Daniel Féret is aan zijn werkstraf van 250 uur begonnen

Daniel Féret, de voormalige voorzitter van het Front National, is gestart met het uitvoeren van zijn werkstraf van 250 uur, achttien maanden na zijn veroordeling wegens aanzetten tot rassenhaat.

Féret had lange tijd geen zin in een werkstraf, maar is na maandenlange besprekingen toch aan de slag gegaan op de informatica-afdeling van een gesubsidieerde Brusselse structuur.

De veroordeling voorzag dat de werkstraf zou worden uitgevoerd in de sector van de integratie van personen van vreemde nationaliteit. “Een goedbedoelde uitspraak, maar moeilijk toe te passen”, aldus een gerechtelijke bron.

Bovendien maakte Féret de zaken er niet gemakkelijker op. De samenwerking met het Justitiehuis Brussel, de instelling die moest zorgen voor de uitvoering van de straf, verliep al maanden stroef.

Bron » De Morgen

De Staatsveiligheid heeft geen vrienden

Onder Koen Dassen stapelde de inlichtingendienst de fouten op, althans voor het oog van de buitenwereld.Chef Albert Raes’ richtlijn naar de publieke opinie was absolute discretie. Hij cultiveerde dan ook het imago van ‘man zonder gezicht’.

Door de heisa over Abelkader Belliraj, de Belgisch-Marokkaanse terrorist die een informant van de Staatsveiligheid bleek te zijn, staan de spots van de Wetstraat op de Sûreté gericht. Alweer, want de inlichtingendienst is al een kwarteeuw voorwerp van politiek debat, politionele controverse en publieke hoon.

Het dilemma van elke geheime dienst in een rechtsstaat is dat hij per definitie in de schaduw opereert, maar dat de publieke opinie steeds meer transparantie eist. Het noodlot van elke geheime dienst is dat diezelfde publieke opinie de flaters breed uitsmeert, maar geen weet heeft van de successen – die blijven immers geheim. Het drama van de Belgische geheime dienst is dat de flaters zo menigvuldig zijn dat eventuele successen in het niets verdwijnen.

Bovendien heeft een inlichtingendienst geen vrienden, maar maakt hij voortdurend vijanden. Dat is ook de eerste conclusie voor wie geschiedenis van de Staatsveiligheid bekijkt. Haar bevoegdheden zijn dan ook indrukwekkend. De Belgische Staatsveiligheid (officieel de Dienst voor de Veiligheid van de Staat) is bevoegd voor zowel de uitwendige als de inwendige veiligheid van de staat. Uitwendig wil zeggen: buitenlandse spionage op het Belgische grondgebied, het gewapend bevechten van de Belgische overheid.

Inwendig: het bestrijden van van burgeroorlogen, destabilisering van de bestaande sociale en maatschappelijke orde, bepaalde vormen van groot banditisme en terrorisme. Sinds de jaren negentig staat de Staatsveiligheid onder toezicht van het Comité I. De oprichting van dat comité was in de hoofden van de toenmalige regeringstop wellicht bedoeld als eindpunt van een even verhitte als uitzichtloze controverse die ooit eind jaren zeventig, begin jaren tachtig begonnen moet zijn. Helaas.

Bij het begin van die woelige jaren was administrateur-directeur-generaal Ludo Caeymaex nog niet zo lang opgevolgd door Albert Raes, een Bruggeling met een CVP-etiket en opzichtige witte kuif. Tenminste: dat laatste detail was jarenlang alleen bekend bij de mensen die Raes ooit te zien of te spreken kregen, want de man drukte van 1977 tot zijn gedwongen ontslag in 1990 zijn zeer persoonlijke stijl op het bestuur van de Staatsveiligheid. Niet alleen omdat hij geobsedeerd was door zowel extreem links en extreem rechts, of omdat hij persoonlijk schaduwopdrachten bleef uitvoeren, als het moest vermomd achter een krant.

Naar de publieke opinie was absolute discretie de al even absolute richtlijn. Dat uitte zich tot in de kleinste details. Toen Raes ooit als getuige werd opgeroepen voor een parlementaire onderzoekscommissie zat ook de perstribune afgeladen vol: een getuigenis van ‘de eerste spion van het land’ was een absolute primeur, zeker omdat deze leidende ambtenaar zijn bijnaam ‘de man zonder gezicht’ graag cultiveerde (er bestonden toen zo goed als geen foto’s van Albert Raes). Raes verscheen, maar stapte kaarsrecht voor zich uit, de beide boorden van zijn jas hoog opgezet, zodat zijn gezicht verborgen bleef voor de zaal. En toen hij na zijn getuigenis naar buiten stapte, deed hij dat… Achterwaarts, even kaarsrecht, de blik even strak naar voren gericht en vooral: de boorden even hoog opgericht.

Het is een bijna surrealistische scène die nadien alleen overtroffen werd door Eliane Liekendael, de procureur-generaal van het Hof van Cassatie, die na het beruchte spaghettiarrest, in volle Dutrouxtijd, op de vlucht sloeg voor de camera’s en haar gezicht ‘verborg’ achter een handtasje ter grootte van een briefomslag. In beide zaken zie je het onvermogen – of beter: de principiële onwil – om te communiceren met de publieke opinie. Zowel de hoogste gerechtelijke autoriteiten als de hoogste ambtenaren van een leidende dienst waren hoogstens van plan zich te verantwoorden voor de bevoegde minister – in het beste geval.

