Controledienst politie kampt met zwaar personeelstekort

De controledienst van de politie, de Algemene Inspectie, kampt met een personeelstekort van 25 procent. Dat schrijft Het Nieuwsblad vandaag. De baas van de dienst is eigenlijk op pensioen, maar doet gewoon voort omdat er nog geen opvolger werd gevonden.

De Algemene Inspectie is de tweede, minder bekende controledienst van de politie, naast het Comité P. Er werken normaal gezien 96 mensen, maar dat aantal is de laatste jaren gezakt. De dienst verzuipt naar verluidt in het werk: “De rotte appels bij de politie hebben alle reden om iets geruster te zijn. We hebben niet langer de middelen om alle zaken grondig te onderzoeken”.

De dienst staat al acht jaar onder ad-interimleiding van inspecteur-generaal François Adam. Die is sinds 1 augustus met pensioen en zou vervangen worden. “Maar dat schijnt niet te lukken. De opvolger blijft uit. Onze baas doet daarom gewoon voort, ondanks zijn officiële pensionering.” Vreemd genoeg moest de man wel zijn veiligheidsbadge en wapen inleveren. Om binnen te kunnen, kreeg hij een bezoekersbadge.

“Het klopt dat er wat vertraging is omdat een topkandidaat afgehaakt heeft”, reageert Olivier Van Raemdonck, woordvoerder van minister van Binnenlandse Zaken Jan Jambon. “Daarom hebben we gevraagd aan meneer Adam om nog even langer te blijven. Tot 1 september.” De minister is zich ook bewust van de onderbezetting. “We werven aan zoveel we kunnen”, luidt het.

Bron » De Morgen

Een lichaam een naam geven

Binnen de Cel vermiste personen houden vijf personeelsleden zich voltijds bezig met de identificatie van niet-geïdentificeerde lichamen, lichaamsdelen en mensen die lijden aan amnesie. Vermits deze vijf samen een bureau delen met de andere 13 leden van de Cel vermiste personen, kunnen ze snel linken leggen tussen onrustwekkende verdwijningen en stoffelijke overschotten.

“Ons uitgangspunt is dat elk niet-geïdentificeerd lichaam de facto een vermiste persoon is”, vertelt commissaris Guido Van Rillaer. “Om die reden behoort dit fenomeen ook tot de Cel vermiste personen. Van 1975 tot vandaag zitten er in onze databank met niet-geïdentificeerde lichamen – op het Belgisch grondgebied – maar liefst 136 openstaande dossiers, waarvan 113 mannen en 23 vrouwen. Maar niet iedereen wordt als vermist opgegeven …”

Multidisciplinaire aanpak

“Een naam geven aan een onbekende doe je niet in je eentje”, gaat inspecteur Laurent Libeert verder. “Zodra de initiële vaststellers met een lichaam geconfronteerd worden waaraan zij niet meteen een identiteit kunnen koppelen, zijn een buurtonderzoek en een getuigenverhoor van cruciaal belang om zoveel mogelijk elementen te verzamelen voor het dossier. Het labo zal zich over het lichaam ontfermen (vingerafdrukken en stalen nemen, fotoreportage maken enz.) en afhankelijk van het arrondissement zal een wetsdokter ter plaatse komen. Hij zal de doodsoorzaak bepalen en het lichaam zeer nauwkeurig onderzoeken op specifieke details. Soms vindt ook een inwendige lijkschouwing plaats.

Alle gegevens worden in een post mortemformulier opgenomen door de leden van het Disaster Victim Identification(DVI)-team.” Gewapend met alle verzamelde informatie en in overleg met de onderzoeksrechter gaat de Cel vermiste personen aan de slag door eerst te kijken of het lichaam overeenkomt met een dossier ‘onrustwekkende verdwijning’. “We leggen alle objectieve elementen naast mekaar – bijvoorbeeld leeftijd, plaats van ontdekking en geslacht – en doen, afhankelijk van het type element, een beroep op specifieke diensten om ons bij te staan met hun kennis en expertise. Wanneer er na al deze inspanningen nog altijd geen naam bij het lichaam staat, kan een verspreiding in de media de oplossing bieden.”

