Dossier-Belliraj: Slechts één man kent de hele waarheid

De officiële vertegenwoordiging van de Marokkaanse geheime dienst in Brussel is al maandenlang gesloten. Het boterde reeds een tijdje niet meer met de Staatsveiligheid, en sinds de affaire-Belliraj is de relatie tussen de twee inlichtingendiensten helemaal verziekt. Alain Winants, chef Staatsveiligheid: ‘Dit kan enkel faliekant aflopen.’

Op 27 juli is Abdelkader Belliraj door de rechtbank van Salé veroordeeld tot een levenslange gevangenisstraf. De Marokkaanse justitie achtte bewezen dat de Marokkaanse Belg zes moorden had gepleegd, wapens had gesmokkeld, geld witgewassen en aan het hoofd stond van een terroristisch netwerk.

MO* beet zich drie maanden lang vast in de zaak-Belliraj, woonde het proces bij in Marokko, zag documenten die niemand eerder onder ogen kreeg en sprak met tientallen ingewijden.

Gentleman’s agreement

Op 9 oktober 1971 verhuisde Abdelkader Belliraj als veertienjarige van het Marokkaanse Nador naar Brussel, waar zijn vader Mimoun in de glasfabriek Durobor werkte. In de periode dat duizenden Marokkanen hun geluk gingen beproeven in België, zagen in Marokko twee nieuwe geheime diensten het levenslicht. Als reactie op een aanslag op de Boeing van koning Hassan II werden in 1973 de DGED (Direction Générale des Etudes et de la Documentation) en de DGST (Direction Générale de la Surveillance du Territoire) opgericht.

De DGST moest waken over de binnenlandse veiligheid, de DGED werd uitgestuurd naar het buitenland, onder meer om de Marokkaanse diaspora in West-Europa in de gaten te houden. Ook via informele netwerken van informanten, zoals de vereniging Amicales des Travailleurs et Commerçants Marocains, hield Rabat een vinger aan de pols van de Marokkaanse gemeenschap in het buitenland.

In België knoopten de DGED en de DGST goede betrekkingen aan met de Staatsveiligheid onder leiding van Albert Raes. Ze kwamen tot een gentleman’s agreement: de Staatsveiligheid zou ‘excentrieke gedragingen’ in de Marokkaanse gemeenschap opvolgen en de DGED informeren als er bedreigingen waren tegen de openbare orde in België of Marokko.

Binnen de Staatsveiligheid was het de jonge inspecteur André Jacob die de contacten met de Marokkanen verzorgde. De samenwerking verliep vlot; de Staatsveiligheid wisselde op een gestructureerde manier informatie uit met de Marokkaanse diensten, onder meer over opposanten tegen koning Hassan II.
Abdelkader Belliraj was op dat moment nog een nobele onbekende. De jonge Marokkaan liep school in ’s Gravenbrakel en La Louvière, en behaalde in 1980 in Bergen zijn diploma Industriële Elektriciteit. Hij trouwde met Karima Nasseri en ging als elektricien aan de slag bij de ijzer- en staalgigant Forges de Clabecq.

De stage van de kroonprins

In de jaren tachtig werden de contacten tussen de DGED en de Staatsveiligheid intenser. De DGED speelde namens Hassan II een bemiddelende rol in de soms moeilijke relaties tussen koning Boudewijn en de Zaïrese president Mobutu.

Ook het verblijf van kroonprins Mohammed in Brussel kwam de samenwerking ten goede. In 1988 liep Mohammed –de huidige Marokkaanse koning– een paar maanden stage bij Jacques Delors, voorzitter van de Europese Commissie. De Staatsveiligheid stond in voor de bescherming van de kroonprins en gaf aanbevelingen bij zijn programma.

Zo ontstonden goede contacten met de entourage van Mohammed, medewerkers van de Marokkaanse geheime diensten. Onder meer met de invloedrijke familie van generaal Abdelhak El Kadiri, die van 1983 tot 2001 aan het hoofd stond van de DGED, had de Staatsveiligheid een goede band. Tijdens de stage van Mohamed bij de Europese Commissie was El Kadiri’s broer de DGED-antenne in Brussel.

Dat Marokko erg te spreken was over de samenwerking met de Staatsveiligheid werd duidelijk toen Albert Raes in 1989 in Marrakech de onderscheiding kreeg van de orde van Ouissam Alaouite. Die militaire decoratie wordt namens de koning uitgereikt aan burgers en militairen die zich verdienstelijk hebben ingezet voor de Marokkaanse staat.

Raes zou de onderscheiding danken aan zijn rol in een gezamenlijk initiatief van de Marokkaanse, Algerijnse en Belgische overheid rond Polisario, dat ijvert voor de onafhankelijkheid van de Westelijke Sahara. Later werd Raes zelfs gevraagd honorair consul van Marokko te worden –een functie die de voormalige baas van de Staatsveiligheid tot vandaag waarneemt.

Sjiitisch profiel

Het is uitgerekend in die periode van goede samenwerking tussen België en Marokko dat Belliraj voor het eerst in de picture kwam. Sinds het begin van de jaren tachtig was Belliraj bij de Staatsveiligheid gekend als extremistisch islamist en pro-Iraans opposant van de Marokkaanse Koning. Belliraj werd in 1986, 1988, 1990, 1993 en 1999 geobserveerd door de Staatsveiligheid, die geïnteresseerd was in zijn sjiitisch profiel.

De opgang van het sjiisme onder de traditioneel soennitische Marokkanen was een typisch Belgisch fenomeen. Na de omverwerping van het sjah-regime in Iran tijdens de Islamitische Revolutie van 1979 “bekeerden” honderden Marokkanen in België zich tot het sjiisme. Ze zagen parallellen tussen het regime van de Sjah en dat van Hassan II, en hoopten op een herhaling van zo’n revolutie in Marokko. Die ontwikkeling volgde de Staatsveiligheid met veel belangstelling op.

‘Op ons initiatief hebben we met de Marokkanen over mijnheer B. gesproken’, zegt Alain Winants, administrateur-generaal van de Staatsveiligheid. ‘Dat was op het ogenblik dat B. meer fundamentalistische opvattingen kreeg. Hij was dus gekend in de relatie tussen onze dienst en de Marokkanen.’ Ook de DGED ging zich voor het Marokkaans-sjiitisch milieu in België interesseren. Volgens Belliraj –die in die periode op de studiedienst van de Franstalige christelijke vakbond CSC rapporten maakte over de migratie uit Noord-Afrika– probeerde de DGED hem vanaf de jaren tachtig te rekruteren om te spioneren in de Marokkaanse gemeenschap.

El Palesto

Ook de antiterrorisme-afdeling van de toenmalige rijkswacht kreeg Belliraj in het vizier. ‘Zijn bijnaam bij ons was le Palesto, omdat hij heel geëngageerd was voor de Palestijnse zaak’, zegt een speurder van de Federale Politie die Belliraj al meer dan twintig jaar volgt. ‘Daarna vinden we hem bij de sjiitische beweging. Belliraj was door iedereen gekend. We hebben hem destijds benaderd, maar uiteindelijk niet gerektruteerd. Het was te gecompliceerd en we hadden geen budget.’

In pv’s van de rijkswacht duikt Belliraj herhaaldelijk op: in 1986 voor vrijwillige slagen en verwondingen en fraude binnen de vakbond CSC, in 1987 voor misbruik van vertrouwen en op verdenking van wapentrafiek, valse paspoorten en ‘lidmaatschap van een radicale organisatie’.