In die vroege jaren tachtig situeerde zich het laatste hoogtepunt van de Koude Oorlog. Die ideologische strijd verliep niet alleen tussen de Navo en het Warschaupact, maar werd ook uitgevochten in de meeste West-Europese landen. Het was een politieke strijd die af en toe een gewapende en vaak ook criminele vertaling kreeg, en er waren vormen van groot banditisme die zich graag lieten voorstaan op extremistisch georiënteerde politieke strijd. Les années de plomb, zei men toen, de jaren van lood. En de democratische rechtsstaat werd daarbij niet alleen bedreigd door extreem communistische terroristengroupuscules maar evenzeer – zo niet meer – door rechts-extremistische organisaties en sujetten.

Het was een bijzonder ingewikkeld kluwen waarin organisaties als de Staatsveiligheid opereerden en dat is voorzichtig uitgedrukt. Extreem rechtse groepen deden zich voor als extreem links en probeerden hun aanslagen in de schoenen van het andere kamp te schuiven. Linkse terroristen protesteerden tegen de ‘vermilitarisering’ van de samenleving, kozen voor moord en ontvoering als wapen en versterkten net de positie van het repressieve apparaat.

Ordinaire criminelen vermomden hun roofmoorden als extreem rechtse raids. Burgerlijke politici verkochten zich aan de publieke opinie als respectabel en voorstander van law-and-order, maar huurden, al dan niet via stromannen en tussenpersonen, extremistisch jong volk in als persoonlijke plakbrigade, nuttig voor allerlei hand- en spandiensten.

Inlichtingendiensten als de Staatsveiligheid probeerden die chaos in kaart te brengen, onder meer door infiltraties, maar dat waren vaak riskante operaties waarbij het niet meer duidelijk was waar de politionele techniek ophield en een te riskante undercoveropdracht begon. Politiediensten maakten jacht op drugscriminelen (handel in narcotica was trouwens ook een bron van inkomsten voor politieke extremisten van beide zijden), maar de lijn tussen ‘uitlokking’ en ‘actieve parcipatie’ bleek in de praktijk soms ontiegelijk dun. En dat alles verliep dan nog eens onder het waakzame oog – zo niet de actieve bemoeienis – van de buitenlandse afdeling van de zeker in de Koude Oorlog moeilijk te negeren CIA, die in Brussel opereerde vanuit de Amerikaanse ambassade. Enzovoort.

De slagschaduw van die bittere tijden verduistert tot vandaag de reputatie van de Staatsveiligheid, belemmert haar werking en zorgt voor een latente spanning. Zeker omdat het goede en het kwade van toen zonneklaar gescheiden kampen leken, en dat vandaag bij nader inzien niet meer zijn.

Neem twee grote affaires waarin de Staatsveiligheid betrokken raakte. Westland New Post (WNP) was de naam van een beruchte geheime groepering die in de jaren tachtig tot doel had de staat de destabiliseren. Om die club tot haar laatste organisatieniveau te kennen gaf Albert Raes het bevel aan een van zijn commissarissen, Christian Smets, alias ‘De Eend’, om te infiltreren. Om helemaal het vertrouwen te winnen van het WNP-kader ‘doceerde’ Smets ook ook politionele schaduwtechnieken aan de leden van die organisatie.

Toen de affaire uitlekte, sloeg het nieuws in als een bom, niet het minst omdat Raes de rechtstreekse oversten van Smets niet had gekend. En meteen drong de vraag zich op: was de Staatsveiligheid geïnfiltreerd in extreem rechts of probeerde extreem rechts de Staatsveiligheid te infiltreren en zo de democratische instellingen van het land te besmetten? Vooral omdat tegelijk leden en sympathisanten van het even rechts-extremistische Front de la Jeunesse (FJ) toegang kregen tot de rijkswacht, tot haar elite-eenheden toe.

In de tweede helft van de jaren negentig werd zijn verzwegen FJ-lidmaatschap de Schaarbeekse politiecommissaris Johan De Mol fataal. Zijn gespierde optredens hadden de man immens populair gemaakt en na zijn ‘val’ probeerde hij die publieksgunst te verzilveren via een parlementair mandaat bij het VB. Waarmee definitief duidelijk was dat op zijn minst personele banden bestonden tussen politiek extreem rechts en crimineel-rechtse groupuscules.

Maar wie het juist zag in de zaak-WNP, daarover liepen en lopen de meningen fel uiteen. Topjournalisten als René Haquin (Le Soir) en Walter De Bock (De Morgen) stonden lijnrecht tegenover elkaar in hun analyse. Beiden hadden andere bronnen, wezen op verschillende filières, waarbij de Staatsveiligheid, of tenminste een aantal van haar personeelsleden, beurtelings als slachtoffer en als dader werd geportretteerd.

