Parlement wil controle op buitenlandse geheime diensten

De parlementaire begeleidingscommissie van de Senaat die toezicht houdt op de inlichtingendiensten vraagt om de wettelijke opdracht van de Staatsveiligheid en de militaire inlichtingendienst ADIV uit te breiden ’tot het toezicht op elke activiteit van buitenlandse inlichtingendiensten op het nationale grondgebied’.

Dit toezicht moet in de eerste plaats gericht zijn op de wettelijkheid van het optreden van buitenlandse diensten op ons grondgebied, “om ze beter te controleren”.

Dat is een van de aanbevelingen in het rapport over de CIA-vluchten dat gisteren door de Senaat werd goedgekeurd. Hoewel de commissie geen bewijs vond dat ons land door de CIA werd gebruikt voor illegale transporten van terreurverdachten komt ze wel tot de conclusie dat er in Europa in het kader van de strijd tegen het terrorisme “herhaaldelijk ernstige en ontoelaatbare inbreuken” zijn gepleegd op de fundamentele mensenrechten.

“De huidige wettelijke en administratieve procedures zijn volkomen ontoereikend om de burgers te beschermen tegen de schending van hun grondrechten door agenten van inlichtingendiensten van bevriende landen”, stelt het rapport onomwonden.

Gelet op de beperkte mogelijkheden van ons land pleit de commissie voor een volwaardig Europees inlichtingenbeleid, dat past in een gemeenschappelijk buitenlands beleid van de EU. Daarin past volgens het rapport ook de oprichting van een Europese inlichtingendienst, een idee dat door premier Verhofstadt al herhaaldelijk werd gelanceerd. Zowel de Staatsveiligheid als de militaire inlichtingendienst beweren niets af te weten van mogelijke CIA-vluchten die gebruikmaakten van Belgische luchthavens, maar mogelijk waren andere diensten daarvan wel op de hoogte.

Daarom stelt de commissie voor de bevoegdheid van het Comité I, dat namens het parlement toezicht houdt op de inlichtingendiensten, uit te breiden. Het Comité I zou dan toezicht kunnen uitoefenen op alle instellingen die mogelijk nuttige informatie kunnen verschaffen over de werking van de eigen inlichtingendiensten én op de activiteiten van buitenlandse geheime diensten op ons grondgebied.

Nu het Belgische onderzoek naar de CIA-vluchten is afgerond gaan stemmen op om voortaan een betere coördinatie te organiseren tussen dergelijke onderzoeken op nationaal en Europees niveau. Ook de Raad van Europa en een tijdelijke commissie van het Europees Parlement hebben immers de voorbije maanden onderzoek verricht naar de CIA-vluchten, maar van enige coördinatie met het werk van de Belgische commissie was geen sprake.

“Er bestond wel een permanente coördinatie en terugkoppeling tussen de Raad van Europa en onze onderzoekscommissie”, zegt Europarlementslid Frieda Brepoels (N-VA). “Maar dat was hoegenaamd niet het geval met de Belgische begeleidingscommissie.” Senator Hugo Vandenberghe (CD&V) wil een informeel overleg tot stand brengen tussen de in inlichtingenwerk gespecialiseerde parlementsleden op federaal en Europees niveau. “Op die manier kunnen we een internationale publieke opinie tot stand brengen en zouden we veel meer kunnen wegen op de besluitvorming”, meent de senator.

Bron » De Morgen

Staatsveiligheid los van partijpolitiek

De volgende chef van de Staatsveiligheid is best weer een magistraat, die zich onpartijdig kan opstellen. Het hoofd van de inlichtingendienst moet in elk geval “aantoonbaar onafhankelijk zijn van de partijpolitieke cenakels”.

Dat zegt Albert Raes (73), administrateur-directeur-generaal van de Staatsveiligheid van 1977 tot 1990. Volgens Raes waren in België vanaf 1830 alle chefs van de Staatsveiligheid parketmagistraten, behalve de laatste twee. Het gaat om Godelieve Timmermans en Koen Dassen, die beiden maar een korte periode aan het hoofd van de dienst stonden.

“De volgende administrateur van de inlichtingendienst”, aldus Raes, “moet ervan overtuigd zijn dat de Veiligheid van de Staat uitsluitend in dienst van die staat moet opereren, en niet horig mag zijn aan een of andere camarilla (hofkliek). De Veiligheid van de Staat is niet de Veiligheid van een regering, zoals sommige regenten wel eens denken. Het hoofd van de Staatsveiligheid is de dienaar van iedereen en de lakei van niemand.”

Een magistraat is volgens Raes het beste voorbereid op die taak. “Een magistraat heeft ook voldoende voeling met de rechterlijke overheden, om er dagelijks mee samen te werken. Vergeet niet dat de inlichtingendienst niet alleen sommige regeringsleden moet informeren, maar ook de rechterlijke macht.”

De korte bestuursperioden van Dassen en Timmermans zijn niet bevorderlijk voor de goede werking van de Staatsveiligheid, die als kleine dienst mee afhankelijk is van buitenlandse inlichtingendiensten. “Het plotse vertrek van administrateur-generaal Dassen demotiveert de medewerkers van de Staatsveiligheid en vormt een hypotheek voor de goede samenwerking met de buitenlandse zusterdiensten.”

Over dat vertrek van Dassen heeft Raes een duidelijke mening. “Ik betwijfel dat de levering van een drukpers aan Iran en de nota van de CIA hierover aan minstens vier Belgische ministeries de werkelijke reden voor zijn ontslag waren. Ik ben geneigd de hoofdoorzaak voor zijn abrupte bevordering te zoeken in zijn halsstarrigheid om de regel van de derde dienst gerespecteerd te zien.”