DNA-databank

“Als er een naam boven water komt, moet de identificatie van het lichaam 100 % bevestigd worden. Daartoe wordt een ante mortemdossier opgesteld”, zegt commissaris Van Rillaer. “De huisdokter, de tandarts, de familie, … kunnen hierbij helpen. Een andere oplossing is een identificatie via DNA. Nog dit jaar gaat de DNA-databank ‘Vermiste personen’ van start. Deze zal onder toezicht staan van de nationale DNA-cel bij het Federaal Parket en beheerd worden door het Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie (NICC).

Het DNA-profiel van elk niet-geïdentificeerd lichaam(sdeel) en onrustwekkend vermiste persoon of diens verwante wordt hierin opgeslagen. Van langdurig openstaande dossiers zullen systematisch DNA-profielen worden opgeslagen, die automatisch onderling worden vergeleken. Hierdoor zullen er verbanden worden gelegd tussen dossiers, waarvoor er momenteel geen aanwijzingen zijn door politioneel onderzoek.”

Als de identiteit van het slachtoffer na een zekere tijd nog altijd onbekend is, zal het lichaam worden begraven als onbekende. Dit gebeurt in principe op het kerkhof van de gemeente waar het lichaam is aangetroffen. “Wij houden het dossier zorgvuldig bij, in de hoop dat er later bijkomende elementen tot een identificatie kunnen leiden.”

‘Cold cases’

Sinds kort halen de vijf de zogenaamde ‘cold cases’ weer van onder het stof, oude niet opgeloste zaken. “Dossiers worden herbekeken met kennis van de actuele politionele en wetenschappelijke mogelijkheden”, weet inspecteur Libeert. “Het is zo dat bepaalde technieken nog niet bestonden of nog niet werden toegepast op het moment van het aantreffen van het lichaam.” Zo komen zij alsnog tot concrete resultaten.

“In de mate van het mogelijke gaan we mee op het terrein”, besluit commissaris Van Rillaer. “Direct contact met de onderzoekers biedt een absolute meerwaarde. Je weet wie erbij was en wie je dus moet bellen achteraf. Daarom zouden we alle collega’s op het terrein willen vragen om niet te twijfelen en ons te contacteren. Hoe sneller wij erbij zijn, hoe vlotter een identificatie verloopt.”

Bron » Federale Politie

Federale politie: “Enkel achter­stand bij maatregelen die justitie oplegt”

De federale politie ontkent dat er een achterstand is bij het invoeren van gegevens van personen of voertuigen die opgespoord moeten worden. Dat stond te lezen in het rapport van de parlementaire commissie die de aanslagen van 22 maart 2016 onderzoekt. De federale politie geeft wel toe dat er een achterstand is, maar alleen bij het invoeren van maatregelen die justitie oplegt aan veroordeelden, een alcoholverbod of contactverbod bijvoorbeeld.

Uit het rapport van de onderzoekscommissie naar de aanslagen in Brussel en Zaventem zou moeten blijken dat de gegevens van personen en voertuigen die geseind moeten worden, niet op tijd in de politiedatabank raken. In het najaar lagen er naar verluidt nog 5.000 seiningen te wachten om ingevoerd te worden in de computer en dat aantal zou nu opgelopen zijn tot 11.000, zo staat in het rapport te lezen.

Wanneer de politie een controle houdt, moet ze kunnen nagaan of de persoon die is tegengehouden eventueel gezocht wordt voor bepaalde feiten en of het voertuig al dan niet gestolen is. Maar dat is blijkbaar een probleem: niet alle gegevens van die geseinde personen en voertuigen zouden dus in de politiedatabank zitten.

“Groot veiligheidsrisico”

Stefaan Van Hecke, commissielid voor Groen: “Toen we de verantwoordelijken hebben gehoord in het najaar, hadden ze het over 5.000 seiningen die nog niet in onze databanken zijn ingevoerd. Bij het schrijven van het rapport van de onderzoekscommissie hebben we het cijfer nog eens gecheckt. En tot onze verbazing is het opgelopen tot 11.000 seiningen.”

“Als vandaag een procureur zegt: “Ik wil die persoon ondervragen, maar we vinden hem niet dus we gaan hem seinen.”, wel dan komt die seining op een stapel van 11.000 met een zeer grote achterstand. Dat creëert een groot veiligheidsrisico”, aldus Van Hecke.

De federale politie kampt volgens de commissie dus met een personeelstekort en de dienst die de seiningen moet invoeren kan het werk niet aan, zegt Stefaan Van Hecke. Toch roept hij de verantwoordelijken op om er dringend werk van te maken.