Zo mogelijk nog heikeler is de oorlog tussen Benoît de Bonvoisin en de Staatsveiligheid. De Bonvoisin was een naaste medewerker van Paul Vanden Boeynants, als PSC-voorzitter, premier en minister van Defensie een jaar of twintig de sterke man van de Franstalige christendemocraten. Binnen de PSC werd De Bonvoisin gerekend tot het Centre Politique des Indépendants et Cadres Chrétiens (Cepic), een georganiseerde tendens van de rechterzijde, bedoeld als intern tegengewicht tegen de christelijke arbeidersbeweging.

Het Cepic-verhaal liep spectaculair af toen een nota van de Staatsveiligheid uitlekte waarin de contacten tussen Cepic, baron De Bonvoisin en extreem rechts in de openbaarheid kwamen. De gevolgen waren vernietigend. Vanden Boeynants moest de macht afstaan aan de groep rond Gérard Deprez. Cepic werd ontbonden. De Bonvoisin gediscrediteerd. Sinsdien vecht de man voor zijn eerherstel en probeert hij het land te overtuigen van zijn these dat de Staatsveiligheid in het algemeen en Albert Raes in het bijzonder een constructie tegen hem in persoon hebben opgezet.

Zo zou Raes de bijnaam ‘de Zwarte Baron’ hebben gedacht. Later werd bekend dat het niet de Staatsveiligheid was die de bewuste nota lekte maar het kabinet van de toenmalige minister van Justitie Philippe Moureaux (PS), en dat de oorspronkelijke nota van de Staatsveiligheid enige ‘redactionele aanpassingen’ had ondergaan, om beleefd te blijven.

Dat maakt tot vandaag de zaak van De Bonvoisin niet. De man zal wel een paar argumenten hebben in zijn conflict met de geheime dienst, want momenteel onderzoekt het Comité I een aantal van zijn klachten. Maar zo raakte de Staatsveiligheid in opspraak. Zeker omdat bij alle grote (Bende van Nijvel, CCC) en wilde (de roze balletten) dossiers van die tijd de Staatsveiligheid zijdelings dan wel rechtstreeks genoemd werd.

Diezelfde beschuldiging werd ook geuit en herhaald ten aanzien van de Nemesis van de Staatsveiligheid, De Bonvoisin zelf – dat spreekt. Die op zijn beurt terugsloeg: “De Staatsveiligheid is medeplichtig aan de Bende van Nijvel, niet ik.” Het amalgaam werd totaal, zeker omdat extreem rechtse criminelen als Bob Beijer altijd van zichzelf zegden dat ze “wel eens klussen voor de Staatsveiligheid opknapten”, ook als dat in werkelijkheid niet zo was.

Maar de methodes van de Staatsveiligheid bleken op zijn minst ook voor kritiek vatbaar. Hoewel Albert Raes in interviews liet weten dat hij wil “dat de Veiligheid van de Staat een dienst blijft die onafhankelijk is van elke beïnvloeding, die zijn informatie op gedisciplineerde wijze verzamelt en dat doet met achting voor ’s lands soevereiniteit”, ontdekte het Comité I dat diezelfde Staatsveiligheid de fameuze gereserveerde dossiers liet aanleggen over belangrijke politici, dat die toch wel bijzondere informatiegaring er kwam op bevel van Albert Raes zelf en dat ook hij in persoon de dossiers beheerde, in een wel zeer beruchte ijzeren kast in zijn eigen bureau. Oudgedienden als Herman De Croo lieten verstaan dat dit wel ‘geweten’ was in de Wetstraat, maar dat niemand protesteerde. Maar het hoeft geen betoog dat de dreiging van ‘chantage’ niet echt van de lucht was.

Hoewel de Staatsveiligheid officieel geen krimp gaf, werd het morele en politieke failliet van die dienst steeds groter. Begin jaren negentig was er geen ruggensteun meer: de rijkswacht vond dat de Staatsveiligheid het best opgedoekt kon worden – en natuurlijk het liefst opgeslokt door de rijkswacht zelf – socialisten in noord en zuid waren niet bereid om tegen de rijkswacht in te gaan, en ook de christendemocratische coalitiepartners hadden een eitje te pellen met de dienst.

In 1993 was het toenmalig minister van Justitie Melchior Wathelet, een man die zijn prille politieke stappen had gezet binnen de CEPIC, de dienst die administrateur-directeur-generaal Albert Raes definitief had uitgeschakeld nadat hij al in 1990 de operationele leiding van zijn dienst kwijtgeraakt was.

De Staatsveiligheid kwam van de regen in de drop. Na de lange periode onder Raes kwam er immers een cascade aan opvolgers. Raes, van CVP-signatuur, werd opgevolgd door de ongeïnspireerde PS’er Stéphane Schwebeback. Vanaf 1993 stelde men hoge verwachtingen in zijn dynamischere opvolger, de CVP’er Bart Van Lijsebeth. Maar ook diens poging tot modernisering was geen onverdeeld succes. Toen paars in 1999 aantrad, koos Van Lijsebeth voor Antwerpen en kwam er, volgens de ‘nieuwe wind’ van die dagen, voor het eerst in de geschiedenis een vrouw aan het hoofd van de Staatsveiligheid.