Op 13 november 1991 liep bij de rijkswacht een anonieme tip binnen die Belliraj linkte aan de moord op de Saoedische imam Abdallah Al Ahdal en zijn adjunct Salem Bahri, die twee jaar voordien in de Grote Moskee in Brussel waren neergeschoten. Belliraj zou enkele dagen voor de moord twee pistolen van het kaliber 7.65mm met geluidsdempers hebben gekocht, aldus de tipgever. Er volgde een huiszoeking bij Belliraj thuis in Molenbeek. De rijkswacht nam documenten in het Arabisch in beslag maar vond geen wapens. Belliraj werd twee keer verhoord maar nooit in verdenking gesteld.

Later, op 16 februari 2008, zou Belliraj aan de Marokkaanse politie bekennen dat hij een rol had gespeeld in de dubbele moskeemoord, en gaf hij ook details over zijn betrokkenheid bij vier andere Brusselse moordzaken die nooit waren opgelost. Voor de Marokkaanse onderzoeksrechter Chentouf trok Belliraj die verklaringen – die onder druk zouden zijn afgelegd – weer in.

Verder werd de rijkswacht getipt over de rol van Belliraj in illegale wapentrafiek, maar vond daarvoor geen harde bewijzen. Ook de Staatsveiligheid stelde in de jaren tachtig en negentig rapporten op over Belliraj en handel in wapens en explosieven. Het is dan ook niet verwonderlijk dat eind jaren tachtig Belliraj’ eerste naturalisatie-aanvraag door de Kamer werd verworpen. De Staatsveiligheid had een uitgesproken negatief advies gegeven.

Scharnierperiode

In 1991 trouwde Belliraj met zijn tweede echtgenote, de Algerijnse Rachida Hatti, en ging hij aan de slag in een Brico in Brussel. In diezelfde periode keerde André Jacob, na drie jaar bij de Antiterroristische Gemengde Groep, terug naar de Staatsveiligheid. Hij nam er bij de buitendiensten van Christian Smets de leiding over van de directie Arabisch Extremisme.

De jaren negentig waren een scharnierperiode voor de geheime dienst: tot dan beperkte de interesse voor terrorisme zich tot extreem-links en extreem-rechts. Maar vanaf 1992 deed met organisaties als het Algerijnse Front Islamique du Salut en de Groupe Islamique Armé het islamistisch terrorisme zijn intrede. De Staatsveiligheid werd gereorganiseerd, en Jacob bouwde een succesvol team uit, mét uitgebreid informantennetwerk.

Automatisch kwam de afdeling van Jacob op het terrein in contact met de Marokkaanse DGED. De Staatsveiligheid stelde vast dat de DGED bijzonder actief was in de Marokkaanse gemeenschap, soms zonder België daarover in te lichten. Dat leidde tot ‘opmerkingen’ van de Staatsveiligheid, die de Marokkanen terechtwees. De DGED zocht dan maar toenadering tot de antiterrorisme-eenheid van de rijkswacht. Beide diensten werkten bijvoorbeeld heel concreet samen in ontvoeringszaken van Marokkaanse kinderen.

Dat de DGED contact had opgenomen met de rijkswacht, leidde dan weer tot nieuwe opmerkingen van de Staatsveiligheid: ‘Inlichtingendiensten horen met inlichtingendiensten samen te werken, niet met de politie.’

Informant voor staatsveiligheid

In 1998 begon Belliraj een eigen zaak in confectiekledij en huishoudtoestellen. Op basis van de zogenaamde snel-Belg-wet deed hij in 2000 een nieuwe naturalisatie-aanvraag. Ditmaal werd de nationaliteit wel toegekend. Opmerkelijk is dat de Staatsveiligheid op 6 juni 2000 daarover nog een negatief advies had afgeleverd, maar een week later met een positief advies op de proppen kwam.

Volgens het Comité I heeft de Staatsveiligheid over die tegengestelde adviezen nog altijd geen bevredigende uitleg gegeven. ‘Dit laat de deur open voor allerlei speculaties en hypothesen’, aldus het Comité I. Kreeg Belliraj de Belgische nationaliteit als beloning voor geleverde diensten?

‘Ik bevestig dat ik vanaf 2000 benaderd ben door de Belgische inlichtingendiensten, die me vroegen voor hen te werken en te helpen in sommige dossiers –meer concreet over terrorisme’, aldus Belliraj in zijn tweede verhoor door de Marokkaanse onderzoeksrechter Chentoufi. ‘Ik heb geantwoord dat ik hen zou helpen wanneer ik gevoelige dingen te weten kwam die een gevaar zouden betekenen voor de veiligheid van de staat. Af en toe ontmoette ik een zekere Patrick, een agent van de Staatsveiligheid. De samenwerking gebeurde niet tegen betaling.’

Het feit dat Belliraj informant was van de Staatsveiligheid zou later inslaan als een bom. Wist de geheime dienst wel wie ze in huis had gehaald? Anderzijds melden meerdere goed geïnformeerde bronnen dat Belliraj ‘onvoorstelbaar waardevolle’ informatie aanbracht om terroristische aanslagen te voorkomen –onder meer in Groot-Brittannië.

Kink in de kabel

16 maart 2003 was de Marokkaanse 9/11: bij zelfmoordaanslagen in Casablanca kwamen 33 mensen om. Onmiddellijk na de aanslagen deed het gerucht de ronde dat de daders in België waren geschoold of vanuit België waren vertrokken. De Belgische regering vroeg de Staatsveiligheid om een en ander te verifiëren, waarop André Jacob samen met een collega van de Franse geheime dienst naar Rabat vertrok. Al snel bleek dat de hypothese over de België-link niet klopte.

Over wat er precies is gebeurd tijdens Jacobs bezoek aan Marokko bestaan uiteenlopende versies, maar feit is dat zijn passage heeft geleid tot serieuze spanningen tussen de DGED en de Staatsveiligheid. Volgens één versie had Jacob zijn reis naar Marokko gepland met de DGED maar nam hij –eens aangekomen in Marokko– contact met de DGST, die er verantwoordelijk was voor de toegang tot de plaatsen van delict. Dat leidde tot fricties tussen beide Marokkaanse diensten en tot spanningen met de Staatsveiligheid.

Alain Winants benadrukt wel dat ‘eventuele problemen met de DGED niet enkel voortspruiten uit de rol van André Jacob.’ Er is dan ook meer. ‘Marokko heeft na de aanslagen van Casablanca een namenlijst met terrorismeverdachten overgemaakt aan verschillende Europese landen, met de vraag om die personen te volgen’, zegt Samir Addahre, ambassadeur van Marokko in België.

‘Helaas heeft de Belgische inlichtingendienst –net als een aantal andere geheime diensten– die lijst niet au sérieux genomen. Na Casablanca volgden de aanslagen in Madrid. Marokko werd gestigmatiseerd, maar we hadden alle informatie doorgespeeld. Misschien hadden de aanslagen in Madrid wel nooit plaatsgevonden als de namenlijsten wel waren opgevolgd.’ De Staatsveiligheid geeft toe dat er namenlijsten circuleerden maar ontkent met klem dat Marokko precieze informatie zou hebben doorgespeeld.

Van kwaad naar erger

Begin 2008 deden in de Gentse Marokkaanse gemeenschap geruchten de ronde dat Belliraj in Marokko “verdwenen” was. De Staatsveiligheid kreeg er lucht van, en meldde aan Buitenlandse Zaken dat ‘een Belg in de problemen zat’ in het buitenland. Volgens Toufiq Idrissi, de derde Marokkaanse advocaat van Belliraj, werd zijn cliënt op 18 januari in Marrakesh gekidnapt door Marokkaanse diensten toen hij het hotel Fashion van zijn broer Saleh buiten stapte.