Volgens die regel blijft de informatie die een buitenlandse inlichtingendienst aan de Staatsveiligheid bezorgt, eigendom van die buitenlandse dienst. “De regel van de derde dienst is een afspraak tussen inlichtingendiensten. Die verplicht het ontvangende land van vertrouwelijke informatie erover te waken dat de bron (de derde dienst, red.) niet bekend raakt”, zegt Raes.

“Koen Dassen wenste terecht een strikte naleving van die regel, omdat hij perfect weet wat de automatische en geruisloze sanctie is wanneer die afspraak niet wordt gerespecteerd. Dan krijgt de Staatsveiligheid gewoon geen harde informatie meer van de bevriende inlichtingendienst. Hoogstens krijgt de dienst nog druppelsgewijs informatie die weinig terzake doet. Deze elementaire regel heeft het hoofd van de Britse geheime dienst MI5, Lady Eliza, aan de Belgische regering duidelijk gemaakt.”

Dat verklaart ook het verzet van Dassen tegen het plan van de regering om een coördinatieorgaan voor dreigingsanalyse (Coda) op te richten?

“Met een zoveelste controle-instelling zou onze Staatsveiligheid die sanctie (van drooglegging) vroeg of laat zijn opgelopen. De ervaring leert dat vertrouwelijke informatie die gedeeld wordt met allerlei politiediensten en administraties, niet lang vertrouwelijk blijft.”

Ook de bekwaamheid van Dassen om de Staatsveiligheid te leiden, werd in twijfel getrokken.

“Het lijkt me niet opportuun een karikatuur te maken van de ontslagnemende administrateur. Hij heeft, als we objectief zijn, een poging gedaan bij de Staatsveiligheid om enige openheid te realiseren. Niet zonder succes. Hij had internationaal ook een stevige reputatie.”

Waarom is het zo belangrijk dat de baas van de Staatsveiligheid los van de partijpolitiek staat?

“Omdat hij ten dienste staat van alle potentiële afnemers van de informatie van de dienst. Een onafhankelijke chef zal een groter moreel gezag hebben, bij alle politieke families.”

Dassen klaagde geregeld over een gebrek aan mensen en middelen.

“Dat was in mijn tijd niet anders. De Nederlandse inlichtingendienst beschikte toen al, met drie keer zoveel mensen, over een veel groter comfort. Toch hebben wij tussen 1970 en 1990 met onze kleine, maar gemotiveerde groep meer dan vijftig inlichtingenofficieren van het Warschaupact, met hun contacten, weten te neutraliseren.”

Het toezichtcomité op de inlichtingendiensten voert een onderzoek naar ‘geheime dossiers’ die bij de Staatsveiligheid zouden bestaan.

“Ik ben formeel: er bestaan geen parallelle geheime dossiers bij de Staatsveiligheid. Alle dossiers zijn reglementair geklasseerd. De inhoud, of syntheses ervan, wordt zonder uitzondering meegedeeld aan wie dit moet worden meegedeeld. Dat is in de eerste plaats de minister van Justitie, en dat kan ook de premier of het staatshoofd zijn, of de gerechtelijke overheden.”

“Persoonlijk heb ik nooit nagelaten mijn minister op de hoogte te brengen. Ik ben er trouwens van overtuigd dat in de Epsi-affaire ook de ministeries van Buitenlandse Zaken en van Landsverdediging door de Amerikaanse ambassade op de hoogte zijn gebracht. Dat behoort tot de geplogenheden.”

Volgens minister Onkelinx moet er bij de Staatsveiligheid een nieuwe cultuur komen: meer openheid, minder geheimdoenerij?

“Er moet helemaal geen nieuwe werkcultuur komen. De inlichtingendienst moet zijn informatie voort op een discrete manier inwinnen, en die informatie analyseren en eventueel doorgeven. We moeten vermijden dat de inlichtingen van de Staatsveiligheid op straat te grabbel worden gegooid, zoals onlangs is gebeurd in Nederland . Door een onvoorzichtigheid van een medewerker, die zijn laptop liet liggen in een huurauto, is daar informatie van de inlichtingendienst bij de georganiseerde misdaad terechtgekomen.”

Het toezichtcomité vindt ook dat de Staatsveiligheid opereert als ,,een staat in de staat”. Ook onder uw leiding werd die kritiek geuit.

“Dat de Staatsveiligheid een staat in de staat zou zijn, is een steeds weerkerend refrein. Maar daar wordt geen enkel ernstig argument voor aangebracht. De Veiligheid van de Staat is een openbare administratie als een andere. De dienst wordt al 175 jaar gecontroleerd door de minister van Justitie, door talloze parlementaire commissies, door het Rekenhof en – niet te vergeten – door een onafhankelijke administrateur-generaal.”

Het is niet onopgemerkt gebleven dat de minister van Buitenlandse Zaken, die toch een prioritaire bestemmeling is van de officiële en officieuze nota’s van de Staatsveiligheid, de dienst naar waarde schat. In een interview (DS 9 december 2005 ) heeft hij verklaard ‘dat men in België lang de neiging heeft gehad om de Staatsveiligheid als een exotisch gegeven te beschouwen’ . Vandaag spelen, volgens minister De Gucht, de inlichtingendiensten ‘een niet onbelangrijke rol in de strijd tegen het terrorisme. Zonder die diensten zouden er meer aanslagen plaatsvinden.’