Deze Godelieve Timmermans (MR) was al na twee jaar verdwenen. Waarna de Staatsveiligheid in 2002 in handen kwam van een van de meest groteske politieke benoemingen van de nog jonge eeuw: Open Vld’er Koenraad Dassen. Onder die man stapelde zijn dienst de ene fout na de andere op, althans voor het oog van de buitenwereld. Bij de zaak-Erdal kreeg Dassen de bijnaam ‘Inspecteur Clouseau’ toen de Staatsveiligheid tweeëndertig personeelsleden inzette om haar te schaduwen, maar Erdals spoor bijster raakte. Tot vandaag heeft de Staatsveiligheid Fehrye Erdal niet teruggevonden.

Wat Dassen nekte, was een nog veel ongeloofwaardigere geschiedenis. Hij haalde Eliza Manningham-Buller, de director general van de Britse inlichtingendienst MI5, naar Brussel om haar te laten argumenteren tégen het politieke plan om Coda op te richten, het ‘Coördinatieorgaan voor de Dreigingsanalyse’. Dassen en de Staatsveiligheid waren tegen Coda omdat men zo verplicht zou worden geheime informatie vrij te geven. Dassen vervoerde zijn hoge bezoek met loeiende sirenes door de Wetstraat, maar zijn carrière vloog met gierende banden de bocht uit. Hij werd opgevolgd door Alain Winants, een Limburger met een dubbel MR/Open Vld-etiket.

Maar of Winants de crisis van zijn dienst kan oplossen blijft een open vraag. Het lijstje conflicten van de laatste jaren is immens lang. Er zijn de CIA-vluchten, het niet-betrokken zijn bij het terrorismealarm en nu ook de onthulling dat veelvoudig moordenaar en terrorist Abdelkader Belliraj een informant van de Staatsveiligheid was, waardoor de publieke geloofwaardigheid tot ver onder het nulpunt is gedaald.

Bovendien kán de Staatsveiligheid geen pr-operatie voeren. Want dan zou ze moeten communiceren over geslaagde tegenzetten en waardevolle informatiepogingen. En dat kan ze niet zonder haar eigen ‘medewerkers’ in gevaar te brengen. In een scherp gemediatiseerde democratie kan een ‘geheime’ dienst enkel overleven als hij het fundamentele vertrouwen heeft van regering en parlement, zodat niet elke ‘bom’ in de media tot een interne destabilisering leidt en tot een aanslag op het vertrouwen van de burgers.

Bron » De Morgen

Klaartje Schrijvers doctoreert met een proefschrift op basis van het archief van Walter De Bock

Tijdens de heropbouw van Europa na de Tweede Wereldoorlog reorganiseerde een neoaristocratische elite van rechtse signatuur zich achter de schermen in een kluwen van allianties. Als eerste legde historica Klaartje Schrijvers dat netwerk bloot in haar proefschrift ‘L’Europe sera de droite ou ne sera pas’, waarmee ze onlangs aan de Universiteit Gent promoveerde tot doctor in de nieuwste geschiedenis. Schrijvers baseerde zich in belangrijke mate op het monumentale archief van de onlangs overleden De Morgen-journalist Walter De Bock.

Walter De Bock stierf eind november aan de gevolgen van alzheimer. Een jaar voor zijn dood schonk hij zijn archief, dat dertig jaar onderzoeksjournalistiek omvat, aan de faculteit Geschiedenis van de KU Leuven. Voor het archief toegankelijk werd voor studenten en onderzoekers, mocht voormalig animatiefilmmaakster Klaartje Schrijvers (39) er anderhalf jaar naar hartenlust in wroeten. “Walter had me carte blanche gegeven. Toen ik in januari 2005 voor het eerst bij hem kwam, had ik een lijst bij me van 360 protagonisten over wie ik meer wilde weten. Walter was meteen wild enthousiast. ‘Het is op jouw doctoraat dat mijn archief heeft liggen wachten’, glunderde hij.”

Walter De Bock maakte naam met zijn dossiers over grootschalige corruptie en fraude, illegale wapenhandel en de infiltratie van de georganiseerde misdaad in het zakenleven en de politiek. Daarnaast bracht De Bock tijdens zijn carrière extreem rechts in kaart en onderzocht hij de verwevenheid tussen neonazi’s en ‘fatsoenlijk’ rechts. Het was precies in die laatste branche dat Schrijvers zich op dat moment al twee jaar aan het verdiepen was.

“Ik was in het bezit van parlementaire verslagen en allerlei officiële documenten, maar daar kon ik niets mee doen. Wat ik nodig had waren egodocumenten: losse krabbels van telefoongesprekken, agenda’s, briefwisseling, ledenlijsten van al dan niet obscure organisaties. Dat zat allemaal in het archief van Walter. Ik ben ook op gerechtelijke dossiers gestoten en op documenten van de Staatsveiligheid. Dat is de redding van mijn doctoraat geweest. Walters archief was het enige dat heb ik kunnen raadplegen waarin de anticommunistische actie uitvoerig was opgenomen. Op basis van zijn documenten heb ik een rechts netwerk in kaart kunnen brengen dat nog nooit was ontrafeld.”

