Zestig jaar geleden werd de eerste Yzertoren opgeblazen

Zestig jaar geleden werd de eerste IJzertoren in Diksmuide verwoest door een bomaanslag. De daders werden nooit gevat, maar de toren zou groter dan tevoren heropgebouwd worden. Na de bevrijding in september 1944 waren er in verzetskringen veel stemmen opgegaan om het monument te verwoesten.

Zij beschouwden de “Stenen Inciviek” als het symbool van de collaboratie en sympathie voor het fascisme. De overheid ging daar niet op in, maar in juni ’45 lieten twee jonge weerstanders een bom ontploffen. De toren liep schade op, maar bleef overeind. In de nacht van 15 op 16 maart 1946 was er een veel grotere explosie. Dit keer stortte het IJzermonument volledig in elkaar.

Een onderzoek naar de aanslag leverde weinig op. Beschuldigende vingers werden uitgestoken naar Franstaligen, verzetslui of Belgische militairen die in de buurt een munitieopslagplaats hadden, maar de echte toedracht kwam niet aan het licht. De toren had zijn wortels in de loopgraven in de IJzervlakte.

Tussen 1914 en 1918 vochten daar vooral Vlaamse soldaten onder bevel van Franstalige officieren. 20.000 onder hen zouden omkomen, vele anderen raakten verminkt. Na de oorlog legden de veteranen taaleisen op tafel en verenigden ze zich in de Frontpartij, die profiteerde van de invoering van het algemeen enkelvoudig kiesrecht in 1919.

De Vlaamse beweging werd door de politieke en militaire leiding echter met wantrouwen bekeken wegens de collaboratie van Vlaamse “activisten” onder Duitse bezetting. Een symbolische strijd brak uit rond de kruisen die op de soldatengraven stonden. Veel Vlaamse soldaten rustten onder “Heldenhuldezerkjes” met een Keltisch kruis en het opschrift AVV-VVK. De legerleiding liet veel van die zerken vervangen door Belgische symbolen.

In de jaren 20 startten de jaarlijkse IJzerbedevaarten in Steenkerke, daarna in Diksmuide. In 1930 werd daar de eerste IJzertoren gebouwd waar in een crypte de lichamen van gesneuvelde Vlamingen werden bijgezet. De toren kreeg de vorm van een heldenzerk met bijhorend opschrift. In de jaren 30 radicaliseerde de conservatieve Vlaamse frontbeweging en onder invloed van extreem-rechts elders in Europa evolueerde ze tot een anti-democratische beweging.

Bewegingen als het Vlaams Nationaal Verbond en DeVlag voerden het hoge woord en stapten tijdens de Tweede Wereldoorlog zonder veel dralen in de collaboratie. De IJzerbedevaarten tijdens de bezetting waren dan ook louter bijeenkomsten van “zwarthemden” die tot wrevel leidden bij andere delen van de bevolking. De boodschap “Nooit meer oorlog” werd verlaten om vrijwilligers te ronselen voor het Oostfront.

Na de bevrijding eind 1944 werd alles wat naar Vlaamsgezindheid rook, meteen verdacht en de kop ingedrukt. België was in en de meeste politieke strekkingen lieten geen traan om de IJzertoren.

Bron » VRT Nieuws

Louis Tobback (sp.a): “Staatsveiligheid waant zich nog altijd God”

Toen hij begin jaren negentig minister van Binnenlandse Zaken was, ging Louis Tobback met een zekere regelmaat in de clinch met de Staatsveiligheid en haar voogdijminister van Justitie. Het liefst zag Tobback de Staatsveiligheid helemaal verdwijnen. “Toen zei men dat ik dat uit eigenbelang zei, nu kunnen ze dat toch al niet meer beweren.” Voor alle duidelijkheid: de burgemeester van Leuven vindt het bestaan van de Staatsveiligheid op zijn Belgisch nog altijd een aberratie.