“Ik neem akte van die verklaring. Een dergelijk compliment is zeldzaam.”

Bron » De Standaard | Filip Verhoest

Er zat een mol in de CCC

De nieuwe chef van de Staatsveiligheid die binnenkort door de regering zal worden benoemd, kan alvast beginnen met het opruimen van een paar oude lijken in de kast. Georges Timmerman zocht uit hoe het komt dat de CCC-aanslagen niet werden verhinderd, hoewel de Staatsveiligheid nog voor de eerste bom ontplofte over een infiltrant beschikte in de groep van Pierre Carette.

Uit nieuwe gegevens waarover De Morgen beschikt, blijkt onomstotelijk dat de Staatsveiligheid een ‘mol’ had in de directe omgeving van Pierre Carette, de leider van de Cellules Communistes Combattantes (CCC). Het ging om Maurice Appelmans, inmiddels 58 jaar, een rotatiepersdrukker uit Elsene. In een door de top van het Brusselse gerecht afgeblokt onderzoek naar mogelijke infiltratie van de CCC door de Belgische inlichtingendiensten, dat de redactie kon inkijken, staat zwart op wit dat Appelmans al sinds het begin van de jaren zeventig werkzaam was als betaald informant voor de Staatsveiligheid.

Nog vooraleer de eerste bomaanslag werd gepleegd, stond hij al in direct contact met de extreem linkse militanten die later de terreurorganisatie CCC zouden vormen, zo blijkt uit het onderzoek. Het is een raadsel waarom het gerecht op basis van de informatie van Appelmans kon verschaffen, niet eerder is opgetreden tegen Carette en zijn medestanders. In dat geval had men talrijke bomaanslagen en twee dode brandweermannen kunnen vermijden.

De CCC behoort inmiddels tot de gewijde vaderlandse geschiedenis. De werkzaamheden van de terreurbewegingen dateren van de jaren tachtig en zijn bijna vergeten. CCC-hoofdman Pierre Carette en drie van zijn medestanders werden opgepakt, zaten lange gevangenisstraffen uit en zijn inmiddels alweer op vrije voeten. Einde van het verhaal? Niet helemaal.

In de jaren tachtig zorgde de eerste en tot nog toe enige extreem linkse terreurgroep van eigen bodem voor grote beroering en verwarring. Het waren de jaren van massale politieke mobilisatie tegen de installatie van nieuwe Amerikaanse kernraketten in ons land en de bewapingswedloop tussen de twee supermachten in het algemeen. Wat de publieke opinie destijds helemaal knettergek maakte, was dat de CCC-aanslagen afwisselden en alterneerden met blinde terreurdaden in supermarkten door de ongrijpbare, mogelijk extreem rechtse Bende van Nijvel.

Daar bovenop kwam de ontdekking, in dezelfde periode, van Westland New Post (WNP), een moorddadige neonazimilitie die speciaal leek opgericht om de Belgische inlichtingendiensten in diskrediet te brengen. Was het denkbaar dat hier één grote politiek-criminele organisatie aan het werk was, zo vroeg menig waarnemer zich destijds af, die verschillende organisaties als een soort occulte kwade genius dirigeerde en op het klavier van de terreur zowel de rechter- als de linkervleugel bespeelde? Het was een van de vragen waarop de parlementaire onderzoekscommissie ‘naar de wijze waarop de bestrijding van het banditisme en het terrorisme georganiseerd wordt’, de zogenaamde Bende-commissie, op het eind van de jaren tachtig tevergeefs een antwoord probeerde te vinden.

Ook de Brusselse substituut Edwig Steppé, een magistraat met een CVP-etiket, was geïntrigeerd door de hypothese van een Belgische variant op de Italiaanse strategie van de spanning. Op basis van verklaringen van verschillende getuigen voor de Bendecommissie besloot hij in december 1994 een onderzoek te vorderen bij onderzoeksrechter Johan Vlogaert, met als doel “uit te maken of leden van de Staatsveiligheid, via infiltranten en/of informanten, eventueel waren betrokken bij de CCC-aanslagen”.

Steppé wou met andere woorden weten of er een mol zat in de CCC. Hij vond het nodig om klaarheid te scheppen over “het moment waarop het gerecht is kunnen tussenkomen in de CCC-zaak, met name uit te maken of een (veel) eerder gerechtelijk ingrijpen mogelijk zou geweest zijn indien de informatie waarover specifieke infodiensten (Staatsveiligheid, rijkswacht, militaire veiligheid) al dan niet beschikten ook daadwerkelijk op effectieve wijze in het onderzoek gediend had”.

Als er een mol as, dan had die alleszins niet verhinderd dat de CCC gedurende veertien maanden, tussen 2 oktober 1984 en 6 december 1985, niet minder dan 25 bomaanslagen pleegde tegen banken, Amerikaanse multinationals en defensiebedrijven, Navo-pijpleidingen en partijhoofdkwartieren. Bij een van die aanslagen, tegen het VBO-gebouw in Brussel, stierven twee brandweermannen. Uiteindelijk werden Carette en zijn medestanders pas op 10 december 1985 aangehouden in een GB-Quick in Namen. Blijkbaar had het gerecht voor de arrestaties gewacht op een materieel bewijs, meer bepaald een vingerafdruk van Carette die was teruggevonden op de plakband waarmee de CCC’ers een doorgezaagde slagboom hadden hersteld bij de aanslag tegen de BBL-bank in Etterbeek, op 4 november 1985.