Het onderzoek van Schrijvers deed heel wat stof opwaaien. Tijdens haar verdediging midden december kreeg de doctoranda de wind van voren van eminente wetenschappers als Rik Coolsaet en Bruno De Wever, die haar verweten zich bijna uitsluitend te hebben gebaseerd op de “niet geheel onzijdige collectie” van De Bock. Maar, zo gaf Coolsaet toe, “dit proefschrift zal niet te mijden zijn door wie hier later iets over wil schrijven.”

Rudi Van Doorslaer, die samen met Etienne Verhoeyen een boek schreef over de moord op Julien Lahaut, prees het titanenwerk van Schrijvers. “Door het in kaart brengen van een netwerk van rechtse allianties kan de moord op Lahaut op een dieper niveau worden gecontextualiseerd”, klonk het enthousiast.

Een mooi compliment van Rudi Van Doorslaer. Eigenlijk zegt hij dat u voor een stuk hebt meegeschreven aan de Belgische geschiedenis.

Klaartje Schrijvers: “Ik heb althans een bijzonder aspect van onze geschiedenis belicht waar niet naast valt te kijken. Uit mijn onderzoek blijkt dat in de twintigste eeuw allianties hebben gefunctioneerd die Europa te allen prijze rechts wilden maken. Die organisaties hebben buiten de schijnwerpers bestaan, wars van alle andere evoluties in de voorbije eeuw, zoals de emancipatie van de arbeider.”

“Voor alle duidelijkheid: ik heb de moord op Julien Lahaut niet opgelost (onlangs raakte door een Canvasdocumentaire de echte dader bekend). Maar ik heb wel kunnen aantonen waarom de moord al die jaren nooit is opgelost. Het gaat over meer dan een paar royalisten die beslisten Lahaut een kogel door de kop te jagen omdat hij tijdens de eedaflegging van koning Boudewijn ‘Vive la république’ zou hebben geroepen. Door mijn onderzoek heb ik een ruimere context blootgelegd waarin de moord mogelijk was gemaakt.”

Wat hebt u precies onderzocht in uw doctoraat?

“De ondertitel van mijn proefschrift is: ‘De netwerking van een neoaristocratische elite in de korte twintigste eeuw’. Ik heb figuren bestudeerd die zich in het midden van de voorbije eeuw duidelijk als rechts, autoritair, antidemocratisch, anticommunistisch, ultrakatholiek en royalistisch profileerden. Vanuit die gemeenschappelijke ideologie troffen ze elkaar in diverse organisaties. Daarop heb ik een kluwen van allianties in kaart gebracht die functioneerden tussen 1917 en 1989. Ik noem dat de anticommunistische periode, omdat de protagonisten in de netwerken allemaal anticommunistisch waren. Dat was de belangrijkste drijfveer om allianties aan te gaan.”

“Die neoaristocratische elite bestond enerzijds uit bloedadel, anderzijds uit de hoogopgeleide bourgeoisie en de nouveaux riches. Er zaten ook veel industriëlen en bankiers tussen, net als hoofdredacteurs van rechtse bladen, politici, inlichtingenagenten en juristen. Florimond Damman, een Franstalige Gentenaar, fungeerde als gids van mijn verhaal. Damman was bekend om zijn ‘grands diners européens’, waar elke keer zo’n 200 genodigden op afkwamen, en die hij veelzeggend ‘Charlemagnediners’ had gedoopt. De deelnemers verheerlijkten de christelijke middeleeuwen ten tijde van Karel De Grote.”

“Voor het grote publiek is hij een onbekende, maar Damman had banden met alle organisaties, niet alleen Belgische. Hij was een begenadigd spreker en werd overal uitgenodigd. Daarnaast stichtte hij de AESP, L’Académie Européenne des Sciences Politiques. Dat was een internationale organisatie waarin de rechtse neoaristocratische jetset uit heel Europa was vertegenwoordigd. Ze discussieerden over welke richting de Europese eenmaking uit moest gaan. Via Dammans onwaarschijnlijke contacten kon ik van het ene netwerk naar het andere gaan.”

Wie zat allemaal in die netwerken?

“Te veel mensen om op te noemen. Otto von Habsburg, zoon van de laatste keizer van Oostenrijk-Hongarije, die later een politiek mandaat opnam als Europarlementslid, is misschien de bekendste. Je hebt ook Alfredo Sanchez-Bella, Spaans minister onder het Francoregime, Antoine Pinay, voormalig eerste minister van Frankrijk en Giulio Andreotti, voormalig eerste minister van Italië.”

“In België duiken figuren op als Paul Van Zeeland, Paul Vanden Boeynants en merkwaardig genoeg ook Gaston Eyskens. Die was lid van de AESP en zat ook in het CEDI, het Centre Européen de Documentation et d’Information, dat banden had met Opus Dei en het Vaticaan. Via Andreotti kwam ik zelfs tot de stay-behindnetwerken van na de Tweede Wereldoorlog en de CIA.”