Idrissi: ‘Vervolgens is hij op een geheime plaats in Temara, tussen Rabat en Casablanca, gemarteld en ondervraagd.’ Een maand later maakte de Marokkaanse overheid de ontmanteling van een ‘clandestien jihadistisch terreurnetwerk’ bekend. Leider van het netwerk: Belliraj. De Belgische politie werd die dag zelf nog geïnformeerd over de arrestatie van de Marokkaanse Belg. De Staatsveiligheid moest het nieuws naar eigen zeggen in de pers vernemen –wat door het Comité I wordt bevestigd maar door Marokko wordt tegengesproken.

De Staatsveiligheid was razend. ‘Ik kan me niet voorstellen dat men zoiets niet bespreekt tussen diensten die al jaren samenwerken’, zegt Alain Winants. ‘We hebben nooit een vraag gekregen over mijnheer B. en de omvang van een dergelijk terroristisch netwerk. Wel krijgen we van Marokko regelmatig ongecontextualiseerde vragen over individuen, die eventueel verbonden zijn met bewegingen die opgevolgd worden door de Marokkaanse overheid. Zo is er over B. wel eens een vraag binnengekomen. Maar nooit gelinkt aan een terroristisch netwerk van die omvang, met politieke aanslagen, wapentrafiek en zes moorden als kers op de taart.’

Winants nodigde de DGED uit voor een gesprek. Winants: ‘Hun reactie was: “Jullie weten er waarschijnlijk meer over dan wij.” Dat antwoord was voor ons niet aanvaardbaar.’ Het finale dieptepunt in de intelligence-samenwerking tussen België en Marokko moest toen nog volgen.

‘Onze fierheid is geraakt’

Op 8 juli 2008 vroeg Winants aan Mohamed Yassine Mansouri, het hoofd van de DGED, om drie agenten uit België terug te roepen. Winants: ‘Die maatregel was niet gebonden aan de zaak-B. In het verleden waren er al herhaaldelijk problemen met de DGED geweest op het vlak van inmenging.’ Zo was er een incident over een manifestatie voor de Algerijnse ambassade die door de DGED was georganiseerd. Winants: ‘De zaak-B. was de druppel die de emmer deed overlopen: we stelden vast dat er een flagrante weigering was om samen te werken.’

Volgens Marokkaans ambassadeur Samir Addahre viel de maatregel van Winants in slechte aarde. Addahre: ‘De DGED kreeg onterecht het verwijt dat ze zich mengde in binnenlandse aangelegenheden, en dat ze er een negatieve agenda op nahield. Zoiets doet pijn. Bovendien geraakte de zaak ook nog eens in de pers. De fierheid van Marokko is geraakt.’ Winants: ‘We gaan ons zeker niet excuseren voor een dergelijke maatregel. Er moest duidelijk gemaakt worden dat de DGED te ver was gegaan.’

De beschuldigingen van de Staatsveiligheid vielen zo slecht dat de DGED besloot niet alleen de drie gevraagde, maar al zijn agenten uit België terug te roepen. Addahre: ‘De antenne werd volledig gesloten –het is de eerste keer in onze jarenlange vriendschapsrelatie dat zoiets gebeurt.’

Volgens de ambassadeur zijn de problemen tussen de DGED en de Staatsveiligheid terug te brengen tot gevoeligheden tussen bepaalde individuen uit de diensten. Addahre: ‘Het is aan de chefs van de DGED en de Staatsveiligheid om de zaak uit te klaren. Het is belangrijk dat de samenwerking zo snel mogelijk wordt heropgestart. De situatie op het terrein zoals ze nu is, is verontrustend.’

Dat beseft ook Winants: ‘Ik kan me niet voorstellen dat Marokko het zich kan veroorloven geen officiële contacten te hebben in een land als België, met een Marokkaanse gemeenschap van 300.000 personen. Ik denk dat de problemen met die kolonie duidelijk genoeg zijn om ervoor te zorgen dat er een samenwerking is. Dat die nu ontbreekt, kan enkel faliekant aflopen. Ik sta dan ook open voor elke nieuwe vorm van samenwerking met de DGED. Trouwens, de relaties met Marokko op intelligence-vlak gaan sowieso door met de DGST, onze natuurlijke correspondent. De relaties met die dienst zijn altijd dezelfde gebleven: we krijgen dagelijks vragen van hen, zij krijgen vragen en antwoorden van ons.’

Kale reis

Niet alleen tussen Marokko en de Staatsveiligheid verliep de samenwerking stroef. Ook voor het federaal parket en de federale politie was de affaire-Belliraj niet bepaald een schoolvoorbeeld van internationale terrorismebestrijding.

Begin oktober 2008 gaf Lieve Pellens, woordvoerster van het federaal parket –dat intussen zelf twee onderzoeken naar de zaak opende– toe dat de samenwerking met Marokko ‘niet zo vlot’ verliep. Een understatement. Van 10 tot 16 oktober stuurde België een rogatoire commissie naar Marokko. Wat de speurders niet publiek maakten, is dat ze terugkwamen met meer vragen dan antwoorden.

Ze mochten het Marokkaanse dossier niet consulteren of kopiëren, de in beslag genomen wapens niet gedetailleerd analyseren of demonteren, kregen geen kopie van het paspoort van Belliraj en mochten evenmin vingerafdrukken nemen. Cruciale vragen aan Belliraj – genre ‘Heeft u bekentenissen afgelegd over de zes moorden?’ – waren uit den boze. Ondanks het feit dat België een verbindingsmagistraat heeft in Marokko kwamen de speurders van een kale reis thuis.

Na de arrestaties had Marokko aan België gevraagd veertien personen uit te leveren. Pas maanden later ging het federaal parket tot actie over: op 27 november 2008 volgden huiszoekingen en werden elf personen ondervraagd.

Zes van hen getuigden over verregaande activiteiten van de DGED in België. Over hoe de ‘lange arm van Marokko’ valse geruchten verspreidde en Marokkanen in België chanteerde, intimideerde, bedreigde, fotografeerde en achtervolgde. Eén Marokkaan verklaarde zelfs dat de DGED in België op de medewerking van 150 personen zou kunnen rekenen. In het kader van de zaak-Belliraj werden door de DGED namenlijsten en foto-overzichten voorgelegd aan Marokkanen in België en verhoren afgenomen. De activiteiten van de DGED gingen zo ver dat ze mogelijk het Belgische gerechtelijk onderzoek naar de zaak-Belliraj hebben gehypothekeerd.

‘Politiek proces’

In februari 2009 gingen in Marokko de hoorzittingen van start in het proces tegen Belliraj. Het verdict volgde eind juli: levenslang. Volgens Belliraj zelf hebben de Marokkaanse geheime diensten de hele zaak verzonnen omdat hij niet voor hen wilde werken. Advocaat Idrissi: ‘De Marokkaanse geheime diensten hebben niet liggen slapen in België. Ze hebben destijds puzzelstukjes over de moorden bijgehouden. Die hadden ze twintig jaar lang in de schuif liggen om ooit te gebruiken.’

Michèle Hirsch, advocate van de weduwe van de vermoorde dokter Wybran, hecht geen geloof aan die uitleg. ‘Belliraj heeft details opgebiecht die enkel de moordenaar kon kennen. Hij is schuldig.’

Na de veroordeling van Belliraj en zijn 34 medeverdachten protesteerden mensenrechtenorganisaties en familieleden voor de rechtbank in Salé tegen de Marokkaanse justitie. Ze spraken van een ‘politiek proces’: Marokko zou de affaire hebben opgeklopt om twee opkomende islamitische politieke partijen een halt toe te roepen. Samen met Belliraj werden immers zes Marokkaanse politici veroordeeld die hij in 1992 had ontmoet. Het is een piste die in de Marokkaanse pers veel aandacht heeft gekregen maar in de Belgische berichtgeving nauwelijks aan bod is gekomen.