Steppé had goede redenen om aan te nemen dat er een mol was, want hij had verontrustende dingen gehoord. Christian De Vroom, toenmalig adjunct-commissaris-generaal van de Gerechtelijke Politie, had bijvoorbeeld van de Franse inlichtingendienst Direction Centrale des Renseignements Généraux (DCRG) vernomen dat leden van de Franse extreem linkse terreurgroep Action Directe door deze dienst werden afgeluisterd. De Vroom vernam via de Franse collega’s dat CCC-kopstuk Pierre Carette formeel als mededader werd aangewezen en dat er ook een manier bestond om hem bij de lurven te grijpen.

In een vertrouwelijke nota van 15 oktober 1984, dit is twee weken na de eerste CCC-aanslag, had De Vroom over zijn bevindingen verslag uitgebracht aan het Brusselse parket. In dat verslag bevestigde De Vroom voorts dat Christopher Vercauteren, die Carette aan het hoofd van het collectief Ligne Rouge (een organisatie voor steun aan de Duitse RAF-gevangenen) had vervangen nadat die in de zomer van 1984 in de clandestiniteit was gedoken, de speurders naar Carette zou kunnen leiden. “Men zou Carette kunnen vinden door Vercauteren te schaduwen”, suggereerde De Vroom. Hij preciseerde hoe Carette zich had vermomd “met een snor en zwartgeverfd haar” en dat de rijkswacht op dat moment Vercauteren al observeerde en dus perfect wist waar hij woonde.

Met die informatie werd blijkbaar niets gedaan, de CCC mocht lustig aanslagen plegen. Hoe kon dat, zo vroeg substituut Steppé zich af. Een vertrekpunt voor het onderzoek van Steppé en Vlogaert vormde een communiqué dat in 1985, kort na hun aanhouding, door de vier CCC-arrestanten werd verspreid vanuit de gevangenis. Ligne Rouge was geïnfiltreerd, schreven de vier, en wel door ene Maurice Appelmans uit Elsene.

“Dit individu infiltreert sinds 1978 in de beweging van sympathisanten en familieleden van gevangenen in de gewapende anti-imperialistische strijd”, stelde het communiqué. Volgens de CCC’ers was Appelmans vanaf 1984 actief geweest als infiltrant in Ligne Rouge en werd hij na de arrestaties van de CCC’ers “ingezet als politiespion bij kameraden in Zwitserland, Frankrijk, Nederland, Spanje en in mindere mate in de Bondsrepubliek Duitsland”. De naam Appelmans komt niet uit de lucht gevallen. Michel Dufrane, een voormalig inspecteur van de Staatsveiligheid, had in 1988 in het kader van een ander strafonderzoek verklaard dat Appelmans “als informant werkzaam was voor de Staatsveiligheid”.

Dufrane had die informatie naar eigen zeggen pas vernomen na zijn vertrek in 1984 bij de Staatsveiligheid. Niet onbelangrijk is bovendien dat Dufrane deze verklaring aflegde in het kader van het onderzoek naar de klacht van baron Benoît de Bonvoisin tegen de toenmalige chef van de Staatsveiligheid Albert Raes en diens medewerker Christian Smets en dus te situeren is in de oorlog die baron de Bonvoisin toen met de top van de inlichtingendienst uitvocht.

Hoe dan ook, het onderzoek van Steppé en Vlogaert bleek de stelling van Dufrane te bevestigen. “Uit goed ingelichte bron hebben we vernomen dat Appelmans inderdaad betaald informant zou geweest zijn voor de Staatsveiligheid en dit sedert het begin van de jaren zeventig”, noteerde een speurder in zijn PV van 6 maart 1995. “Uit verslagen met betrekking tot bewakingen verricht door het Speciaal Interventie Eskadron van de rijkswacht in 1985-86 op de lokalen van Radio Air Libre werd vastgesteld dat Appelmans onder meer in contact stond met Pascale Vandegeerde (een aangehouden CCC-lid), Christopher Vercauteren en sympathisanten van de Rote Armee Fraktion. In het adresboekje van Vercauteren werd ook het telefoonnummer van Appelmans teruggevonden.”

Appelmans was, zoals dat heet, geen onbekende voor het gerecht. In de jaren zeventig maakte hij deel uit van de entourage van de linkse Brusselse advocaat Michel Graindorge. Die groep, waartoe ook Pierre Carette behoorde, hield zich niet alleen bezig met steunbetuigingen aan de gevangen of voortvluchtige RAF-terroristen, maar zou ook hand- en spandiensten hebben geleverd aan misdadigers van gemeen recht, in de hoop hen zover te brengen dat ze politieke aanslagen zouden gaan plegen.

Het gerecht verdacht de groep-Graindorge in elk geval van hulp bij de ontsnapping van gangster François Besse, de ex-luitenant van Jacques Mesrine, en bij het organiseren van onderduikadressen voor andere onderwereldfiguren. Voor deze feiten moesten Graindorge en zeven medestanders, onder wie Appelmans, in 1980 verschijnen voor de correctionele rechtbank van Brussel.