Het ging in ons land om royalisten en nationalisten, die toch nadachten over een supranationaal Europa. Is dat geen paradox?

“De adel was dan wel nationalistisch wanneer het over het koninkrijk ging, maar op zich is de aristocratie altijd internationaal geweest. Hun dynastieën kennen geen grenzen. Bovendien ging het om een Franstalige elite, die haar Belgisch nationalisme combineerde met een verdoken imperialisme. Een eengemaakt Europa moest voor hen als een soort compensatie gelden voor het machtsverlies in de kolonies. Er waren absoluut geen banden met het Vlaams nationalisme. Eigenlijk is het vooral de koningskwestie en de dekolonisatie van Congo die de netwerkvorming van voormalige rechtse verzetslui hebben gevoed.”

“Opvallend genoeg liggen de roots van dat netwerk in de anticommunistische actie tijdens het interbellum. Toen al voelde de adel en een deel van de industriële en financiële elite zich bedreigd door het communisme. Het segment dat ik heb bestudeerd en waarvan vele leden later in het rechtse verzet gingen, was in het interbellum aanhanger van de Nieuwe Orde en zocht onder meer aansluiting bij paramilitaire organisaties.”

“Dat antidemocratische karakter lijkt voldoende om als collaborateur te worden gebrandmerkt, maar het rechtse verzet was naast nationalistisch en royalistisch ook anti-Duits en ultrakatholiek. De leden waren fervent leopoldistisch: ondanks de houding van Leopold III in de Tweede Wereldoorlog sprak het rechtse verzet zich onomwonden uit voor zijn terugkeer na zijn verbanning.”

Was een sterk eengemaakt Europa na de Tweede Wereldoorlog niet vooral een Amerikaanse constructie?

“Europa moest in de jaren vijftig economisch worden heropgebouwd en daar hebben de VS met hun Marshallplan een grote rol in gespeeld, dat klopt. Maar ondertussen waren de regeringen in ballingschap er al over aan het debatteren hoe dat Europa er staatkundig en organisatorisch uit moest zien. Na de oorlog ontstonden behalve de officiële European Movement verschillende ‘Europeïstische’ organisaties die een rechtse koers beoogden. Hun credo was: l’Europe sera de droite ou ne sera pas. Europa moest bovenal de christelijke en westerse waarden incarneren en een machtig bolwerk vormen tegen het communistische gevaar.”

Volgens professor Rik Coolsaet vervulde dat netwerk maar een marginale rol.

“Van de figuren die ik in mijn netwerken heb geïdentificeerd, zoals Otto von Habsburg en Antoine Pinay, kun je toch bezwaarlijk zeggen dat zij politiek marginale figuren waren. Hun werk speelde zich discreet af achter de schermen. Ze hadden niet de behoefte om in de schijnwerpers te staan.”

Maar hebben zij concrete dingen verwezenlijkt?

“Dat is een delicate vraag. Men ontmoette elkaar op diners, meetings en conferenties waar de jetset van Europa samenkwam. Niet op het politieke toneel. Het enige wat je kunt vermoeden, is dat er sprake is geweest van een zekere impact. Maar die impact concreet neergeschreven terugvinden is onmogelijk, net omdat de protagonisten subtiel te werk gingen. Je kunt je wel afvragen of Europa door dat netwerk nu rechts is, of niet links genoeg.”

“Ik ben geen expert van de Europese Unie, maar je kunt er niet onderuit dat extreem rechts in Europa behoorlijk aan terrein wint. Alleen heeft dat niets te maken met de rechtse allianties die ik in kaart heb gebracht. Je kunt bezwaarlijk van het Vlaams Belang zeggen dat het een ‘élite de l’esprit’ is. Beweren dat Europa antidemocratisch is en geen parlementen heeft, is al even grote onzin.”

“Maar je kunt wel zeggen dat Europa de christelijke en westerse waarden die het predikt steeds meer centraal stelt. De christelijke lobby is momenteel een van de sterkste in Europa. Het zou interessant zijn te onderzoeken in hoeverre die lobbygroeperingen mijn rechtse netwerken overlappen.”

Hoe bent u er eigenlijk toe gekomen om dat netwerk in beeld te brengen?

“Ik ben altijd al geïntrigeerd geweest door de moord op Julien Lahaut. De symbiose van royalisme en anticommunisme die in ons land tot een macaber hoogtepunt komt, dat is fascinerend. Etienne Verhoeyen en Rudi Van Doorslaer waren bovendien de eersten die na de moord wezen op het bestaan van anticommunistische netwerken in ons land.”

“Tegelijk was ik in mijn licentiaatsverhandeling tot een min of meer gelijklopende vaststelling gekomen. Tijdens de artsenstaking van 1964 kwam de politieke elite tegenover het artsenkorps te staan, dat de liberale waarden van het beroep wilde vrijwaren van het ‘etatisme’. De overheid was immers gewonnen voor meer inmenging in de sociale zekerheid door de salarissen en het aantal consultaties van de artsen vast te leggen.”