Open kaart

Intussen loopt in België het gerechtelijk onderzoek verder naar terroristische activiteiten en de oude moordzaken. België, dat verdeeld is in believers en non believers maar zich steeds diplomatisch stil heeft gehouden over de rechtsgang in Marokko, zal kleur moeten bekennen. Als het federaal parket geloof hecht aan de Marokkaanse piste dat Belliraj een moordenaar en terrorist was, zal het zijn medeverdachten van de moorden en andere criminele activiteiten moeten vervolgen.

Winants pleit ervoor dat het parket open kaart speelt. ‘Ik denk dat het in het belang van iedereen zou zijn dat er eindelijk eens inzicht wordt gegeven in de gerechtelijke dossiers. Dat we weten wat er in Marokko en België in het dossier staat, dat men de dossiers naast mekaar legt.’ Advocaat Idrissi: ‘Het Belgische dossier bestaat uit honderden pagina’s, maar wij hebben slechts een deel daarvan te zien gekregen. Ik zou graag het volledige dossier hebben voor de zaak in beroep.’

Ook het Comité I kan zijn onderzoek over de Belliraj-case niet afronden zolang het federaal parket geen toegang geeft tot zijn informatie. Cruciaal zal zijn of het federaal parket de financiële sporen in de zaak –internationale geldstromen en witwaspraktijken–tot op het bot heeft onderzocht.

Wat er ook van zij, de volledige waarheid in de zaak-Belliraj zal allicht nooit helemaal boven water komen. Er is maar één persoon die die het hele plaatje kent.
En dat is Belliraj, Abdelkader Belliraj.

Bron » MO* | Kristof Clerix

De geheime dossiers van Albert Raes

De begeleidingscommissie besprak ook het probleem van de fameuze ‘gereserveerde dossiers’. Dat zijn geheime, illegale dossiers met compromitterende informatie over honderden politici die destijds werden aangelegd door Albert Raes, de legendarische vroegere chef van de Staatsveiligheid in de jaren 1977 tot 1990.

De dossiers, die volledig buiten de normale informatiehuishouding van de geheime dienst vielen, werden twee jaar geleden toevallig ontdekt door het Comité I, tijdens een huiszoeking in het kader van het onderzoek naar de klacht van baron Benoît de Bonvoisin tegen de Staatsveiligheid.

Senator Tony Van Parys (CD&V) stelde tijdens de bespreking van het jaarverslag van het Comité I over 2006, waarin het bestaan van de gereserveerde dossiers kort staat vermeld, “dat het nuttig zou zijn dat de begeleidingscommissie geïnformeerd zou worden over welke dossiers het gaat en waarom ze apart werden gehouden”.

Guy Rapaille, de voorzitter van het Comité I, gaf een sussend antwoord. “Het zijn oude dossiers van de Staatsveiligheid”, zei Rapaille, “die teruggaan tot de periode van administrateur-directeur-generaal Raes, die de gewoonte had bepaalde dossiers in een kast in zijn kantoor te bewaren. De Staatsveiligheid heeft zich afgevraagd wat er met deze oude dossiers moest gebeuren. Ze zijn al geruime tijd niet meer bijgewerkt. Er moet worden beslist over hun uiteindelijke bestemming.”

Van Parys was hiermee niet tevreden. “Ik meen dat het heel belangrijk is om te weten over welke dossiers het precies gaat, om er de relevantie van te kunnen inschatten”, repliceerde hij. “Ik denk hierbij onder meer aan het dossier van de Bende van Nijvel, waarover twee parlementaire onderzoekscommissies zich gebogen hebben en waarvan het gerechtelijk dossier nog altijd niet is afgesloten, laat staan opgelost. Als blijkt dat de gereserveerde dossiers daarover informatie bevatten, dan lijkt het toch nog nuttig om te kunnen beschikken over een inventaris van deze dossiers.”

Rapaille stelde ter verontschuldiging dat het onderzoek naar de zaak werd vertraagd, “omdat andere onderzoeken voorrang moesten krijgen”. Hij beloofde de begeleidingscommissie op 15 januari het verslag over de gereserveerde dossiers “binnen een maand af te werken en aan het parlement te bezorgen”. Het is nog onduidelijk of dit intussen ook is gebeurd.

Bron » De Morgen

Het mysterie Abdelkader Belliraj, topterrorist en informant

Het extremistische parcours van Belliraj, alias Ilyass, alias Abdelkrim, begon in de jaren zeventig. Dat beweert althans Chakib Benmoussa, de Marokkaanse minister van Binnenlandse Zaken en de voorbije weken de belangrijkste bron over het terreurnetwerk dat twee weken geleden in Marokko werd opgerold. Belliraj, in de jaren zeventig nog een prille twintiger, zou destijds al in de ban geraakt zijn van de ideologie van radicale islamitische organisaties, zoals de Moslimbroederschap. In 1980 zou de Belgische Marokkaan lid geworden zijn van de Mouvement Révolutionnaire Islamique Marocain, een groepering die aanstuurde op een destabilisering van het Marokkaanse koninkrijk.

Justitieminister Jo Vandeurzen heeft deze week in de Kamercommissie Justitie bekendgemaakt dat Belliraj in de jaren tachtig voor het eerst de aandacht trok van onze Staatsveiligheid “vanwege zijn oppositie tegen het Marokkaanse regime en daarna door zijn betrokkenheid in islamitisch Marokkaanse middens”. Hoge politiebronnen situeren het begin van zijn extremistische carrière dan weer in de jaren tachtig voor rekening van de Palestijnse verzetsbeweging Hamas.

Vast staat inmiddels dat Belliraj tegenover het Marokkaanse gerecht geloofwaardige en gedetailleerde bekentenissen heeft afgelegd over zijn betrokkenheid bij zes politieke moorden die in de periode 1986 tot 1990 werden gepleegd in België. Vier van de slachtoffers zijn bekend, twee slachtoffers zijn nog onbekend voor zowel de Marokkaanse als de Belgische autoriteiten. “We moeten alle oude dossiers uit die periode opnieuw uitpluizen”, zegt een politieman. “Mogelijk hebben we destijds een lijk gevonden dat we niet eens konden identificeren, laat staan koppelen aan de andere moorden. De Marokkanen vragen op dit punt onze bijstand.”

De vier bekende politieke moorden gebeurden allemaal in het jaar 1989. Eerst was er de moord op de Saoediër Abdullah Al Ahdal, de imam van de Grote Moskee in het Brusselse Jubelpark, en zijn Tunesische bibliothecaris en assistent Saleh Ben Bahri. Die dubbele moordaanslag, op 29 maart, werd twee dagen later opgeëist in Beiroet door de Soldaten van de Gerechtigheid, een groep die eerder al de ontvoering van de Belgische Amadadokter Jan Cools in Libanon en aanslagen op verschillende Saoedi-Arabische prominenten had opgeëist. De Belgische antiterrorismediensten situeerden de Soldaten van de Gerechtigheid als een mogelijke pro-Iraanse splintergroep van de Palestijnse terreurorganisatie van Aboe Nidal.

Op 20 juni volgde de moord op de Eygptenaar Samir Gahel-Gasoul, een chauffeur-klusjesman van de Saoedische ambassade in Brussel. Hij werd neergeschoten in de hal van zijn flat in Elsene. De aanslag werd vanuit Beiroet opgeëist door de onbekende organisatie De Vrije Mensen van het Arabische Schiereiland. Vermoedelijk hadden de daders zich vergist van doelwit, wellicht was de aanslag bedoeld voor een ander ambassadelid. De politie vermoedde een verband met de dubbele Moskeemoord. Het moordwapen (een 7.65 mm-pistool), de gebruikte munitie en de modus operandus waren identiek. Bovendien lag de ambassade onder vuur omdat ze Al Ahdal had gesteund toen die zich distantieerde van de fatwa tegen Salman Rushdie.