Een van de andere verdachten op dit ophefmakende proces was Marc De Laever, die bij verstek werd veroordeeld. Er bestonden zware vermoedens dat De Laever meer wist van de mislukte aanslag op de Amerikaanse generaal en toenmalige Navo-opperbevelhebber Alexander Haig. Die aanslag, de allereerste linkse terreuraanslag in België, had plaats op 25 juni 1979 in de omgeving van Bergen. Datzelfde jaar werden Carette en De Laever trouwens gearresteerd in Zwitserland, wegens een wapentransactie, maar ze gingen zonderling genoeg vrijuit. De aanslag op Haig werd opgeëist door de ‘Brigade Julien Lahaut’, een groepering waar niemand ooit van had gehoord. De naam verwees naar de door Gladio-achtige figuren vermoorde leider van de Belgische communistische partij, die ‘Vive la république!’ geroepen had bij de eedaflegging van koning Boudewijn. De opeising werd toegeschreven aan De Laever, die kort daarop de wijk nam naar Parijs, waar hij onderdook.

Ondanks het feit dat De Laever werd opgespoord voor de aanslag op Haig en zijn veroordeling bij verstek in de zaak-Graindorge, kon hij in Parijs nog jarenlang ongestoord politiek actief blijven als linkse activist. Tot Carette in 1982 in zijn blad Subversion zelf bekendmaakte dat De Laever plots, van de ene dag op de andere, was overgestapt naar de West-Duitse neonazi-terreurgroep Aktionsfront Nationaler Sozialisten (ANS), een buiten de wet gestelde groep die zich profileerde als het extreem rechtse spiegelbeeld van de RAF.

Appelmans daarentegen had weliswaar in 1979 een maand in voorhechtenis gezeten, maar werd in maart 1980 bij gebrek aan bewijs vrijgesproken op het proces-Graindorge. Volgens Dufrane, de ex-inspecteur van de Staatsveiligheid, speelde Appelmans vervolgens een mysterieuze rol in de brandstichting van het linkse weekblad Pour.

De redactie en drukkerij van dit Brusselse blad, dat naast allerlei andere onthullingen onder andere voor het eerst WNP-leider Paul Latinus ontmaskerde als infiltrant in gauchistische kringen, werden in de nacht van 4 op 5 juli 1981 vakkundig in de as gelegd door een extreem rechts commando. Appelmans zou volgens Dufrane een informant geweest zijn van de Staatsveiligheid bij Pour. Bovendien zou Appelmans volgens de verklaringen van Dufrane de man geweest zijn die het commando de plekken had aangewezen waar brand moest worden gesticht, meer bepaald daar waar de gevoelige dossiers werden bewaard. Appelmans werd echter nooit aangehouden, laat staan veroordeeld voor die feiten.

Het onderzoek van Steppé werd geen succes. Zijn vraag om huiszoekingen te verrichten bij de Staatsveiligheid en de militaire inlichtingendienst, “ten einde na te gaan of Appelmans werkzaam was als informant bij de CCC’ers voor rekening van Christian Smets van de Staatsveiligheid”, werd botweg geweigerd door Victor Jacobs, de toenmalige chef van de enquêtedienst van het Comité I.

Dat is het orgaan dat in opdracht van het parlement toezicht moet houden op de werking van de inlichtingendiensten. Jacobs was een onderofficier van de rijkswacht, die voordien gewerkt had in het rijkswacht- detachement dat veiligheidsonderzoeken uitvoerde als onderdeel van de militaire inlichtingendienst. Er bestonden zware maar nooit bewezen vermoedens dat Jacobs ook deel uitmaakte van de stay-behindorganisatie Gladio.

Steppé kreeg bovendien de wind van voren van zijn bazen bij het Brusselse gerecht. De toenmalige Brusselse procureur-generaal André Van Oudenhove ontstak in razernij toen hij vernam waar de substituut mee bezig was. “Met verbijstering en ontsteltenis heb ik kennis genomen van het verslag dat mij op 16 december 1994 werd gestuurd door uw substituut”, schreef Van Oudenhove aan procureur Benoît Dejemeppe.

“Ik verzoek u de heer Steppé te ontbieden en hem te vragen een omstandige schriftelijke verklaring af te leggen nopens de omstandigheden waarin hij gedreven werd om thans zijn proces-verbaal van 9 december 1994 op te stellen en een onderzoeksrechter te vorderen. Het behoort hem vanzelfsprekend ook toe te verklaren waarom hij het niet nodig heeft geacht voorafgaandelijk mijn ambt te raadplegen.”

Het eind van het liedje was dat Steppé een jaren aanslepend en slopend tuchtonderzoek aan zijn been kreeg. Appelmans zelf woont nog steeds in Elsene. Hij werd gisteren door de redactie gecontacteerd via zijn antwoordapparaat, maar reageerde niet.

Bron » De Morgen

De ware reden waarom Koen Dassen moest opstappen

De topvrouw van de Britse inlichtingendienst MI5, Eliza Manningham-Buller, bracht begin november vorig jaar een tot nu toe geheimgehouden bezoek aan Brussel, zo vernam De Morgen. Vergezeld van Koen Dassen, op dat moment nog chef van de Staatsveiligheid, bezocht de director general van de Britse geheime dienst achtereenvolgens minister van Justitie Laurette Onkelinx (PS) en het Comité I, dat namens het parlement toezicht houdt op de Belgische inlichtingendiensten.

Doel van het zeer ongebruikelijke bezoek, dat gepaard ging met veel machtsvertoon en loeiende sirenes, was de Belgische autoriteiten ervan te overtuigen het regeringsplan voor de oprichting van het Coördinatieorgaan voor de Dreigingsanalyse (Coda) op te geven. Coda moet het centrale zenuwcentrum worden waaraan alle inlichtingen- en politiediensten hun informatie over terrorisme zullen moeten doorgeven, desnoods op straffe van sancties.

