verder en ernstig onderzoek

In de klacht van de inspecteur worden ook elementen aangereikt die grote vragen oproepen over de werking van de burgerlijke inlichtingendienst. Mede gezien de aangehouden strijd tegen het terrorisme, maar ook tegen de toenemende bedreigingen voor ons wetenschappelijk en economisch potentieel, dwingen de door Ullens aangegeven elementen tot verder en ernstig onderzoek.

In dat onderzoek moet het onderscheid gemaakt worden tussen de elementen die aanleiding kunnen geven tot het optreden van de gerechtelijke overheden en deze die betrekking hebben op mogelijke “disfuncties” in de werking van de inlichtingendienst.

Voor het eerste facet is het de bevoegdheid van het openbaar ministerie om uit te maken of de in de klacht aangegeven aanwijzingen, voor een goede rechtsbedeling, al dan niet samenlopend zijn met de feiten die de onderzoeksrechter onderzocht, zodat zij er moeten aan toegevoegd worden.

Voor de beoordeling van de mogelijke “disfuncties” in de werking van de Staatsveiligheid heeft de wetgever een eigen orgaan ter beschikking: het Vast Comité I. Met de eigen enquêtedienst kan het Comité I onderzoek doen en daarover rapporteren aan het parlement.

Ook hier is het de vraag of binnen het korte tijdsbestek afdoende onderzoek is gevoerd om het verslag dat in de Kazachgate-commissie werd gegeven voldoende te kunnen onderbouwen. Op welke elementen van onderzoek steunde het verslag van het Comité I dat besloot dat er geen aanwijzingen van inmenging waren?

Structureel probleem

Er is de zwaarwichtige verklaring van Nicolas Ullens de Schooten dat hij door een lid van de enquêtedienst werd bedreigd zodat hij zijn verklaring niet durfde te ondertekenen, wat alweer tot de beoordelingsbevoegdheid van de gerechtelijke overheden behoort.

In de klacht zitten echter ook elementen die als een structureel probleem kunnen worden bekeken. Die elementen kunnen aanzetten tot een onderzoek over de goede werking van de dienst. De Staatsveiligheid is immers een overheidsdienst die onder het gezag van de minister van Justitie staat, maar ook, via het Vast Comité I, onder toezicht van het parlement.

De benoeming en de bevordering van de leden van deze dienst en de verhouding tussen de hiërarchie en de agenten is geen willekeurige aangelegenheid, maar dient te gebeuren volgens de reglementaire voorschriften.

Indien de verklaringen van de inspecteur naar waarheid mochten zijn en er inderdaad sprake is van een onreglementaire plaatsing en toewijzing van meerdere bevelsfuncties door een minister die er geen gezag over heeft, en er daarenboven sprake kan zijn van inmenging, zijn dat elementen die snel en accuraat kunnen worden onderzocht. Los van alle andere gegevens.

De bezorgdheid voor zowel de goede werking van de Staatsveiligheid als van het Vast Comité I gaat gepaard met ernstige vragen over de werking van de andere inlichtingendienst, namelijk de Algemene Dienst Inlichtingen en Veiligheid (ADIV). Ook over deze militaire inlichtingendienst kwamen ernstige aanwijzingen van “disfunctie” naar buiten.

Welk gevolg werd er gegeven aan de ernstige aanwijzingen van mogelijke spionage in de eigen dienst? Op welke wijze wordt getracht een oud zeer, de verscheiden opvatting tussen de burgerlijke en de militaire leden, die nu tot hoogspanning heeft geleid, in goede banen te leiden?

Samen met de lezing van wat nu, gestaafd met documenten, naar buiten komt over mogelijke disfuncties in de werking van verschillende overheidsdiensten in de veiligheidssector volgt een ernstige bezorgdheid over de slagkracht en de behoorlijke werking ervan. Dit alles kan daarom niet voor ongezien gehouden worden.

Deze vragen over de werking van deze diensten hebben ook betrekking op de afwending van wat ons het meest bedreigd. Dat is niet enkel het terrorisme dat de rechtsstaat ondermijnt, maar ook de aanslagen op ons wetenschappelijk en economisch potentieel, en zo ook de instandhouding van de welvaartsstaat.

De rechtsstaat en de welvaarsstaat zijn de twee grote geschenken die wij in de naoorlogse periode van onze voorgangers hebben gekregen. Die brengen wij nu met een steeds verder gaande slordigheid in gevaar.

Bron » Apache | Walter De Smedt