Militaire inlichtingendienst draait compleet vierkant

De ‘staatsveiligheid van het leger’ functioneert zo slecht dat ze haar eigen werking ondergraaft. Dat zegt het Comité I, dat de inlichtingendienst controleert. Vooral de informatie stroomt niet goed door. Is het normaal dat verschillende afdelingen van een inlichtingendienst niets afweten van elkaar? Dat één afdeling bijvoorbeeld met een persoon aan het werken is, en dat de andere afdeling dat helemaal niet weet? Terwijl dat misschien noodzakelijke informatie is.

Het gebrek aan informatiedoorstroming kwam vijf jaar geleden al aan het licht bij de Algemene Dienst Inlichting en Veiligheid (ADIV), de militaire tegenhanger van de Staatsveiligheid. Het is de dienst die informatie verzamelt over mogelijke bedreigingen voor het Belgische leger en de militaire installaties. Vijf jaar later is die ‘lacune’ er nog steeds, blijkt uit het jaarverslag van het Comité I, dat de inlichtingendiensten controleert.

Dat verslag werd gisteren in het parlement voorgesteld. Het comité ‘betreurt’ dat er nauwelijks werk is gemaakt van de aanbevelingen die het vijf jaar geleden al heeft geformuleerd. In het jaarverslag schrijft het Comité I zelfs: “Deze situatie is van aard om de goede uitvoering van de opdrachten van het ADIV in het gedrang te brengen.” Een scherpe conclusie voor een controleorgaan dat gewoonlijk diplomatischer taalgebruik hanteert.

Het Comité I vermeldt in zijn jaarverslag, dat verder grotendeels over de Staatsveiligheid gaat, ook enkele ‘incidenten’ die zich binnen de ADIV hebben voorgedaan. Zo zijn er in 2007 op verschillende tijdstippen drie inbraken in een dienstvoertuig geweest. Ook heeft zich een dodelijk verkeersongeval voorgedaan. Bij die vier incidenten zijn telkens ‘persoonsgegevens verloren gegaan en/of geclassificeerde informatie gecompromitteerd geraakt’. Het Comité vraagt dat er in de dienstwagens een beveiliging komt, waardoor dergelijke gevoelige informatie bij inbraak niet in verkeerde handen kan komen.

Het probleem van de informatiedoorstroming wordt onderzocht in de audit van de ADIV, die eind vorig jaar al is opgestart. De andere onderwerpen van de audit zijn onder meer de ‘goede inzet van de middelen’ en het personeelsbeleid.’ In het najaar van 2011 moet de audit rond zijn. Bij Defensie wilde gisteren niemand reageren op de analyse van het Comité I. “We hebben de tekst van het jaarverslag nog niet ontvangen”, aldus woordvoerster Ingrid Baeck. “We kunnen niet reageren op een tekst die we niet kennen.”

Bron » De Standaard

Staatsveiligheid gebruikt gretig ‘nieuwe’ methodes

Computers hacken, camera’s in woningen plaatsen: sinds februari gebruikte de Staatsveiligheid al 417 keer ‘nieuwe’ inlichtingenmethoden bij geheime operaties. Advocaat Raf Jespers uit zijn bezorgdheid over het gebrek aan transparantie.

Vóór de BIM-wet beperkte de Staatsveiligheid zich tot het ‘klassieke’ inlichtingenwerk: gebruik van informanten, schaduwen van personen, en gegevens van derden. Sindsdien stellen de ‘specifieke’ en ‘uitzonderlijke’ methoden de Staatsveiligheid in staat om telefoonnummers te identificeren, maar ook om camera’s in woningen te plaatsen, telefoongesprekken af te luisteren of fictieve bedrijven op te richten. De Staatsveiligheid maakte er sinds februari gretig gebruik van: 417 keer, om precies te zijn.

Alain Winants, de administrateur-generaal van de Staatsveiligheid, drukt bekommernissen over Big Brother-taferelen de kop in. “Al onze acties situeren zich binnen een beperkt wettelijk kader, zoals onder meer de dreiging van terrorisme, extremisme of spionage. We viseren Jan met de pet dus helemaal niet. Bovendien zien het Comité I (dat de inlichtingendiensten controleert, NS) en een commissie van drie onafhankelijke magistraten toe op het gebruik van de nieuwe methoden.”