Volgens Dassen wordt de samenwerking met buitenlandse diensten daarmee onmogelijk, omdat zij geen inlichtingen meer zullen willen doorspelen aan de Staatsveiligheid. “Het hoofd van de Staatsveiligheid heeft de chef van MI5 gebruikt om een regeringsbeslissing te saboteren”, zegt een bron in regeringskringen. “Dat heeft men hem zeer kwalijk genomen.”

Premier Verhofstadt, die niet vooraf op de hoogte was van het initiatief van Dassen, ontstak naar verluidt in grote woede toen hij het nieuws over het bezoek van de MI5-chef vernam. Hij kon er op het nippertje van overtuigd worden om niet naar zijn Britse ambtgenoot Tony Blair te bellen om zijn beklag te maken. Een diplomatieke rel met Groot-Brittannië werd zo op de valreep vermeden.

Enkele weken na het bezoek van de MI5-chef bracht minister Onkelinx, op 28 november, een tegenbezoek aan Londen om de plooien glad te strijken. Ze werd daarbij vergezeld door Brice De Ruyver, de veiligheidsadviseur van de premier, en Pascale Vandernacht, kabinetsmedewerkster van minister Onkelinx inzake inlichtingendiensten.

In regeringskringen wordt bevestigd dat Dassen (VLD) vanwege zijn onorthodoxe verzet tegen het Codaplan volledig in ongenade viel bij zijn partijgenoten premier Verhofstadt en minister van Binnenlandse Zaken Patrick Dewael. De publicatie van het ophefmakende rapport van het Comité I over de export van mogelijk voor nucleaire doeleinden bruikbaar materiaal door de Waaslandse firm EPSI, dat begin vorige week het ontslag van Dassen als chef van de Staatsveiligheid veroorzaakte, zou slechts de druppel geweest zijn die de emmer deed overlopen.

Bron » De Morgen

De chef van de Staatsveiligheid zit steeds minder safe

Sinds 1830 heeft de Staatsveiligheid in totaal twintig bazen gekend. Een snelle berekening leert dat ze het in die topfunctie gemiddeld negen jaar hebben volgehouden. Maar dat gemiddelde wordt vertekend door een paar taaie rakkers, zoals de legendarische Albert Raes (1977-1990). Na het vertrek van Raes bleef geen enkele van zijn opvolgers langer dan vijf jaar op post. Wie straks solliciteert voor de job van administrateur-generaal van de Staatsveiligheid, moet er rekening mee houden dat hij het risico loopt op een schietstoel te gaan zitten.

Dat Koen Dassen vorige maandag ‘om persoonlijke redenen’ ontslag heeft genomen als administrateur-generaal van de Staatsveiligheid, zoals minister van Justitie Laurette Onkelinx (PS) in de Kamer beweerde, gelooft geen hond. Natuurlijk had Dassen geen andere keuze dan ‘preventief’ ontslag te nemen, omdat de parlementaire begeleidingscommissie die toezicht houdt op de inlichtingendiensten besloot om het rapport van het Comité I “naar de wijze waarop de firma EPSI eventueel door de inlichtingendiensten werd gevolgd in het kader van de strijd tegen de proliferatie” openbaar te maken. Dat de begeleidingscommissie die zeer ongebruikelijke maatregel tot publicatie nam, is grotendeels toe te schrijven aan de stille diplomatie achter de schermen van senator Hugo Vandenberghe (CD&V).

Diezelfde Vandenberghe hekelde in de Senaat de ‘spinnerij’ rond het ontslag van de chef van de Staatsveiligheid. Hij ontwaarde een grote operatie van mistspuiterij en desinformatie, om zo te vermijden dat er over het EPSI-dossier zelf wordt gesproken en vooral niet te onderzoeken “waarom iedereen omstandig zwijgt”. “Men heeft het over het gebrek aan wc-papier bij de Staatsveiligheid en over het karakter van Dassen”, stelde de senator.

Anderen lanceerden de hypothese van een interne afrekening binnen de VLD. “De waarheid is dat toen we maandag om halftwaalf met de begeleidingscommissie begonnen te vergaderen, we op onze banken een brief aantroffen van Dassen waarin hij zijn beleid verdedigde en uitgebreid zijn successen in de strijd tegen het terrorisme beschreef. Met andere woorden: hij dacht niet aan opstappen en was op dat moment niet bereid om de châpeau te dragen. Ik kan de brief helaas niet tonen, want we hebben hem allemaal moeten teruggeven.”

Nadat de begeleidingscommissie had besloten om het EPSI-rapport de volgende dag op een persconferentie publiek te maken, was de positie van Dassen onhoudbaar geworden en zijn ontslag onvermijdelijk. Niet alleen bleek uit het rapport dat de Staatsveiligheid veel te traag en te lamlendig had gereageerd op een alarmsignaal van de CIA over een mogelijke inbreuk op het non-proliferatieverdrag (Vandenberghe: “Het gaat hier niet om het kostuum van Balkenende, hé!”). Erger was dat Dassen het onderzoek van het Comité I had gedwarsboomd, door te weigeren cruciale documenten af te geven en door de speurders van de enquêtedienst van het Comité I te intimideren.

