In de tv-serie 1985 doet Léon Finné weinig anders dan zuipen, feesten en waarschuwen voor staatsgrepen. Om dan te worden neergekogeld door de Bende van Nijvel. ‘Voor mij was hij een toevallig slachtoffer’, zegt dochter Patricia Finné.
Hij wordt al jaren beschouwd als het meest enigmatische slachtoffer van de Bende. Tot drie jaar voor zijn dood runde Léon Finné het Brusselse filiaal van de Banque Copine aan de Louizalaan, vlak bij het Justitiepaleis. Hij was de bankier van zowel politiemensen en magistraten als drugscriminelen. Aan digitaal bankieren deden ze nog niet, en dus reed Finné geregeld met zakken vol cash naar het Groothertogdom Luxemburg om ze daar op geheime rekeningen te zetten.
“Als wij criminelen wilden pakken door zogezegd een lading drugs te kopen, dan belden we Finné”, herinnert een oud-drugsspeurder zich. “Dan kwam die aangereden met zijn Amerikaanse slee met twee vlaggetjes voor en twee achter. En een aktetas vol cash. Om te tonen aan de criminelen. ’s Avonds werd de operatie meestal uitgebreid gevierd.”
Staatsgreep
In 1981 zocht Léon Finné contact met rijkswachtmajoor Herman Vernaillen, om hem te waarschuwen voor een nakende staatsgreep door een extreemrechtse groep binnen de rijkswacht. Dezelfde Vernaillen die eind 1981 maar net een moordpoging door zijn ondergeschikten Madani Bouhouche en Robert Beijer overleefde.
Uitgerekend diezelfde Léon Finné werd in de avond van 27 september 1985 op de parking van de Delhaize in Overijse met niet minder dan negen kogels neergemaaid door de Bende van Nijvel. Die doodde bij een dubbele raid – eerst in Eigenbrakel, dan Overijse – acht mensen.
In 1985 wordt het personage tot leven gewekt door de Waalse acteur Jean-Michel Balthazar. Die speelt een buikige figuur die onophoudelijk zit te schransen, te zuipen en complottheorieën te debiteren. “De makers hebben me vooraf het scenario laten lezen”, zegt dochter Patricia Finné (66). “Ik ging ervan uit dat het bedoeld is als fictie, zoals de makers bij elke gelegenheid benadrukken. Ik heb geen enkele aanpassing gevraagd. Want er is opnieuw aandacht voor de zaak, er kijken 1,4 miljoen mensen, donc ça m’arrange. Misschien maakt de reeks iets wakker bij een of andere getuige. In alle misdaadzaken is er altijd iemand die iets weet en wil praten. Hier dus niet. Er is overduidelijk een omerta.”
“Ik was 29 jaar toen mijn papa stierf. Ik had een zoontje van vier en ik was samen met mijn man. Ik was een jonge moeder en had mijn eigen leven. Later pas ben ik me beginnen te informeren over wie mijn vader was. En toen ik dat scenario las, dacht ik: ze hadden nog een serieuze stap verder kunnen gaan. (lacht) Ja, mijn vader wás een bon vivant, om het zacht uit te drukken.”
In 1982 kwam de Banque Copine in zwaar weer omdat een aantal bankiers met de boekhouding zou hebben geknoeid en er een gat was ontstaan van 25 miljoen euro. “Mijn vader is toen ontslagen”, zegt Patricia. “Dat herinner ik me heel scherp: hij ontkende de tegen hem geuite aantijgingen en keek vol vertrouwen uit naar de rechtszaak. Maar die heeft hij dus niet meer meegemaakt. De laatste twee jaar werkte hij voor een bank in Luxemburg.”
‘Toevallig’
Léon Finné moet een uniek perspectief hebben gehad op het Brusselse criminele wereldje van toen. In talloos veel boeken en op internetfora wordt zijn aanwezigheid in de Delhaize van Overijse, uitgerekend die avond, beschouwd als té toevallig om aanhalingstekens rond dat woord weg te halen.
“Hij woonde in Overijse, op twee kilometer van de Delhaize”, zegt Patricia Finné. “Hij kocht daar dagelijks zijn krant. Het klopt wel dat hij de hele tijd bezig was over die staatsgreep, en ook over een bepaalde ‘kolonel’. Dat kwam altijd terug: ‘De kolonel heeft dit gezegd, de kolonel heeft dat gezegd…’ Wie die kolonel was? Geen idee. Dus ja, hij zat middenin het wereldje dat je nu ziet in 1985, maar als iemand hem specifiek naar het leven stond, kon die persoon hem toch ook voor zijn huis opwachten? Elk ander scenario lijkt me eerder iets voor Steven Spielberg.”
Ooggetuigen
Volgens ooggetuigen was de 14-jarige Stéphane Notte, die op de parking van de Delhaize wat aan het fietsen was, de eerste die die avond de gewapende en gemaskerde mannen opmerkte. Hij begon te schreeuwen. Daarop laadde een van hen zijn riotgun en schoot het joch neer voor de ogen van Léon Finné. Die behoorde tot een van de eerste Belgen met een autotelefoon, rende naar zijn auto om de politie te bellen, maar werd ook neergeschoten. Zijn moordenaar draaide zijn lichaam nog om met zijn voet en vuurde dan meerdere genadeschoten af. “De feiten zijn uitvoerig gedocumenteerd”, zegt Patricia. “Mijn papa was gewoon op het verkeerde moment op de verkeerde plaats.”
Er zijn van Léon Finné nauwelijks foto’s opgedoken, behalve eentje, in het boek dat Patricia Finné in 2012 publiceerde met Michel Leurquin. We zien de piepjonge Patricia met haar hand op zijn schouder. Hij houdt een jachtgeweer vast en draagt een cowboyhoed.
“Hij had in zijn villa in Overijse veel wapens liggen”, weet Patricia nog. “Hij had ook vier honden. Een politieman die aanwezig was in de Delhaize heeft mijn vader herkend. Agenten zijn die avond naar de villa gereden en hebben er de drie grote Duitse herders doodgeschoten. Zonder de familie te bellen. Er was ook nog een puppy, en die hebben ze naar het asiel gebracht. Het was zo’n rare, akelige tijd.”
Bron » De Morgen | Douglas De Coninck