De chef Staatsveiligheid drukt erop dat de nieuwe inlichtingenmethoden hun nut volop bewijzen, zonder evenwel in detail te willen treden over de resultaten. “Veelgebruikt is de identificatie van telefoonnummers. Aan wie behoort een telefoonnummer toe, wie belt met wie? Op die manier leggen we netwerken bloot.”

Rekbare begrippen

Raf Jespers, advocaat van Progress Laywers Network, een netwerk van advocatenkantoren met vestigingen in Antwerpen en Brussel, ziet één groot probleem rond die verregaande bijzondere inlichtingen. “We weten niets over het hoe en waarom, tegen wie gebruikt, met welk resultaat, enzovoort. Wettelijk is de Staatsveiligheid onder meer bevoegd om extremisme en radicalisme in de gaten te houden. Maar precies omdat dat erg rekbare begrippen zijn, bestaat het gevaar dat bonafide ngo’s en vakbondsdelegaties te maken krijgen met telefoontap of hacken van computers.”

Jespers ijvert er dan ook voor dat het federale parlement die BIM-wet om het anderhalf à twee jaar kritisch tegen het licht houdt. “Ik denk aan een verplicht rapport, dat duidelijk stelt wat er allemaal bereikt is. Doe je dat niet, dan loop je het risico dat de Staatsveiligheid een staat binnen de staat wordt.”

Het Comité I laat tot slot weten volgend jaar een balans op te maken over de nieuwe methoden om inlichtingen in te winnen.

Bron » De Morgen

Vliegende start voor geheime operaties

De staatsveiligheid heeft de voorbije maanden in het grootste geheim honderden keren gebruikgemaakt van nieuwe onderzoeksmethoden zoals telefoongesprekken en e-mails traceren, huizen doorzoeken en bankrekeningen inkijken. De nieuwe wet op de ‘bijzondere inlichtingenmethoden’ is pas acht maanden van kracht en wordt pas sinds februari volop toegepast. In die korte periode heeft de Staatsveiligheid al 417 geheime operaties uitgevoerd op basis van de nieuwe wet. Dat meldt Alain Winants, de chef van de Staatsveiligheid, aan De Tijd.

De nieuwe wet maakt een opdeling in ‘specifieke’ en ‘uitzonderlijke’ inlichtingenmethode. De uitzonderlijke methoden zijn de meest ingrijpende. Het gaat om camera’s in woningen plaatsen, fictieve bedrijven oprichten, post openmaken, telefoongesprekken afluisteren, banktransacties en -rekeningen inkijken, huizen doorzoeken en binnenbreken in computers. De Staatsveiligheid heeft de voorbije maanden 32 ‘uitzonderlijke’ operaties uitgevoerd.

De specifieke onderzoeksmethoden zijn minder ingrijpend. Het gaat bijvoorbeeld niet over telefoongesprekken afluisteren of mails lezen, wel over het identificeren wie met wie belt of mailt. En het gaat niet over het doorzoeken van privéwoningen, wel van plaatsen die toegankelijk zijn voor het publiek. Dat soort inlichtingenmethoden heeft de Staatsveiligheid al 385 keer gebruikt.

“We maken intensief gebruik van onze nieuwe bevoegdheden. Maar alle operaties zijn proportioneel en ze worden alleen toegepast als we alle andere, minder ingrijpende methoden hebben uitgeput”, benadrukt Winants. “Ik wil geen details geven. Ik kan wel zeggen dat we regelmatig proberen te achterhalen wie met wie belt. En dat zeker niet alleen in dossiers van terrorisme, ook in onze andere domeinen zoals spionage en de verspreiding van nucleaire apparatuur.”

De Staatsveiligheid was de enige inlichtingendienst in Europa die weinig meer mocht dan informanten ronselen en mensen schaduwen. Zonder twijfel heeft de dienst vroeger een boel informatie gemist. Winants: “We hebben de voorbije maanden in tal van dossiers informatie te pakken gekregen die we zonder de nieuwe methoden nooit te weten waren gekomen. Het is dus zeker een grote hulp. Wat niet betekent dat we de klassieke, menselijke inlichtingenmethoden laten varen.”