Tot overmaat van ramp had hij zijn voogdijminister Onkelinx onjuiste informatie gevoederd over een verdacht transport naar Iran, zodat zij op haar beurt het parlement had voorgelogen. Voor een chef van de Staatsveiligheid, een absolute vertrouwensfunctie omdat hij per definitie delicate materies behandelt, is een vertrouwensbreuk met zijn minister dodelijk. Al dient het gezegd dat men op regeringsniveau al langer in de gaten had dat Dassen niet op zijn plaats zat als topman van de Staatsveiligheid. Typerend was het incidentje met minister Onkelinx over het jaarverslag dat Dassen had laten fabriceren, het eerste in de geschiedenis van de Staatsveiligheid. Onkelinx wist van niets, riep Dassen op het matje en verbood hem het document wereldkundig te maken.

Zwaarwichtiger was de manifeste onvrede van Dassen met de regeringsplannen voor de oprichting van het Coördinatieorgaan voor Dreigingsanalyse (Coda), een centraal zenuwcentrum waaraan alle inlichtingendiensten hun informatie zullen moeten doorgeven, op straffe van sancties. Op hoorzittingen in het parlement stak Dassen niet weg dat hij dit plan niet zag zitten, tot ergernis van onder meer minister van Binnenlandse Zaken Patrick Dewael (VLD) en premier Verhofstadt. “Als de Britse geheime dienst MI5 zich zorgen maakt over die nieuwe structuur en vreest dat gegevens die ze doorspeelt aan de Staatsveiligheid te grabbel gegooid zullen worden, is het aan de chef van de Staatsveiligheid om die vrees weg te nemen”, zegt een bron in regeringskringen.

Jonkheer Koenraad Dassen is een uitgesproken liberaal en een trouwe VLD’er, die zelfs als chef van de Staatsveiligheid niet te beroerd was om bestuurder te blijven van het Liberaal Huis aan de Sint-Aldegondiskaai in Antwerpen. Hij had zijn benoeming ook niet te danken aan Onkelinx, maar aan haar voorganger als minister van Justitie, Marc Verwilghen (VLD).

Die benoeming was een verhaal op zich. De belangrijkste andere kandidaat voor de functie was in de zomer van 2002 de vroegere Brusselse onderzoeksrechter Jean-Claude Leys. Deze magistraat had echter nauwe relaties met Eric Van de Weghe, de zoon van de vriendin van Leys. En Van de Weghe werkte als informant/infiltrant/agent provocateur voor diverse politie- en inlichtingendiensten in binnen- en buitenland. Hij beweegt zich vlotjes in kringen van Russische maffiafiguren, extreem rechtse militanten, wapensmokkelaars en geheimagenten. Alles leek er op te wijzen dat de regering-Verhofstadt I voor Dassen koos omdat het alternatief, Leys, nog veel erger was.

Het gevolg was dat Dassen, die geen enkele ervaring had met inlichtingenwerk, als een soort Fremdkörper door de politiek aan het hoofd van de Staatsveiligheid werd geparachuteerd. De geschiedenis leert nochtans dat vrijwel alle chefs van de Sûreté magistraten waren. “Dat is geen toeval, maar een pure noodzaak”, zegt een ingewijde. “De functie vereist dat men ervaring heeft met onderzoekswerk en met de werking van het gerecht. In terrorismedossiers is samenwerking met justitie zelfs essentieel.”

Na zijn benoeming ging Dassen derhalve wanhopig op zoek naar steun in eigen rangen. Dat verklaart allicht zijn hevige aanvallen tegen de parlementaire controle op zijn dienst. Dat verklaart ook waarom hij zich ontpopte tot een trouwe adept van de voorbijgestreefde, overdreven cultuur van geheimhouding die door de Staatsveiligheid wordt bedreven. Dat verklaart ook de totale metamorfose van Dassen, die zich in zijn vorige job als kabinetschef van minister van Binnenlandse Zaken Antoine Duquesne (MR) had geprofileerd als een mediagenieke, beminnelijke en toegankelijke man.

Als verzachtende omstandigheid kan worden aangevoerd dat Dassen in ondankbare omstandigheden de leiding kreeg over de Staatsveiligheid. De dienst was behoorlijk ontredderd, na een vernietigende audit die een diepe malaise, interne clantwisten en een chaotisch beleid hadden blootgelegd. Die audit had de kop gekost van Godelieve Timmermans, de eerste vrouw aan het hoofd van de Staatsveiligheid.

Ze begon haar carrière als advocate, werd daarna ambtenaar bij de dienst Vreemdelingenzaken en vervolgens juridisch adviseur van de secretaris-generaal van het ministerie van Justitie. Eind 1994 werd ze de Franstalige adjunct van administrateur-generaal Bart Van Lijsebeth en na diens benoeming tot procureur in Antwerpen werd Timmermans waarnemend chef van de inlichtingendienst. Haar officiële benoeming door toenmalig minister van Justitie Verwilghen volgde in juni 2000. Ze had een MR-etiket en zoals al haar voorgangers was haar aanstelling een pure politieke benoeming.

Onrechtstreeks werd Timmermans ook een slachtoffer van Al-Qaeda en de schokgolven die alle westerse geheime diensten de voorbije jaren teisterden. Na de aanslagen van 11 september 2001 in New York en Washington slaakte ze een alarmkreet: haar winkel draaide vierkant. Door een tekort aan personeel en te veel opdrachten in de strijd tegen het terrorisme kon de Staatsveiligheid een aantal van haar normale taken niet meer vervullen, stelde ze. Daarmee veroorzaakte Timmermans haar eigen ondergang, want het gevolg was dat het Comité I een audit liet uitvoeren om na te gaan of het klopte dat de dienst te kampen had met overbelasting en onderbemanning.