“Ons niet alleen richten op zij die al stempel van terrorist hebben”

In het onderzoeksrapport van de parlementaire commissie staat ook dat de federale politie eerst de terreurverdachten in de databank heeft ingevoerd en dat de rest daardoor is blijven liggen. Commissielid voor Groen Stefaan Van Hecke heeft daar begrip voor maar wijst op de gevaren van de achterstand.

“Het is zeker en vast zo dat men prioriteit heeft gegeven aan alle seiningen die met terrorisme te maken hebben, terecht ook, maar dat wil niet zeggen dat de rest moet oplopen. Want mensen die terroristische misdrijven plegen, hebben vaak voordien ook andere misdrijven gepleegd. Het niet omdat veel aandacht gaat naar terrorisme dat we andere zware misdrijven niet moeten aanpakken.”

Geen achterstand bij personen of voertuigen

De federale politie ontkent echter dat er een achterstand is bij het invoeren van gegevens van personen of voertuigen die opgespoord moeten worden. De politie geeft toe dat er een achterstand is, maar enkel bij het invoeren van maatregelen die justitie oplegt aan veroordeelden, zoals een contactverbod of een alcoholverbod.

De politie betreurt ook dat ze het rapport van de onderzoekscommissie zelf nog niet hebben kunnen inkijken.

“Het zou natuurlijk handig zijn mochten we het rapport hebben, dan konden we dat bestuderen”, zegt Peter De Waele, de woordvoerder van de federale politie. “Maar als het gaat om achterstand, dan gaat het hoegenaamd niet over personen die op te sporen zijn, voertuigen die op te sporen zijn, gestolen voorwerpen die op te sporen zijn, het gaat over maatregelen die justitie heeft opgelegd.”

Ook die maatregelen na een veroordeling moeten natuurlijk in de politiedatabank zitten, maar dat gaat erg traag. “We moeten dat manueel invoeren”, zegt De Waele, “dus op korte termijn kunnen wij mankracht inzetten, op lange termijn moet die computer van Justitie kunnen communiceren met de politiecomputer, zodat wanneer een magistraat maatregelen afkondigt, dat quasi onmiddellijk in die politiedatabase komt.”

Bron » VRT Nieuws

Piek van zware tuchtstraffen bij politiemensen

In ons land hebben vorig jaar 578 politiemensen een tuchtstraf gekregen omdat ze wat mispeuterd hadden. Dat schrijft De Tijd, op basis van cijfers die N-VA-Kamerlid Koenraad Degroote opvroeg bij minister van Binnenlandse Zaken Jan Jambon (N-VA). Er kregen ook meer agenten een zware straf, zoals hun ontslag.

Het aantal tuchtstraffen steeg van 557 in 2015 naar 578 vorig jaar. Het gaat over politiemensen die overdreven gewelddadig waren, onwettelijke opzoekingen deden in de politiedatabank, zelf misdrijven pleegden of smeergeld aanvaardden. Daarnaast werden meer zware tuchtstraffen uitgedeeld: vorig jaar ging het over 213 van de 578 straffen, tegenover 211 in 2015 en 192 in 2014.

Van de mensen die vorig jaar een zware tuchtstraf kregen, moesten er 115 een deel van hun loon afstaan, 42 werden geschorst, 28 vielen terug op de loonschaal en 28 kregen hun ontslag. Van de 365 lichte tuchtstraffen bleef het vorig jaar in 150 gevallen bij een “waarschuwing”. 215 politiemensen kwamen weg met een blaam.

Degroote vindt dat er te weinig garanties zijn dat de tuchtprocedures objectief verlopen, aangezien de meeste onderzoeken gebeuren onder een “intern toezicht”. Daarnaast slepen de onderzoeken en procedures te lang aan.

Minister van Binnenlandse Zaken Jan Jambon (N-VA) kondigt aan dat hij de tuchtprocedures voor politiemensen gaat “objectiveren, professionaliseren én harmoniseren”. Nu zijn de politiechefs en vooral de burgemeesters nog te nauw betrokken. Daarom wil Jambon de huidige tuchtraad van de politie meer zeggenschap geven.