Ten slotte volgde op 3 oktober de moord op Joseph Wybran, de voorzitter van het Coördinatiecomité van de Joodse Organisaties in België, die werd neergeschoten op de parking van het Erasmusziekenhuis in Anderlecht. Ook die aanslag werd opgeëist door de Soldaten van de Gerechtigheid, die Wybran ervan beschuldigden een belangrijke medewerker te zijn van de Mossad, de Israëlische geheime dienst.

Mossadbronnen schreven de moord evenwel toe aan de Palestijnse terreurgroep Aboe Nidal. Opvallend was ook dat enkele weken voor de moord een merkwaardige inbraak was gepleegd bij het reisagentschap Isbel in Brussel. De dieven lieten geld en reistickets liggen, maar gingen aan de haal met computerdiskettes met de namenlijsten van personen die tijdens de voorbije jaren op kosten van de Israëlische ambassade op reis waren geweest. Op die manier kregen de dieven de namen in handen van Mossadleden die in België verbleven.

De Staatsveiligheid en de toenmalige rijkswacht vochten overigens toen ook al een stevig robbertje met elkaar uit. In het onderzoek naar de moord op Wybran beschikten beide diensten over andere sporen en andere verdachten en ze staken elkaar herhaaldelijk stokken in de wielen. Hoe dan ook, geen enkele van de vier genoemde aanslagen werd ooit door de Belgische justitie opgehelderd.

Belliraj woonde in die periode ongestoord op diverse adressen in het Brusselse. Samen met andere pro-Iraanse moslimextremisten werd hij weliswaar uitvoerig ondervraagd door de toenmalige BOB over de Moskeemoorden en de aanslag op Wybran, maar werd bij gebrek aan bewijs verder met rust gelaten. Meer dan waarschijnlijk kwam Belliraj in die periode in contact met de Staatsveiligheid en werd hij ingeschakeld als losse informant.

Meteen startte het rekruteringsproces dat geleid heeft tot zijn status als geregistreerde en officieel betaalde informant. Goed geïnformeerde bronnen situeren het begin van zijn rekrutering in de periode dat de Staatsveiligheid geleid werd door de legendarische superspion Albert Raes. Hij stond van 1977 tot 1990 aan het hoofd van de Staatsveiligheid en werd later ereconsul in Marokko, een functie die hij tot op de dag van vandaag vervult.

Velen vermoeden dat Raes, intussen 76, zijn oude spionnenwerk nog niet heeft opgegeven. Feit is dat Raes in de jaren tachtig al uitstekende relaties onderhield met de vroegere koning van Marokko. In april 1989 ontving Raes zelfs een hoge decoratie op de Marokkaanse ambassade in aanwezigheid van toenmalig premier Wilfried Martens.

Door minister Benmoussa werd Belliraj geportretteerd als een succesvolle zakenman, maar alvast in ons land is daarvan geen spoor terug te vinden. Zijn enige zichtbare zakelijke activiteit, zo kon de redactie achterhalen, was Good Bisness, een groothandel en winkel in huishoudartikelen in De Merodestraat in Vorst, opgericht in 1990 met Belliraj als vennoot. Na drie jaar activiteit werd Good Bisness vervroegd ontbonden en ging de zaak roemloos op de fles. Inmiddels had Belliraj in 1992 echter deelgenomen aan de oprichtingsvergaderingen in Tanger en Casablanca van het terreurnetwerk dat twee weken geleden werd ontmanteld.

Kort daarna, vanaf 1993, begonnen de eerste clandestiene smokkeloperaties waarbij grote partijen oorlogswapens van Belgische oorsprong naar Marokko werden gebracht. De wapens gingen over land via Spanje en de Spaanse enclaves naar de Marokkaanse grens. Het indrukwekkende wapenarsenaal dat zopas in Nador en Casablanca werd ontdekt, bleek “groot genoeg om een klein legertje te bewapenen”. De Belgische politiediensten hadden minstens een vaag vermoeden over de rol van Belliraj in dat alles. In 1990 voerden ze immers, in het kader van een onderzoek naar wapensmokkel, een huiszoeking uit in de toenmalige woning van Belliraj in Sint-Jans-Molenbeek.

Vanaf 2000 schakelde het dubbelleven van Belliraj in een nog hogere versnelling. In het begin van dat jaar was hij door de Gentse buitendienst van de Staatsveiligheid officieel gerekruteerd als betaalde informant. Hij reisde vanaf dat moment veelvuldig heen en weer tussen België en Marokko, waar ‘zijn’ terreurgroep werd uitgebouwd, en knoopte contacten aan met andere gelijkgezinde terreurorganisaties.

De Zoon van de Mankepoot ontpopte zich tot de militaire leider van het Marokkaanse clandestiene netwerk en bezocht Saoedi-Arabië, Iran, Afghanistan en Algerije. Hij had contacten met de Hezbollah, de Groupe Salafiste pour la Prédication et le Combat en de Groupe Islamique Combattant Marocain.

In 2001 ging hij op uitnodiging van Al Qaida naar Afghanistan, waar hij ontvangen werd door Ayman al-Zawahiri, het nummer twee van Al Qaida. “Daar heeft Belliraj bepaalde opdrachten gekregen”, weet een hoge politiebron. “En wat dan nog?”, reageerde een kenner van de Staatsveiligheid. “Het is de kern van ons beroep om mensen te hebben die veel reizen. Als een kerel zoals hij naar Afghanistan kan en het geld niet heeft om de reis te betalen, kan het de job van de Staatsveiligheid zijn om hem discreet te financieren.”

Om de wapenaankopen te financieren pleegde de groepering ten minste één even baldadige als lucratieve hold-up. In de vroege ochtend van 17 april 2000 bestormde een commando van zes met machinegeweren gewapende en gemaskerde mannen een gelddepot van de beveiligingsfirma Brink’s-Ziegler in Khelen in het Groothertogdom Luxemburg. Ze gingen aan de haal met een buit van 17,5 miljoen euro. Datzelfde jaar vertrok een tweede golf gesmokkelde wapens naar Marokko.

De daders van de overval bleven spoorloos, tot toevallig een van hen tegen de lamp liep: Abdellatif Bekhti, een Marokkaanse Belg uit Sint-Agatha-Berchem. Iemand vond langs de weg de lege zakken waarin de buit had gezeten. Op een van de zakken stond een vingerafdruk van Bekhti. In zijn huis vonden de speurders destijds veel radicaal-islamistische propaganda en video’s van de oorlog in Tsjetsjenië. Het vermoeden bestond toen al dat minstens een deel van de buit bij radicale islamieten was terechtgekomen.

Bekhti zat nauwelijks een paar jaar in de gevangenis. In maart 2003 ramde een bestelwagen de omheining van de gevangenis en kon hij met behulp van een touwladder ontsnappen. Sinds 18 februari van dit jaar zit ook Bekhti in een Marokkaanse cel, als lid van de bende rond Belliraj. Twee andere Belgen van Marokkaanse afkomst werden eveneens gearresteerd: ene Mustapha Thami, onbekend bij het Belgische gerecht, en een vierde man wiens identiteit nog niet is vrijgegeven.

Twee maanden na die overval, op 30 juni, verkreeg Belliraj de Belgische nationaliteit via de snel-Belgwet, zo maakte minister Vandeurzen bekend. “In het advies dat de Staatsveiligheid toen formuleerde aan de procureur staat dat betrokkene door haar diensten gekend was in het kader van zijn activiteiten binnen de Algerijns-Marokkaanse islamitische beweging en binnen pro-Iraanse middens”, aldus de minister. “Ik zal wel niet de enige zijn die zich hierover ernstige vragen stelt.”