De resultaten van de audit waren rampzalig: groot ongenoegen bij de agenten, overbureacratisering, gebrek aan leadership en management, geen strategische visie, geen interne communicatie, een zwak personeelsbeleid, en volgens Vandenberghe ook “een overdreven politieke voorzichtigheid, waarbij men niets zegt wat de regering niet wil horen”. Toen Timmermans bovendien probeerde te beletten dat een belangrijk hoofdstuk over moslimfundamentalisme in het jaarverslag van het Comité I zou worden gepubliceerd, was haar lot bezegeld en nam ze noodgedwongen ontslag. Minister Verwilghen hield haar niet tegen. Enkele dagen voordien had hij in een tv-interview zelf de mogelijkheid van een vrijwillig ontslag geopperd, als alternatief voor een gedwongen ontslag.

Verontrustend is dat Dassen als opvolger van Timmermans niets gedaan heeft met de bevindingen van de beruchte audit. Een van de centrale punten van kritiek was het bestaan van een flessenhals in de informatiestroom, gesitueerd aan de top van de Staatsveiligheid. Aan dat euvel is blijkbaar nog niet verholpen. “Dat er nog altijd geen informatiestrategie bestaat bij de dienst wordt andermaal bewezen door de EPSI-affaire”, zegt een insider. “Men heeft informatie, in dit geval afkomstig van de CIA. Maar wat doet men ermee? Blijkbaar stroomt die informatie niet door naar diegenen die het moeten weten, in dit geval de regering, en er iets mee kunnen doen.”

Met de komst van Bart Van Lijsebeth in 1994 leek het alsof de Staatsveiligheid een nieuw elan had gevonden. Hij stond bekend als de nationale magistraat die vrijwel eigenhandig die de bende van Patrick Haemers, de ontvoerders van PSC-politicus Paul Vanden Boeynants, had opgerold. Van Lijsebeth had een CD&V-etiket en had de reputatie van een harde werker, ernstig en competent, discreet maar niet blind voor de eisen van de gemediatiseerde samenleving. Hij was de eerste chef in de geschiedenis van de Sûreté die sporadisch wel eens een interview gaf.

In het verlengde van zijn werk als parketmagistraat wou hij de inlichtingendienst heroriënteren naar nieuwe horizonten, zoals bijvoorbeeld de strijd tegen de georganiseerde misdaad. Van Al-Qaedaterreur was toen nog geen sprake. Een van de mysteries van de dienst is waarom Van Lijsebeth, een sterke persoonlijkheid die in staat bleek om de verwaarloosde dienst weer op te krikken, in 1999 is weggegaan om in Antwerpen procureur te worden. “Om politieke redenen”, fluistert men. “Op bevel van toenmalig premier Dehaene.”

Stéphane Schewebach, die van 1990 tot 1993 administrateur-generaal van de Staatsveiligheid was, was een typische overgangsfiguur. Hij moest tijdelijk chef spelen na het wegvallen van Albert Raes. Schewebach is van PS-signatuur en was opgeklommen uit de rangen van de dienst Vreemdelingenzaken, destijds nog een onderdeel van de Staatsveiligheid. Toen de regering-Dehaene besloot om Vreemdelingenzaken af te splitsen en als een aparte administratie te organiseren, verdween Schewebach aan de top van de geheime dienst zodat er een plaats vrijkwam voor een CVP-benoeming, meer bepaald Van Lijsebeth.

Ook Bruggeling Albert Raes, de laatste grote historische baas van de Sûreté, was een CVP-benoeming. De mysterieuze spionnenbaas bleef lange tijd een naam zonder gezicht, tot hij uiteindelijk gedwongen werd om voor een parlementaire onderzoekscommissie te verschijnen en de fotografen beelden schoten van een verschijning die zich schichtig probeerde te vermommen met een geruit petje.

Raes moest in 1990 het veld ruimen omdat zijn positie kraakte onder het gewicht van de talloze politiek-criminele affaires uit de ‘loden jaren’ tachtig, toen het leek alsof een demonisch meesterbrein ons land gebruikte als oefenterrein voor de strategie van de spanning. De brandstichting bij het linkse weekblad Pour, de uitgelekte nota over de financiering van het CEPIC (de rechtse vleugel van de toenmalige PSC) door baron Benoît de Bonvoisin, de ontdekking van de neonazimilitie Westland New Post en de zelfmoord van WNP-leider Paul Latinus, de aanslagen van de ‘communistische’ terreurgroep CCC, de onthullingen over de anticommunistische stay behind-organisatie Gladio, het dossier-Pinon en de ongrijpbare verhalen over de Roze Balletten en vooral de moordende aanslagen van de Bende van Nijvel: in al die dossiers heeft de Staatsveiligheid een nooit helemaal opgehelderde rol gespeeld.

Sinds zijn ophefmakende vertrek werkt Raes (inmiddels 74) in alle discretie als consul-generaal in Marokko, maar zijn invloed op de dienst is ook meer dan vijftien jaar later nog altijd tastbaar aanwezig. Echte spionnenmeesters gaan, dat is bekend, nooit met pensioen. Een aantal van zijn toenmalige adjudanten, zoals Christian Smets (destijds bekend onder de schuilnaam Canard) en Robin Libert (momenteel directeur van de analysedienst) bekleden nog steeds topfuncties bij de Staatsveiligheid. “Zolang de etterbuilen uit het verleden niet volledig zijn leeggehaald, blijven de oude spoken rondcirkelen”, weet een insider. “Zeker in de mentaliteit van de dienst blijft het duistere verleden een rol spelen.”

Bron » De Morgen