De Staatsveiligheid telt zo’n 560 operationele medewerkers. “Maar die nieuwe methoden zijn zeer arbeidsintensief. Vooral inzake administratieve verplichtingen tegenover het Comité I en de bestuurlijke commissie, die ons controleren. We kunnen dus zeker extra middelen gebruiken. Maar we hebben al goed geïnvesteerd in de nodige technologie en de opleiding van het personeel.”

Het is de eerste keer dat er cijfers worden vrijgegeven over de nieuwe methoden. De wet is al sinds 1 september vorig jaar van kracht, maar onenigheid in de regering-Leterme leidde tot maanden vertraging. De MR wilde per se haar eigen mannetje in de nieuwe toezichtscommissie die de operaties moet controleren.

Bron » De Tijd

“Werkte Belliraj voor de Mossad of de Saudi’s?”

Brussel was in de jaren tachtig het werkterrein van de Israëlische Mossad en de Saudische geheime dienst. Voor wie werkte Abdelkader Belliraj? Journalist Georges Timmerman zoekt naar antwoorden in ‘Het geheim van Belliraj’.

Het hof van beroep in Salé veroordeelde de Belgisch-Marokkaanse Abdelkader Belliraj in de zomer van 2010 tot een levenslange gevangenisstraf: hij zou een terroristisch netwerk hebben gerund en in de jaren tachtig betrokken zijn geweest bij zes moorden in België. Toch bleven na het proces heel wat vragen onbeantwoord. In de pers lekte uit dat Belliraj een informant zou zijn van de Belgische Staatsveiligheid, maar wat had hij nog allemaal op zijn palmares?

Volgens Georges Timmerman, hoofdredacteur van de nieuwssite Apache, vormen de jaren tachtig dé sleutel om de raadsels van de affaire-Belliraj te ontcijferen. Hij beet zich drie jaar vast in de figuur van Belliraj, woonde het proces bij, bestudeerde de Marokkaanse én Belgische gerechtelijke dossiers, doorploeterde archieven en kreeg vertrouwelijke documenten van de Staatsveiligheid en het Comité I onder ogen.

In uw boek citeert u een voorlopig verslag van het Comité I over de zaak-Belliraj, waarin zou staan dat Belliraj in opdracht werkte van een buitenlandse geheime dienst. Welke?

Timmerman: Het Comité I weet om welke dienst het gaat, maar geeft die informatie niet door aan het parlement, nochtans zijn opdrachtgever. Uiteindelijk komen er maar een handvol diensten in aanmerking: de Amerikaanse, Franse, Britse en Israëlische. Van die vier lijkt het meest plausibel dat de Israëli’s er iets mee te maken hebben.

Wat was Belliraj’ motivatie?

Timmerman: Door zijn activiteiten voor de groep Aboe Nidal verschafte Belliraj zich een toegangsticket tot het internationale terroristische universum. Want van dan af begon hij aan de lopende band en over de hele wereld contacten te leggen met terroristische bewegingen in de extremistisch-islamistische sfeer. Als je ziet op welk niveau hij blijkbaar actief was – naar eigen zeggen ontmoette hij in de weken voor 9/11 Osama Bin Laden in Afghanistan – dan denk ik dat hij grof geld heeft gekregen voor zijn inlichtingen.

Uw boek eindigt met een waslijst ‘in dikke mist gehulde’ raadsels. Waarom blijven zo veel vragen onopgelost?

Timmerman: Omdat de antwoorden te gênant zouden zijn voor bepaalde Belgische diensten of omdat ze zware diplomatieke gevolgen zouden kunnen hebben. Een klein aantal Belgische verantwoordelijken kent die antwoorden wel, maar zij zijn gebonden door de zwijgplicht of het beroepsgeheim.

Wat leert de zaak-Belliraj over België als democratie?

Timmerman: Dat in sommige gevallen de normale parlementaire controle op de inlichtingendiensten niet functioneert – namelijk wanneer de belangen van bevriende buitenlandse inlichtingendiensten op het spel staan.

Bron » Knack | Kristof Clerix

Hoe de Staatsveiligheid baron de Bonvoisin heeft gepakt

Dertig jaar heeft het geduurd voor de waarheid aan het licht kwam, maar nu is het eindelijk bewezen: de Staatsveiligheid heeft op basis van ongecontroleerde geruchten de reputatie van baron Benoît de Bonvoisin doelbewust om zeep geholpen. Tot die conclusie komt het Comité I, de dienst die in opdracht van het parlement de Belgische inlichtingendiensten controleert, in haar jongste jaarverslag.