Toch benadrukte Vandeurzen dat de Zoon van de Mankepoot geen bescherming genoot: “Er is geen deal gemaakt, bijvoorbeeld dat Belliraj de Belgische nationaliteit zou krijgen in ruil voor zijn informatie. Noch zijn er afspraken gemaakt dat hij niet zou worden vervolgd voor misdrijven die hij zou hebben gepleegd.” In sommige media werd hij afgeschilderd als een ‘gouden tipgever’ van de Staatsveiligheid, die de dienst cruciale inlichtingen heeft bezorgd waardoor zeker één terroristische aanslag in een andere Europese lidstaat is verijdeld.

“Hoe is het mogelijk”, vroeg een hoge politieofficier zich af, “dat deze man sinds de jaren tachtig ongestoord vanuit België kon reizen naar zowat alle broeinesten van terrorisme in de hele wereld? Er zijn maar twee mogelijkheden. Ofwel deed Belliraj dit alles in opdracht van een geheime dienst, ofwel bestaat de Belgische Staatsveiligheid uit een stelletje onnozelaars.”

In de loop van 2002 namen Belliraj, zijn vrouw en hun drie kinderen hun intrek in de villa van de voormalige hoofdbibliothecaris van Evergem, in de rustige woonwijk Doornzele Hoeksken. Het huis huurde hij van Brahim L., een leraar in een Gentse gemeenschapsschool en directeur van een moskee in Gent, die eveneens optrad als informant voor de Staatsveiligheid. “Het is vanzelfsprekend dat de Belgische veiligheidsdiensten Belliraj kenden”, verklaarde minister Benmoussa. “Maar blijkbaar was hij een expert in het verbergen van zijn activiteiten.”

Zijn opmerkelijke dubbelleven eindigde op 18 februari, toen Belliraj, die op bezoek was in Marokko, werd gearresteerd als leider van een terreurgroepering van veertig leden, die op het punt stond een ware guerrillaoorlog te ontketenen en het Marokkaanse regime omver te werpen. Zeker is dat de Marokkaanse veiligheidsdiensten in de maanden die aan de arrestatie vooraf gingen Belliraj in de gaten hielden, ook op Belgisch grondgebied.

“De Marokkaanse Staatsveiligheid wist al veel langer dat Belliraj als informant werkte voor de Staatsveiligheid, nog voor het is uitgelekt in de media”, zegt een Marokkaanse bron. “Maar ze heeft de Belgische Staatsveiligheid niet op voorhand geïnformeerd over zijn clandestiene activiteiten. Omgekeerd gaf de Belgische Staatsveiligheid trouwens ook geen informatie over Belliraj aan de Marokkaanse Staatsveiligheid.”

Twee of drie leden van de groepering zijn nog steeds voortvluchtig. “Ze verblijven momenteel onder valse identiteiten in Europa en worden beschouwd als zeer gevaarlijk”, zegt een Marokkaanse bron.

Bron » De Morgen

De Staatsveiligheid heeft geen vrienden

Onder Koen Dassen stapelde de inlichtingendienst de fouten op, althans voor het oog van de buitenwereld.Chef Albert Raes’ richtlijn naar de publieke opinie was absolute discretie. Hij cultiveerde dan ook het imago van ‘man zonder gezicht’.

Door de heisa over Abelkader Belliraj, de Belgisch-Marokkaanse terrorist die een informant van de Staatsveiligheid bleek te zijn, staan de spots van de Wetstraat op de Sûreté gericht. Alweer, want de inlichtingendienst is al een kwarteeuw voorwerp van politiek debat, politionele controverse en publieke hoon.

Het dilemma van elke geheime dienst in een rechtsstaat is dat hij per definitie in de schaduw opereert, maar dat de publieke opinie steeds meer transparantie eist. Het noodlot van elke geheime dienst is dat diezelfde publieke opinie de flaters breed uitsmeert, maar geen weet heeft van de successen – die blijven immers geheim. Het drama van de Belgische geheime dienst is dat de flaters zo menigvuldig zijn dat eventuele successen in het niets verdwijnen.

Bovendien heeft een inlichtingendienst geen vrienden, maar maakt hij voortdurend vijanden. Dat is ook de eerste conclusie voor wie geschiedenis van de Staatsveiligheid bekijkt. Haar bevoegdheden zijn dan ook indrukwekkend. De Belgische Staatsveiligheid (officieel de Dienst voor de Veiligheid van de Staat) is bevoegd voor zowel de uitwendige als de inwendige veiligheid van de staat. Uitwendig wil zeggen: buitenlandse spionage op het Belgische grondgebied, het gewapend bevechten van de Belgische overheid.

Inwendig: het bestrijden van van burgeroorlogen, destabilisering van de bestaande sociale en maatschappelijke orde, bepaalde vormen van groot banditisme en terrorisme. Sinds de jaren negentig staat de Staatsveiligheid onder toezicht van het Comité I. De oprichting van dat comité was in de hoofden van de toenmalige regeringstop wellicht bedoeld als eindpunt van een even verhitte als uitzichtloze controverse die ooit eind jaren zeventig, begin jaren tachtig begonnen moet zijn. Helaas.

Bij het begin van die woelige jaren was administrateur-directeur-generaal Ludo Caeymaex nog niet zo lang opgevolgd door Albert Raes, een Bruggeling met een CVP-etiket en opzichtige witte kuif. Tenminste: dat laatste detail was jarenlang alleen bekend bij de mensen die Raes ooit te zien of te spreken kregen, want de man drukte van 1977 tot zijn gedwongen ontslag in 1990 zijn zeer persoonlijke stijl op het bestuur van de Staatsveiligheid. Niet alleen omdat hij geobsedeerd was door zowel extreem links en extreem rechts, of omdat hij persoonlijk schaduwopdrachten bleef uitvoeren, als het moest vermomd achter een krant.

Naar de publieke opinie was absolute discretie de al even absolute richtlijn. Dat uitte zich tot in de kleinste details. Toen Raes ooit als getuige werd opgeroepen voor een parlementaire onderzoekscommissie zat ook de perstribune afgeladen vol: een getuigenis van ‘de eerste spion van het land’ was een absolute primeur, zeker omdat deze leidende ambtenaar zijn bijnaam ‘de man zonder gezicht’ graag cultiveerde (er bestonden toen zo goed als geen foto’s van Albert Raes). Raes verscheen, maar stapte kaarsrecht voor zich uit, de beide boorden van zijn jas hoog opgezet, zodat zijn gezicht verborgen bleef voor de zaal. En toen hij na zijn getuigenis naar buiten stapte, deed hij dat… Achterwaarts, even kaarsrecht, de blik even strak naar voren gericht en vooral: de boorden even hoog opgericht.

Het is een bijna surrealistische scène die nadien alleen overtroffen werd door Eliane Liekendael, de procureur-generaal van het Hof van Cassatie, die na het beruchte spaghettiarrest, in volle Dutrouxtijd, op de vlucht sloeg voor de camera’s en haar gezicht ‘verborg’ achter een handtasje ter grootte van een briefomslag. In beide zaken zie je het onvermogen – of beter: de principiële onwil – om te communiceren met de publieke opinie. Zowel de hoogste gerechtelijke autoriteiten als de hoogste ambtenaren van een leidende dienst waren hoogstens van plan zich te verantwoorden voor de bevoegde minister – in het beste geval.

In die vroege jaren tachtig situeerde zich het laatste hoogtepunt van de Koude Oorlog. Die ideologische strijd verliep niet alleen tussen de Navo en het Warschaupact, maar werd ook uitgevochten in de meeste West-Europese landen. Het was een politieke strijd die af en toe een gewapende en vaak ook criminele vertaling kreeg, en er waren vormen van groot banditisme die zich graag lieten voorstaan op extremistisch georiënteerde politieke strijd. Les années de plomb, zei men toen, de jaren van lood. En de democratische rechtsstaat werd daarbij niet alleen bedreigd door extreem communistische terroristengroupuscules maar evenzeer – zo niet meer – door rechts-extremistische organisaties en sujetten.