Bron » De Morgen

Opinie: Waarom burgerinfiltratie geen goed idee is

In België, maar ook in de meeste andere Europese landen, kan vandaag enkel worden geïnfiltreerd door een daartoe speciaal opgeleide politieambtenaar. Een infiltratie is een zogenaamde ‘bijzondere opsporingsmethode’ en houdt in dat een politieambtenaar, onder een fictieve identiteit, duurzaam contact onderhoudt met een of meerdere personen van wie er ernstige aanwijzingen zijn dat zij zich inlaten met een criminele organisatie of dat zij ernstige feiten plegen. De infiltrant kan ook toegestaan worden om in het kader van de infiltratie bepaalde misdrijven te plegen.

Deze bijzondere opsporingsmethode deed de laatste jaren al heel wat stof opwaaien. Niet het minst omdat, vooral vanuit de advocatuur, de totale oncontroleerbaarheid ervan werd aangeklaagd.

De praktijk wijst uit dat de voorgeschreven controle door de Kamer van Inbeschuldigingstelling een loutere theoretische oefening is, omdat geen enkele tegenspraak omtrent het vertrouwelijk dossier mogelijk is. Ook de rechter die uiteindelijk moet oordelen over de schuld van de verdachte, kan deze vertrouwelijke kaft niet inzien, en dus de inzet van een politionele infiltrant totaal niet controleren op de correctheid van uitvoering.

Uitlokken

Het gevaar is nochtans niet denkbeeldig, en een aantal onfrisse voorbeelden tonen dit aan, dat politiefunctionarissen strafbare feiten uitlokken, wat verboden is. Politiemensen dienen om misdrijven vast te stellen, niet om er zelf te plegen of mensen daartoe aan te zetten. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) is wat uitlokking betreft bijzonder streng.

Kortom, de vele problemen die de huidige regeling van de politionele infiltratie met zich meebrengt, zijn nog verre van opgelost en overigens ook nog niet gevalideerd door het Mensenrechtenhof, maar toch wil men een nieuwe doos van Pandora openen.

De keuze van de wetgever om tot op vandaag geen burgerinfiltratie toe te staan, had onder meer te maken met enkele pijnlijke politieschandalen (vooral uit rijkswachtmiddens) uit het verleden. Ook in Nederland hebben wantoestanden ertoe geleid dat het gebruik van infiltratie aan banden werd gelegd. Een en ander was het gevolg van de zogenaamde Commissie Van Traa.

Eigenbelang

In ons buurland deed men de vaststelling dat de politie met een criminele infiltrant wel afspraken kan maken, maar uiteindelijk weinig zicht heeft op de feiten die de infiltrant pleegt. Meestal zal de infiltrant namelijk met de politie samenwerken uit eigenbelang, hetzij om concurrenten of bepaalde burgers uit te schakelen, hetzij om op een ‘veilige’ manier misdrijven te plegen en er nog aan te verdienen ook. De Commissie besloot dat het doorgaans politie en justitie was die werden gestuurd door de burgerinfiltrant, in plaats van andersom.

Andere risico’s zijn het lekken van informatie naar het criminele milieu, het in het gedrang komen van de veiligheid van de infiltrant en het meer en meer afglijden naar de criminaliteit door de blootstelling aan de vele verlokkingen van het criminele leven. Een ander probleem is dat de inzet van criminele burgerinfiltranten alweer bijzonder moeilijk te controleren valt.

Oplossing voor terrorisme?

De vraag is trouwens ook of burgerinfiltratie een oplossing kan bieden in de strijd tegen het terrorisme. Hierover bestaat maar weinig onderzoek. Een andere vraag is of er aan burgerinfiltratie in terrorismedossiers geen specifieke risico’s verbonden zijn. Is er bijvoorbeeld geen risico dat de burger die infiltreert zelf zal radicaliseren door de contacten die hij legt? Of dat de burger in werkelijkheid een potentiële terrorist is die bij politie en justitie infiltreert om informatie te achterhalen of om hen af te leiden van het werkelijke gevaar?

En moet daarvoor dan geen onethisch hoge compensatie worden betaald, zoals het oogluikend toestaan van het plegen van (ernstige) misdrijven waarmee de betrokkene zich aanzienlijk kan verrijken? Quid het gevaar van uitlokking en de onmogelijkheid om dat te controleren?

Nee, de voorgestelde collaboratiemaatregel is niet deugdelijk, en zal nog meer leiden tot polarisatie, verklikking, vergroting van de politiestaat en tot bloedarmoede in het maatschappelijk leven.

Bron » De Morgen