Zestien jaar geleden zei u al dat de Staatsveiligheid volledig nutteloos was. Bewijst de zaak-Erdal dat er niets veranderd is?

Tobback: “Over de zaak zelf ga ik me niet uitlaten. Maar het is toch duidelijk dat dit naar buiten toe niet goed is voor het land en dat men met een behoorlijke uitleg moet komen. Als ik het op de spits wil drijven, zeg ik dat dit nogmaals de bevestiging is van wat ik in 1990 al zei. In ieder beschaafd land valt de Staatsveiligheid onder Binnenlandse Zaken. Alleen bestaat er op Justitie een pathologische belangstelling voor de dienst en wil ze die niet afgeven.”

Die schimmige situatie zorgt er wel voor dat vandaag niemand goed weet wie er verantwoordelijk is.

“De onduidelijkheid leeft inderdaad voort. Daarom vind ik dat men nu van zijn hart een moordkuil moet maken en dit moet aangrijpen om nu eens eindelijk die noodzakelijke hervorming door te voeren. Wie weet hoe Staatsveiligheid werkt, moet eigenlijk zeggen dat geen enkele minister verantwoordelijk is.”

“Al in mijn tijd vonden ze het daar niet nodig de ministers op de hoogte te brengen. Onlangs las ik nog eens een interview met de vroegere chef, Albert Raes. Wel, die vindt nog altijd dat hij geen verantwoording verschuldigd was, dat hij op een soort goddelijke missie was. Als ik zie wat er met Koen Dassen gebeurd is, dan ben ik niet geneigd te geloven dat er veel veranderd is.”

Hoe schadelijk is dit voor de reputatie van het land?

“Dit is iets totaal anders dan de ontsnapping van Dutroux, maar we komen toch maar weer eens naar buiten als knutselaars en dat is nooit goed. Ik zou momenteel niet graag in de schoenen staan van buitenlandminister Karel De Gucht. Die zal zijn borst mogen natmaken als hij de komende weken een internationale vergadering binnenwandelt.”

Bron » De Morgen

Staatsveiligheid los van partijpolitiek

De volgende chef van de Staatsveiligheid is best weer een magistraat, die zich onpartijdig kan opstellen. Het hoofd van de inlichtingendienst moet in elk geval “aantoonbaar onafhankelijk zijn van de partijpolitieke cenakels”.

Dat zegt Albert Raes (73), administrateur-directeur-generaal van de Staatsveiligheid van 1977 tot 1990. Volgens Raes waren in België vanaf 1830 alle chefs van de Staatsveiligheid parketmagistraten, behalve de laatste twee. Het gaat om Godelieve Timmermans en Koen Dassen, die beiden maar een korte periode aan het hoofd van de dienst stonden.

“De volgende administrateur van de inlichtingendienst”, aldus Raes, “moet ervan overtuigd zijn dat de Veiligheid van de Staat uitsluitend in dienst van die staat moet opereren, en niet horig mag zijn aan een of andere camarilla (hofkliek). De Veiligheid van de Staat is niet de Veiligheid van een regering, zoals sommige regenten wel eens denken. Het hoofd van de Staatsveiligheid is de dienaar van iedereen en de lakei van niemand.”

Een magistraat is volgens Raes het beste voorbereid op die taak. “Een magistraat heeft ook voldoende voeling met de rechterlijke overheden, om er dagelijks mee samen te werken. Vergeet niet dat de inlichtingendienst niet alleen sommige regeringsleden moet informeren, maar ook de rechterlijke macht.”

De korte bestuursperioden van Dassen en Timmermans zijn niet bevorderlijk voor de goede werking van de Staatsveiligheid, die als kleine dienst mee afhankelijk is van buitenlandse inlichtingendiensten. “Het plotse vertrek van administrateur-generaal Dassen demotiveert de medewerkers van de Staatsveiligheid en vormt een hypotheek voor de goede samenwerking met de buitenlandse zusterdiensten.”