De problemen van de baron begonnen in het voorjaar van 1981, toen De Morgen een vertrouwelijke nota van toenmalig minister van Justitie Philippe Moureaux (PS) publiceerde waarin de Bonvoisin werd afgeschilderd als de occulte financier van het Front de la Jeunesse, een gewelddadige en extreemrechtse knokploeg.

Die zogenaamde CEPIC-nota, gebaseerd op informatie afkomstig van de Staatsveiligheid, was bestemd voor de senatoren die lid waren van de commissie-Wijninckx, een parlementaire onderzoekscommissie die privé-milities zoals de Vlaamse Militanten Orde (VMO) en het Front de la Jeunesse onder de loep nam.

Sindsdien kreeg de edelman de bijnaam ‘zwarte baron’ en werd zijn naam gelinkt aan allerlei duistere affaires uit de jaren tachtig, tot en met het dossier van de Bende van Nijvel.

De uitgelekte nota was ook de start van een juridische uitputtingsslag, die de Bonvoisin gedurende al die jaren heeft gevoerd om zijn verloren eer te herwinnen. Die veldslag, die uitgevochten werd in diverse rechtbanken, eindigde pas in 2000 voor het hof van beroep van Bergen met een vrijspraak van de baron over de hele lijn.

Een gewone burger die op deze manier door de Staatsveiligheid wordt aangepakt, zou wellicht de moed verliezen en in de anonimiteit verdwijnen. De Bonvoisin is evenwel niet de eerste de beste.

Hij is de kleinzoon van Alexandre Galopin, gouverneur van de Société Générale tijdens de Tweede Wereldoorlog. Hij beschikte over zeer goede internationale contacten op hoog niveau in Washington, Parijs en elders. Hij had het karakter en het geld om terug te vechten.

In 2006 diende de Bonvoisin klacht in bij het Comité I omdat hij beweerde ernstig benadeeld te zijn geweest door de activiteiten van de Staatsveiligheid. “De betrokkene meent reeds jarenlang slachtoffer te zijn (geweest) van manipulatie en van gefabriceerde gegevens die zijn reputatie hebben vernietigd”, noteerde het Comité toen.

Vier jaar later komt het controlecomité nu tot de conclusie dat de Bonvoisin volkomen gelijk heeft. In haar jaarverslag over 2009, dat zopas werd gepubliceerd, stelt het Comité dat de baron “het mikpunt werd van nota’s en rapporten van de Staatsveiligheid die bestemd waren voor de minister van Justitie om redenen die niet duidelijk zijn.

Bovendien kon het Comité I alleen maar vaststellen dat deze nota’s en rapporten beweringen, vermoedens en zelfs deducties bevatten die niet werden geverifieerd op hun geloofwaardigheid en betrouwbaarheid en zonder enige nuancering werden geformuleerd.”

Het controlecomité kon vaststellen dat “deze zaak, in weerwil van haar ouderdom, nog steeds uiterst gevoelig lag”. Het ondervond dan ook grote moeilijkheden en hardnekkige weerstand tijdens haar onderzoek.

Zo verklaarden meerdere agenten, ex-agenten, maar ook de vorige en huidige administrateur-generaal van de inlichtingendienst “dat het Comité I niet bevoegd was om een onderzoek te voeren naar oude en dus verjaarde feiten of naar feiten die dateren van voor de oprichting van het Comité”. Onzin natuurlijk, want het controlecomité was wel degelijk bevoegd.

Voorts lijkt het er sterk op dat de Staatsveiligheid op voorhand haar archieven had ‘uitgekuist’, want het controlecomité ontdekte daar wel een dossier-de Bonvoisin, “maar dat bevatte geen stukken uit de periode 1970-1980”.

Ook elders botste het Comité op een muur. Zo kreeg het bijvoorbeeld van de senaatsvoorzitter geen inzage in de verklaringen die Albert Raes, de chef van de Staatsveiligheid in 1981, achter gesloten deuren had afgelegd voor de commissie-Wijninckx. Evenmin kreeg het Comité toegang tot de vertrouwelijke documenten die worden bewaard in het archief van wijlen Walter De Bock, de onderzoeksjournalist van De Morgen die destijds de CEPIC-nota heeft gepubliceerd.