Het was een bijzonder ingewikkeld kluwen waarin organisaties als de Staatsveiligheid opereerden en dat is voorzichtig uitgedrukt. Extreem rechtse groepen deden zich voor als extreem links en probeerden hun aanslagen in de schoenen van het andere kamp te schuiven. Linkse terroristen protesteerden tegen de ‘vermilitarisering’ van de samenleving, kozen voor moord en ontvoering als wapen en versterkten net de positie van het repressieve apparaat.

Ordinaire criminelen vermomden hun roofmoorden als extreem rechtse raids. Burgerlijke politici verkochten zich aan de publieke opinie als respectabel en voorstander van law-and-order, maar huurden, al dan niet via stromannen en tussenpersonen, extremistisch jong volk in als persoonlijke plakbrigade, nuttig voor allerlei hand- en spandiensten.

Inlichtingendiensten als de Staatsveiligheid probeerden die chaos in kaart te brengen, onder meer door infiltraties, maar dat waren vaak riskante operaties waarbij het niet meer duidelijk was waar de politionele techniek ophield en een te riskante undercoveropdracht begon. Politiediensten maakten jacht op drugscriminelen (handel in narcotica was trouwens ook een bron van inkomsten voor politieke extremisten van beide zijden), maar de lijn tussen ‘uitlokking’ en ‘actieve parcipatie’ bleek in de praktijk soms ontiegelijk dun. En dat alles verliep dan nog eens onder het waakzame oog – zo niet de actieve bemoeienis – van de buitenlandse afdeling van de zeker in de Koude Oorlog moeilijk te negeren CIA, die in Brussel opereerde vanuit de Amerikaanse ambassade. Enzovoort.

De slagschaduw van die bittere tijden verduistert tot vandaag de reputatie van de Staatsveiligheid, belemmert haar werking en zorgt voor een latente spanning. Zeker omdat het goede en het kwade van toen zonneklaar gescheiden kampen leken, en dat vandaag bij nader inzien niet meer zijn.

Neem twee grote affaires waarin de Staatsveiligheid betrokken raakte. Westland New Post (WNP) was de naam van een beruchte geheime groepering die in de jaren tachtig tot doel had de staat de destabiliseren. Om die club tot haar laatste organisatieniveau te kennen gaf Albert Raes het bevel aan een van zijn commissarissen, Christian Smets, alias ‘De Eend’, om te infiltreren. Om helemaal het vertrouwen te winnen van het WNP-kader ‘doceerde’ Smets ook ook politionele schaduwtechnieken aan de leden van die organisatie.

Toen de affaire uitlekte, sloeg het nieuws in als een bom, niet het minst omdat Raes de rechtstreekse oversten van Smets niet had gekend. En meteen drong de vraag zich op: was de Staatsveiligheid geïnfiltreerd in extreem rechts of probeerde extreem rechts de Staatsveiligheid te infiltreren en zo de democratische instellingen van het land te besmetten? Vooral omdat tegelijk leden en sympathisanten van het even rechts-extremistische Front de la Jeunesse (FJ) toegang kregen tot de rijkswacht, tot haar elite-eenheden toe.

In de tweede helft van de jaren negentig werd zijn verzwegen FJ-lidmaatschap de Schaarbeekse politiecommissaris Johan De Mol fataal. Zijn gespierde optredens hadden de man immens populair gemaakt en na zijn ‘val’ probeerde hij die publieksgunst te verzilveren via een parlementair mandaat bij het VB. Waarmee definitief duidelijk was dat op zijn minst personele banden bestonden tussen politiek extreem rechts en crimineel-rechtse groupuscules.

Maar wie het juist zag in de zaak-WNP, daarover liepen en lopen de meningen fel uiteen. Topjournalisten als René Haquin (Le Soir) en Walter De Bock (De Morgen) stonden lijnrecht tegenover elkaar in hun analyse. Beiden hadden andere bronnen, wezen op verschillende filières, waarbij de Staatsveiligheid, of tenminste een aantal van haar personeelsleden, beurtelings als slachtoffer en als dader werd geportretteerd.

Zo mogelijk nog heikeler is de oorlog tussen Benoît de Bonvoisin en de Staatsveiligheid. De Bonvoisin was een naaste medewerker van Paul Vanden Boeynants, als PSC-voorzitter, premier en minister van Defensie een jaar of twintig de sterke man van de Franstalige christendemocraten. Binnen de PSC werd De Bonvoisin gerekend tot het Centre Politique des Indépendants et Cadres Chrétiens (Cepic), een georganiseerde tendens van de rechterzijde, bedoeld als intern tegengewicht tegen de christelijke arbeidersbeweging.

Het Cepic-verhaal liep spectaculair af toen een nota van de Staatsveiligheid uitlekte waarin de contacten tussen Cepic, baron De Bonvoisin en extreem rechts in de openbaarheid kwamen. De gevolgen waren vernietigend. Vanden Boeynants moest de macht afstaan aan de groep rond Gérard Deprez. Cepic werd ontbonden. De Bonvoisin gediscrediteerd. Sinsdien vecht de man voor zijn eerherstel en probeert hij het land te overtuigen van zijn these dat de Staatsveiligheid in het algemeen en Albert Raes in het bijzonder een constructie tegen hem in persoon hebben opgezet.

Zo zou Raes de bijnaam ‘de Zwarte Baron’ hebben gedacht. Later werd bekend dat het niet de Staatsveiligheid was die de bewuste nota lekte maar het kabinet van de toenmalige minister van Justitie Philippe Moureaux (PS), en dat de oorspronkelijke nota van de Staatsveiligheid enige ‘redactionele aanpassingen’ had ondergaan, om beleefd te blijven.

Dat maakt tot vandaag de zaak van De Bonvoisin niet. De man zal wel een paar argumenten hebben in zijn conflict met de geheime dienst, want momenteel onderzoekt het Comité I een aantal van zijn klachten. Maar zo raakte de Staatsveiligheid in opspraak. Zeker omdat bij alle grote (Bende van Nijvel, CCC) en wilde (de roze balletten) dossiers van die tijd de Staatsveiligheid zijdelings dan wel rechtstreeks genoemd werd.

Diezelfde beschuldiging werd ook geuit en herhaald ten aanzien van de Nemesis van de Staatsveiligheid, De Bonvoisin zelf – dat spreekt. Die op zijn beurt terugsloeg: “De Staatsveiligheid is medeplichtig aan de Bende van Nijvel, niet ik.” Het amalgaam werd totaal, zeker omdat extreem rechtse criminelen als Bob Beijer altijd van zichzelf zegden dat ze “wel eens klussen voor de Staatsveiligheid opknapten”, ook als dat in werkelijkheid niet zo was.

Maar de methodes van de Staatsveiligheid bleken op zijn minst ook voor kritiek vatbaar. Hoewel Albert Raes in interviews liet weten dat hij wil “dat de Veiligheid van de Staat een dienst blijft die onafhankelijk is van elke beïnvloeding, die zijn informatie op gedisciplineerde wijze verzamelt en dat doet met achting voor ’s lands soevereiniteit”, ontdekte het Comité I dat diezelfde Staatsveiligheid de fameuze gereserveerde dossiers liet aanleggen over belangrijke politici, dat die toch wel bijzondere informatiegaring er kwam op bevel van Albert Raes zelf en dat ook hij in persoon de dossiers beheerde, in een wel zeer beruchte ijzeren kast in zijn eigen bureau. Oudgedienden als Herman De Croo lieten verstaan dat dit wel ‘geweten’ was in de Wetstraat, maar dat niemand protesteerde. Maar het hoeft geen betoog dat de dreiging van ‘chantage’ niet echt van de lucht was.