Over dat vertrek van Dassen heeft Raes een duidelijke mening. “Ik betwijfel dat de levering van een drukpers aan Iran en de nota van de CIA hierover aan minstens vier Belgische ministeries de werkelijke reden voor zijn ontslag waren. Ik ben geneigd de hoofdoorzaak voor zijn abrupte bevordering te zoeken in zijn halsstarrigheid om de regel van de derde dienst gerespecteerd te zien.”

Volgens die regel blijft de informatie die een buitenlandse inlichtingendienst aan de Staatsveiligheid bezorgt, eigendom van die buitenlandse dienst. “De regel van de derde dienst is een afspraak tussen inlichtingendiensten. Die verplicht het ontvangende land van vertrouwelijke informatie erover te waken dat de bron (de derde dienst, red.) niet bekend raakt”, zegt Raes.

“Koen Dassen wenste terecht een strikte naleving van die regel, omdat hij perfect weet wat de automatische en geruisloze sanctie is wanneer die afspraak niet wordt gerespecteerd. Dan krijgt de Staatsveiligheid gewoon geen harde informatie meer van de bevriende inlichtingendienst. Hoogstens krijgt de dienst nog druppelsgewijs informatie die weinig terzake doet. Deze elementaire regel heeft het hoofd van de Britse geheime dienst MI5, Lady Eliza, aan de Belgische regering duidelijk gemaakt.”

Dat verklaart ook het verzet van Dassen tegen het plan van de regering om een coördinatieorgaan voor dreigingsanalyse (Coda) op te richten?

“Met een zoveelste controle-instelling zou onze Staatsveiligheid die sanctie (van drooglegging) vroeg of laat zijn opgelopen. De ervaring leert dat vertrouwelijke informatie die gedeeld wordt met allerlei politiediensten en administraties, niet lang vertrouwelijk blijft.”

Ook de bekwaamheid van Dassen om de Staatsveiligheid te leiden, werd in twijfel getrokken.

“Het lijkt me niet opportuun een karikatuur te maken van de ontslagnemende administrateur. Hij heeft, als we objectief zijn, een poging gedaan bij de Staatsveiligheid om enige openheid te realiseren. Niet zonder succes. Hij had internationaal ook een stevige reputatie.”

Waarom is het zo belangrijk dat de baas van de Staatsveiligheid los van de partijpolitiek staat?

“Omdat hij ten dienste staat van alle potentiële afnemers van de informatie van de dienst. Een onafhankelijke chef zal een groter moreel gezag hebben, bij alle politieke families.”

Dassen klaagde geregeld over een gebrek aan mensen en middelen.

“Dat was in mijn tijd niet anders. De Nederlandse inlichtingendienst beschikte toen al, met drie keer zoveel mensen, over een veel groter comfort. Toch hebben wij tussen 1970 en 1990 met onze kleine, maar gemotiveerde groep meer dan vijftig inlichtingenofficieren van het Warschaupact, met hun contacten, weten te neutraliseren.”

Het toezichtcomité op de inlichtingendiensten voert een onderzoek naar ‘geheime dossiers’ die bij de Staatsveiligheid zouden bestaan.

“Ik ben formeel: er bestaan geen parallelle geheime dossiers bij de Staatsveiligheid. Alle dossiers zijn reglementair geklasseerd. De inhoud, of syntheses ervan, wordt zonder uitzondering meegedeeld aan wie dit moet worden meegedeeld. Dat is in de eerste plaats de minister van Justitie, en dat kan ook de premier of het staatshoofd zijn, of de gerechtelijke overheden.”

“Persoonlijk heb ik nooit nagelaten mijn minister op de hoogte te brengen. Ik ben er trouwens van overtuigd dat in de Epsi-affaire ook de ministeries van Buitenlandse Zaken en van Landsverdediging door de Amerikaanse ambassade op de hoogte zijn gebracht. Dat behoort tot de geplogenheden.”