Getuigen vinden over die oude zaak bleek evenmin simpel. “De toenmalige leidinggevenden van de Staatsveiligheid en de meeste agenten die hadden gewerkt in de dossiers betreffende baron de Bonvoisin, hadden de dienst verlaten, onder meer door het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. Bovendien waren sommigen ernstig ziek en anderen overleden.”

En pogingen om Albert Raes, de legendarische ex-patron en spionnenmeester en de sleutelfiguur in deze zaak, te kunnen ondervragen mislukten jammerlijk. “De onderhandelingen hieromtrent, via uitvoerige briefwisseling met Raes en zijn raadslieden, zijn spaak gelopen”, zegt het jaarverslag. “Raes kon ook niet worden gedagvaard. Ex-leden van de inlichtingendiensten kunnen immers niet verplicht worden om te getuigen voor het Comité I.”

Het controlecomité ontdekte een verband tussen de werkzaamheden van de commissie-Wijninckx en de intense opvolging van de baron door de Staatsveiligheid. De reden hiervoor kon het Comité niet achterhalen.

“Pas in de periode kort voor de oprichting van de commissie-Wijninckx en in de periode waarin deze commissie actief was, zette de Staatsveiligheid plots veel middelen in om baron de Bonvoisin te volgen, met name door een beroep te doen op bepaalde informanten die beter vergoed werden dan anderen en door de uitvoering van verschillende schaduwoperaties.”

Verder bevestigt het Comité dat er in die periode “een parallel circuit was ontstaan met een niet-officiële sectie die bestond uit getrouwen van toenmalig administrateur-directeur-generaal Albert Raes. Richtlijnen kwamen rechtstreeks van Raes, via zijn adjunct, zonder dat ze de gebruikelijke hiërarchische weg volgden.

Agenten bezorgden hun rapporten ook rechtstreeks aan Raes, zonder hun hiërarchie in te lichten over het geleverde werk en zonder dat deze de informatie kon valideren. Sommige van deze rapporten werden met de hand geschreven. Ook werd er vaak rechtstreeks mondeling verslag uitgebracht bij Raes. Sommige getuigen verklaren dat ze meer rapporten hebben geschreven of gemaakt dan er voorkomen in het onderzoeksdossier van het Comité I.”

De informatie die de getrouwen van Raes verzamelden, werd met andere woorden niet gecheckt. “Het Comité I vond geen spoor van enige verzoek tot verificatie. Er werd ook geen enkele analyse gevonden. Volgens verschillende getuigen hechtte Albert Raes daar niet het minste belang aan.

Ruwe informatie werd zonder verificatie rechtstreeks aan hem bezorgd en deze informatie diende als basis voor de nota’s voor de minister van Justitie. Het Comité I moest vaststellen dat de verkregen informatie weliswaar soms eerst met enig voorbehoud werd geformuleerd en toch later elders als vaststaand werd voorgesteld.

Het was de directie die tussenkwam om de inhoud van sommige rapporten te beïnvloeden. Dit geldt bijvoorbeeld voor de rapporten van de Staatsveiligheid die werden gebruikt door de toenmalige minister van Justitie voor het opmaken van de Cepic-nota. Deze rapporten werden gecorrigeerd en – door de adjunct-administrateur, maar ook op verzoek van de administrateur-directeur-generaal – in de aantonende wijs herschreven, terwijl ze oorspronkelijk in de voorwaardelijke wijs waren opgesteld.”

De kritiek van het Comité I is dan ook niet zozeer gericht tegen het geheel van de toenmalige Staatsveiligheid als instelling, “maar wel tegen het parallelle en niet-officiële circuit dat in december 1980 en begin januari 1981 werd opgericht binnen deze dienst en dat heeft gefunctioneerd buiten de bevoegde secties – en zelfs zonder hun medeweten – die als taak hadden extreemrechts op te volgen”.

Overigens preciseert het Comité I wel dat “de belangstelling van de Staatsveiligheid voor baron de Bonvoisin legitiem was, dit gelet op zijn activiteiten, zijn reizen en zijn contacten, met name met extreemrechtse bewegingen”.

Bron » Apache