“De staking die daarop volgde, was alleen maar mogelijk omdat de artsen zich organiseerden in syndicale kamers. Daar doken plotseling vroegere verzetslui, ex-kolonialen en figuren uit poujadistische partijen op. Wat deden die mensen opeens in dat verhaal? Toen had ik al een vermoeden van een zekere netwerking.”

Zijn de allianties die u hebt geïdentificeerd vandaag nog actief? Het is nog altijd niet duidelijk hoe de moord op Lahaut is kunnen gebeuren en wie precies de opdracht heeft gegeven.

“We mogen niet in complottheorieën denken. Toch is het best mogelijk dat men als het onderzoek naar de moord op Lahaut wordt heropend de werkelijke opdrachtgevers vindt. En ik sluit niet uit dat in dat geval mijn netwerken opduiken, of dat de daders mijn netwerken op zijn minst kruisen. Maar om dat fatsoenlijk te kunnen onderzoeken moet de archiefwet dringend veranderen. Nog altijd is het voor onderzoekers moeilijk om de anticommunistische actie te bestuderen.”

Hebt u veel weerstand ondervonden bij het vergaren van de informatie?

“Ofwel stoot je op een muur van stilzwijgen door censuur en door de ontoegankelijkheid van de bron, ofwel stoot je op afwezige bronnen. In de archieven van de gerechtelijke politie is bijvoorbeeld nauwelijks iets terug te vinden over anticommunisme, omdat zij voornamelijk de communistische actie viseerden. Bij de Staatsveiligheid ben ik niet eens binnen geraakt, ook niet na herhaaldelijk aandringen en een persoonlijk gesprek.”

“In de National Archives and Records Administration in Washington was er ronduit sprake van censuur. Telkens als ik nog maar in de buurt kwam van anticommunisme, stootte ik op restricted files. Bovendien was de informatie die ik er aantrof niet altijd even accuraat. Het gaat om documenten die verzameld zijn door de CIA, Amerikaanse ambassades, militaire inlichtingendiensten, de State Departement.”

“Ook over België, ja. Maar hun biografische gegevens kloppen niet altijd. Namen zijn fout gespeld, gebeurtenissen fout geïnterpreteerd of uitsluitend door een Amerikaanse bril. Zes weken aan een stuk heb ik daar zes dagen per week alles uitgespit wat ik kon vinden. Gelukkig was het archief van Walter er nog.”

Heeft Walter De Bock nog geweten dat uw doctoraat klaar was?

“Ik heb hem de laatste keer gezien bij de overdracht van zijn archief in november 2006. Paul Huybrechts, die zijn archief inventariseerde, heeft hem een week voor zijn dood nog kunnen zeggen dat het doctoraat af was. Het proefschrift lezen kon hij uiteraard niet meer. Walter was de laatste twee jaren snel achteruit gegaan. Toen ik hem in januari 2005 leerde kennen, kon hij nog uit het blote hoofd dingen ophalen die nuttig waren voor mijn onderzoek. Dat ging op het einde niet meer en daar kon hij heel boos om worden.”

“Ik besef dat ik enorm bevoorrecht ben geweest. Niemand zal ooit nog zo vrij zijn archief kunnen raadplegen. Ik heb het kunnen inkijken op het moment van de overheveling, met de fiat van Walter zelf. Mensen die na mij komen, zullen zich aan de archiefwet moeten houden, of kunnen stuiten op het journalistieke bronnengeheim. Zeker met betrekking tot erg delicate dossiers.”

“Het spreekt voor zich dat mijn onderzoek nooit zo uitgebreid zou zijn geweest zonder het archief van Walter. Het is gemakkelijk om mijn doctoraat op basis daarvan onderuit te halen. Walter had ten slotte een uitgesproken ideologisch profiel en zijn critici gaan ervan uit dat zijn archief op dezelfde manier gekleurd zou zijn. Maar elk archief komt tot stand door selectie. Je zegt toch ook niet van de zuilgebonden archieven zoals het Kadoc en het liberaal archief dat ze niet neutraal zouden zijn.”

Tijdens de lofrede liet uw promotor Gita Deneckere uw vorige carrière als filmmaakster niet onbesproken. Vreemde switch: animatrice wordt doctor in de geschiedenis.

“Tot 2000 heb ik gewerkt als zelfstandig kunstenares. Ik behoor tot een van de laatste lichtingen van Raoul Servais in Gent. Maar het kunstenaarsbestaan is zo onzeker. In 1994 heb ik het filmfestival van Venetië mogen openen met mijn kortfilm, maar het volgende jaar moest je bij wijze van spreken krabben om rond te komen. Ik deed het graag, het was monnikenwerk dat opperste concentratie vereiste. Maar het was tijd voor iets anders.”

“Geschiedenis heeft me altijd geïnteresseerd. Waarom ook niet, dacht ik. Op mijn dertigste ben ik gewoon tussen de eerstejaars les beginnen te volgen. Toen ik met mijn licentiaatsverhandeling grootste onderscheiding behaalde, kwam ik in aanmerking om te doctoreren. Dingen onderzoeken en me verdiepen in informatie heeft altijd in me gezeten. Ik vind het heerlijk om aan iets te beginnen waarvan je niet weet wat de uitkomst zal zijn. Zo wist ik niet dat ik van het rechtse verzet in België zou uitkomen bij een Europees netwerk. Iets van nul kunnen creëren, dat is gewoon fantastisch. Eigenlijk is dat met animatiefilms precies hetzelfde.”