Volgens minister Onkelinx moet er bij de Staatsveiligheid een nieuwe cultuur komen: meer openheid, minder geheimdoenerij?

“Er moet helemaal geen nieuwe werkcultuur komen. De inlichtingendienst moet zijn informatie voort op een discrete manier inwinnen, en die informatie analyseren en eventueel doorgeven. We moeten vermijden dat de inlichtingen van de Staatsveiligheid op straat te grabbel worden gegooid, zoals onlangs is gebeurd in Nederland . Door een onvoorzichtigheid van een medewerker, die zijn laptop liet liggen in een huurauto, is daar informatie van de inlichtingendienst bij de georganiseerde misdaad terechtgekomen.”

Het toezichtcomité vindt ook dat de Staatsveiligheid opereert als ,,een staat in de staat”. Ook onder uw leiding werd die kritiek geuit.

“Dat de Staatsveiligheid een staat in de staat zou zijn, is een steeds weerkerend refrein. Maar daar wordt geen enkel ernstig argument voor aangebracht. De Veiligheid van de Staat is een openbare administratie als een andere. De dienst wordt al 175 jaar gecontroleerd door de minister van Justitie, door talloze parlementaire commissies, door het Rekenhof en – niet te vergeten – door een onafhankelijke administrateur-generaal.”

Het is niet onopgemerkt gebleven dat de minister van Buitenlandse Zaken, die toch een prioritaire bestemmeling is van de officiële en officieuze nota’s van de Staatsveiligheid, de dienst naar waarde schat. In een interview (DS 9 december 2005 ) heeft hij verklaard ‘dat men in België lang de neiging heeft gehad om de Staatsveiligheid als een exotisch gegeven te beschouwen’ . Vandaag spelen, volgens minister De Gucht, de inlichtingendiensten ‘een niet onbelangrijke rol in de strijd tegen het terrorisme. Zonder die diensten zouden er meer aanslagen plaatsvinden.’

“Ik neem akte van die verklaring. Een dergelijk compliment is zeldzaam.”

Bron » De Standaard | Filip Verhoest

Elio Di Rupo wil pedofilie-onderzoek heropenen

PS-voorzitter Elio Di Rupo wil het pedofilie-onderzoek opnieuw openen dat tien jaar geleden tegen hem liep. Hij vraagt dat naar aanleiding van onthullingen van Georges Marnette, een voormalige commissaris van de Brusselse gerechtelijke politie. Marnette zou destijds hebben laten lekken dat Di Rupo, die toen federaal minister was, een relatie had met een jongen van vijftien.

Die had dat zelf verklaard tegenover de politie. Maar in een televisieprogramma dat vanavond wordt uitgezonden op de RTBF, zegt Marnette dat niet hij de bron was, maar wel iemand anders, die nog altijd voor de politie werkt. De geruchten over Di Rupo bleken niet te kloppen. Hij had de jongeman zelfs nooit ontmoet.

Bron » VRT Nieuws

Gerechtelijk onderzoek rond Daniel Féret

FN-voorzitter Daniel Féret en zijn partner Audrey Rorive, die in het Brussels parlement zetelt, zijn het voorwerp van twee gerechtelijke onderzoeken naar valsheid in geschrifte en gebruik van valse stukken, oplichting, verduistering en georganiseerde insolvabiliteit. Dat schrijft La Dernière Heure vandaag.

In januari bleek uit een uitzending van onderzoeksjournalist Jean-Claude Defossé op de RTBF dat Daniel Féret 200.000 euro aan de fiscus verschuldigd was, maar dat hij net een woning in Cap d’Agde had gekocht voor 500.000 euro.

Het parket vraagt zich af of er geen sprake is van georganiseerde insolvabiliteit. Het stelt ook de praktijk van Féret aan de kaak waarbij zijn middelen en die van de extreem-rechtse partij worden vermengd.

Bron » De Standaard