Hoewel de Staatsveiligheid officieel geen krimp gaf, werd het morele en politieke failliet van die dienst steeds groter. Begin jaren negentig was er geen ruggensteun meer: de rijkswacht vond dat de Staatsveiligheid het best opgedoekt kon worden – en natuurlijk het liefst opgeslokt door de rijkswacht zelf – socialisten in noord en zuid waren niet bereid om tegen de rijkswacht in te gaan, en ook de christendemocratische coalitiepartners hadden een eitje te pellen met de dienst.

In 1993 was het toenmalig minister van Justitie Melchior Wathelet, een man die zijn prille politieke stappen had gezet binnen de CEPIC, de dienst die administrateur-directeur-generaal Albert Raes definitief had uitgeschakeld nadat hij al in 1990 de operationele leiding van zijn dienst kwijtgeraakt was.

De Staatsveiligheid kwam van de regen in de drop. Na de lange periode onder Raes kwam er immers een cascade aan opvolgers. Raes, van CVP-signatuur, werd opgevolgd door de ongeïnspireerde PS’er Stéphane Schwebeback. Vanaf 1993 stelde men hoge verwachtingen in zijn dynamischere opvolger, de CVP’er Bart Van Lijsebeth. Maar ook diens poging tot modernisering was geen onverdeeld succes. Toen paars in 1999 aantrad, koos Van Lijsebeth voor Antwerpen en kwam er, volgens de ‘nieuwe wind’ van die dagen, voor het eerst in de geschiedenis een vrouw aan het hoofd van de Staatsveiligheid.

Deze Godelieve Timmermans (MR) was al na twee jaar verdwenen. Waarna de Staatsveiligheid in 2002 in handen kwam van een van de meest groteske politieke benoemingen van de nog jonge eeuw: Open Vld’er Koenraad Dassen. Onder die man stapelde zijn dienst de ene fout na de andere op, althans voor het oog van de buitenwereld. Bij de zaak-Erdal kreeg Dassen de bijnaam ‘Inspecteur Clouseau’ toen de Staatsveiligheid tweeëndertig personeelsleden inzette om haar te schaduwen, maar Erdals spoor bijster raakte. Tot vandaag heeft de Staatsveiligheid Fehrye Erdal niet teruggevonden.

Wat Dassen nekte, was een nog veel ongeloofwaardigere geschiedenis. Hij haalde Eliza Manningham-Buller, de director general van de Britse inlichtingendienst MI5, naar Brussel om haar te laten argumenteren tégen het politieke plan om Coda op te richten, het ‘Coördinatieorgaan voor de Dreigingsanalyse’. Dassen en de Staatsveiligheid waren tegen Coda omdat men zo verplicht zou worden geheime informatie vrij te geven. Dassen vervoerde zijn hoge bezoek met loeiende sirenes door de Wetstraat, maar zijn carrière vloog met gierende banden de bocht uit. Hij werd opgevolgd door Alain Winants, een Limburger met een dubbel MR/Open Vld-etiket.

Maar of Winants de crisis van zijn dienst kan oplossen blijft een open vraag. Het lijstje conflicten van de laatste jaren is immens lang. Er zijn de CIA-vluchten, het niet-betrokken zijn bij het terrorismealarm en nu ook de onthulling dat veelvoudig moordenaar en terrorist Abdelkader Belliraj een informant van de Staatsveiligheid was, waardoor de publieke geloofwaardigheid tot ver onder het nulpunt is gedaald.

Bovendien kán de Staatsveiligheid geen pr-operatie voeren. Want dan zou ze moeten communiceren over geslaagde tegenzetten en waardevolle informatiepogingen. En dat kan ze niet zonder haar eigen ‘medewerkers’ in gevaar te brengen. In een scherp gemediatiseerde democratie kan een ‘geheime’ dienst enkel overleven als hij het fundamentele vertrouwen heeft van regering en parlement, zodat niet elke ‘bom’ in de media tot een interne destabilisering leidt en tot een aanslag op het vertrouwen van de burgers.

Bron » De Morgen

Belliraj informant: Vandeurzen bevestigt, noch ontkent

In de Kamercomissie Justitie kon Justitieminister Jo Vandeurzen (CD&V) dinsdag bevestigen noch ontkennen dat de vermeende terrorist Abdelkader Belliraj een informant van de Staatsveiligheid was. De wet laat dat immers niet toe, legde Vandeurzen uit. De minister vindt dat een sluitend systeem moet komen voor het doorgeven van informatie tussen veiligheidsdiensten, gerecht en politie.

“Er kan niet overgegaan worden tot de orde van de dag”, zei Vandeurzen. “De zaken zijn te ernstig, het gaat over het functioneren van de diensten”, zei hij. De minister wil de nodige stappen ondernemen om de werking van de dienst te verbeteren.

“Van bij mijn aantreden heb ik moeten vaststellen dat de kritieken op de Veiligheid van de Staat mij noodzaken tot een grondige evaluatie en bijsturing van deze inlichtingendienst”, zegt hij. Daarom heeft hij het wetsontwerp over de Bijzondere Inlichtingenmethodes “aan evaluatie en verbetering” onderworpen.

Strijd tussen de diensten

De Marokkaanse Belg Belliraj zit momenteel in een Marokkaanse cel als vermeend lid van een terreurcel en zou zes onopgeloste moorden in ons land hebben gepleegd. Ook zou hij volgens mediaberichten jarenlang informant geweest zijn van de Staatsveiligheid.

Verschillende parlementsleden vroegen Vandeurzen dinsdag om deze informatie te bevestigen. Dat er veel gelekt wordt in de media, wijst er volgens Renaat Landuyt (sp.a) op dat er een strijd tussen de diensten woedt. “Er moet een officieel antwoord komen”, zei hij.

Maar de minister kon de mediaberichten niet bevestigen omdat de wet dat niet toelaat. De Staatsveiligheid werkt bijna uitsluitend op basis van informanten en de wet voorziet dat daarover niet gecommmuniceerd wordt. “Als daaraan afbreuk wordt gedaan, komen mensen en het systeem in gevaar”, zei hij.

Comité I

Vandeurzen wees op de formule die er nu bestaat om het parlement de inlichtingendiensten te laten controleren. Het Comité I voert een onderzoek en dat zal door de parlementaire begeleidingscommissie achter gesloten deuren besloten worden. Bart Laeremans (Vlaams Belang) hekelde het feit dat de oppositie uit die begeleidingscommissie is uitgesloten en wil een parlementaire onderzoekscommissie.

De minister zei ook dat het niet toegelaten is dat informanten die misdrijven hebben gepleegd, niet vervolgd zouden worden in ruil voor informatie.

Pro-Iraanse Marokkaanse middens

De Staatsveiligheid kende Belliraj, maar dan vanwege diens oppositie tegen het Marokkaanse regime. Van politieke terroristische activiteiten in Marokko weet de Staatsveiligheid niets, zijn mogelijke betrokkenheid bij een terreurnetwerk berust enkel op informatie van de Marokkaanse overheid.

Belliraj kreeg in 2000 de Belgische nationaliteit. De Staatsveiligheid zei toen in haar advies dat Belliraj betrokken was binnen de Algerijnse-Marokkaanse islamitische beweging en binnen pro-Iraanse Marokkaanse middens. “Ik zal wel niet de enige zijn die zich hierover vragen stelt”, zei Vandeurzen, die eraan toevoegde dat Belliraj bij zijn weten geen bescherming genoot.

Bart Laeremans vroeg ook naar de rol van Albert Raes, het voormalige hoofd van de Staatsveiligheid, maar die is volgens de gegevens waarover de minster beschikt niet bij het dossier betrokken.

Bron » De Morgen