Bron » De Morgen

Daniel Féret “verliest rechten op FN”

Volgens de internetsite Résistances zouden de gerechtelijke instanties die zich met het dossier van de financiering van het Front National (FN) bezighouden, de FN van senator Michel Delacroix als de officiële FN erkennen. De vroegere voorzitter van het FN, Daniel Féret, zou het logo en de naam niet meer mogen gebruiken.

Het Brusselse gerecht voert momenteel een onderzoek tegen oud-voorzitter Daniel Féret, die verdacht wordt van verduistering. De Brusselse kortgedingrechter heeft intussen beslag gelegd op de rekeningen van het AFFN, de vzw die instaat voor de financiering van het FN, en een voorlopig bewindvoerder aangesteld.

Intussen was Delacroix als nieuwe voorzitter van het FN verkozen, maar Féret betwist die verkiezing.

Bron » De Tijd

Ex-baas Staatsveiligheid verdacht van laster en eerroof

Het parket van Brussel heeft een onderzoek geopend tegen voormalige en huidige topfunctionarissen van de Staatsveiligheid. Zij worden verdacht van laster en eerroof ten nadele van baron Benoît de Bonvoisin, zo vernam De Morgen. Tegelijk legt het Comité I de laatste hand aan een rapport over mogelijke malversaties van de Staatsveiligheid die tot doel hadden om De Bonvoisin in diskrediet te brengen.

De Brusselse procureur Bruno Bulthé besloot eind augustus een informatief onderzoek te starten naar laster en eerroof ten nadele van baron Benoît de Bonvoisin. Geviseerd wordt hierbij in eerste instantie Albert Raes, de legendarische spionnenmeester en voormalig administrateur-directeur-generaal van de Staatsveiligheid, en een aantal van zijn directe medewerkers. Sommigen onder hen vervullen momenteel nog altijd belangrijke functies bij de inlichtingendienst.

De problemen van De Bonvoisin begonnen in 1981, toen een nota van de Staatsveiligheid uitlekte in de pers waarin de baron werd beschreven als de geheime financier van de gewelddadige extreem rechtse organisatie Front de la Jeunesse.

Sindsdien ging De Bonvoisin door het leven als de ‘zwarte’ baron en werd zijn naam gelinkt aan allerlei duistere affaires uit de jaren tachtig, tot en met het dossier van de Bende van Nijvel.

Waarnemers zagen de hand van toenmalig minister van Justitie Philippe Moureaux (PS) en PS-peetvader André Cools achter de beschadigingsoperatie tegen De Bonvoisin. De baron was immers de rechterhand van PSC-politicus Paul Vanden Boeynants, een politieke rivaal van de socialistische kopstukken. Bovendien beschikte de baron over zeer goede internationale contacten op hoog niveau in Washington, Parijs en elders.

Zelf beschouwde De Bonvoisin zich als het mikpunt van een samenzwering in de schoot van het staatsapparaat. Het complot bestond volgens hem uit politici, magistraten, belastingambtenaren, politiemannen en journalisten.

Kortom, een enorme machinatie die georkestreerd zou zijn door meesterbrein Albert Raes. Die stond van 1977 tot 1990 aan het hoofd van de Staatsveiligheid en moest uiteindelijk aftreden, onder meer onder druk van de Amerikanen, die vonden dat hij met zijn dienst te weinig aandacht besteedde aan de activiteiten van de Sovjet-Russische KGB in ons land.

De voorbije 25 jaar had De Bonvoisin de handen vol met zijn juridische perikelen. Na talloze procedures voor rechtbanken op diverse niveaus werd de baron inmiddels volledig vrijgesproken van schuld en ging hij in de tegenaanval.

Op basis van een door De Bonvoisin ingediende klacht voert het Comité I, dat in opdracht van het parlement de inlichtingendiensten controleert, al gedurende twee jaar een onderzoek naar mogelijke malversaties bij de Staatsveiligheid die tot doel hadden om de baron in diskrediet te brengen. Speurders van de enquêtedienst van het Comité I voerden in het kader van dit onderzoek een huiszoeking uit in de Brusselse hoofdzetel van de Staatsveiligheid en namen de boekhouding van de dienst in beslag.

Het rapport van het Comité I over de zaak-De Bonvoisin, met nummer 52.99.1855/07, zou eind dit jaar of begin volgend jaar kunnen worden neergelegd bij de parlementaire begeleidingscommissie in de Senaat en vervolgens openbaar worden gemaakt. Over de resultaten van dit onderzoek is officieel nog niets bekend, maar het gerucht gaat dat er tegenkrachten aan het werk zijn die willen beletten dat het rapport zou worden gepubliceerd.

Procureur Bulthé ziet blijkbaar het gevaar. Hij is op de hoogte van het bestaan van dit onderzoek van het Comité I en wil de resultaten ervan afwachten alvorens verdere onderzoeksdaden te laten uitvoeren.

Bron » De Morgen