‘Het Comité P moet vooral eerlijke informatie geven’: voorzitter Kathleen Stinckens weerlegt de kritiek

Een agent die een minderjarige knock-out slaat in Antwerpen, een restauranthouder die een kniestoot krijgt. Opnieuw duiken er beelden op van politiegeweld. Kathleen Stinckens, voorzitter van het Comité P, verdedigt zich tegen de kritiek dat het controleorgaan niet transparant genoeg of partijdig zou zijn.

Politiegeweld is niet weg te slaan uit het nieuws. De politievakbond ACOD distantieerde zich onlangs zelf van het gedrag van federale agenten. Na de betoging tegen klassenjustitie in Brussel hadden minderjarigen slagen gekregen in de politiecellen. Maar ondanks alle aandacht ervoor is het volgens criminologen nog steeds erg moeilijk om zicht te krijgen op het fenomeen. Omdat er geen heldere cijfers over bestaan.

In het jaarrapport van het Comité P over 2019 bleek dat het aantal klachten rond agressie was toegenomen in vergelijking met het jaar ervoor. Maar dat kon ook aan een andere onderverdeling liggen. “We hebben bij de publicatie van dat rapport gezegd dat het nog te vroeg was om conclusies te trekken”, zegt Stinckens. “Want die stijging kon inderdaad te maken hebben met een andere manier van registreren. Ik hoop dat we daar in ons volgende jaarverslag een antwoord op kunnen bieden.”

Is het niet slecht voor de reputatie van het Comité P om een rapport uit te brengen zonder te weten wat de cijfers betekenen?

“Ik denk dat het Comité P vooral eerlijke informatie moet geven. We hebben de klachten van dat jaar nauwkeuriger proberen bijhouden (het was mogelijk om voor één bepaalde klacht meer categorieën aan te vinken, YV). Als we daardoor geen heldere conclusies kunnen trekken, dan denk ik dat het objectief en correct is om dat te zeggen.”

VUB-criminologe Sofie De Kimpe zegt dat het moeilijk is om een beeld te krijgen op politiegeweld, omdat de cijfers niet enkel bij het Comité P maar ook bij de parketten zitten. Als een politieagent iemand een zware klap geeft, gaan zij hem vervolgen.

“Wel, ik heb een overleg gehad met het College van procureurs-generaal om te spreken over een betere informatie-uitwisseling. Daar zijn we sterk op aan het inzetten. Ook zouden we eventueel investeren in een nieuw informaticasysteem om alle klachten tegen de politie op een platform te kunnen samenbrengen. Maar dat ligt dus nog in de toekomst.”

Kan u even uitleggen hoe het Comité P een klacht opvolgt?

“Als iemand een klacht indient, kan die langs verschillende wegen gaan. Het Comité P maakt een groot aantal klachten over aan de dienst Intern Toezicht van een politiezone. Die verzamelt voor ons informatie. Als blijkt dat er tekortkomingen zijn bij een individuele agent, dan gaat de korpschef daarover oordelen. Als de klager niet akkoord gaat met de beslissing van de korpschef, kan hij bij ons altijd een tweede lezing vragen. Dan nemen wij het hele dossier nog eens door.”

Maar het is dus wel zo dat de eigen politiezone uiteindelijk moet oordelen over een collega. Is dat dan wel objectief?

“Een korpschef is geen collega, maar een baas. Als het niet over zware zaken gaat, denk ik dat een korpschef ook het best geplaatst is om te oordelen, omdat hij zijn eigen agenten kent. Hij heeft er geen belang bij om slecht functionerende agenten te laten voortdoen, want dat schaadt de reputatie van het korps. Mocht dat toch systematisch gebeuren, dan gaan wij het hele korps doorlichten.”

Toch is het volgens korpschef van Brussel-Zuid Jurgen De Landsheer zeer moeilijk om een rotte appel buiten te krijgen, als die zich vaak misdraagt. Omdat de tuchtwetgeving enorm ingewikkeld is.

“Een tuchtsanctie is pas nodig als er een fout is gemaakt. Maar dat is inderdaad iets wat ik ook vaak hoor: het tuchtrecht is ongelofelijk complex. Om dat te verhelpen, moet er nieuwe wetgeving komen. Het is dan aan de wetgevende macht om daar werk van te maken.”

Het Comité P zou zelf niet onafhankelijk genoeg zijn, omdat het deels bestaat uit politieagenten die tijdelijk voor het Comité P komen werken. Klopt dat?

“Binnen onze organisatie zijn het de vijf vaste leden van het Comité P die beslissen over hoe elke klacht wordt behandeld. Bij de vijf vaste leden zitten geen politiemensen, maar wel drie magistraten. In de dienst enquêtes zitten voor een deel gedetacheerde politieagenten, maar ook anderen, zoals criminologen.”

“Die gedetacheerde agenten zijn nodig, want zij beschikken over de nodige terreinkennis. Zij kunnen bijvoorbeeld zeggen of een aanbeveling die wij aan een politiekorps doen, haalbaar is. Dat is belangrijk, want zo worden onze aanbevelingen ook sneller gerealiseerd.”

Wat gebeurt er dan precies met de rapporten die het Comité P maakt?

“Het Comité P geeft dus aanbevelingen over de werking van politiediensten. We zijn niet bevoegd om sancties uit te delen. Maar als onze aanbevelingen niet worden opgevolgd, dan starten we opnieuw een onderzoek en dan rapporteren we opnieuw aan onze begeleidingscommissie in het parlement.

“Voordat we een rapport naar buiten brengen, mag een politiekorps het ook lezen en opmerkingen formuleren. Door de korpsleiding erbij te betrekken, is die ook meer geneigd om de aanbevelingen in de praktijk om te zetten.”

Bron » De Morgen | Yannick Verberckmoes

Het doel is alle straffen uit te voeren

Een investering van zo’n miljard euro moet politie en justitie eindelijk de 21ste eeuw binnenloodsen. De uittredende minister van Justitie, Koen Geens (CD&V), eiste in 2019 een injectie van 750 miljoen euro als voorwaarde voor een tweede termijn. Het lot wil dat de injectie er komt – alvast op papier – maar dat Geens vertrekt.

Zijn opvolger krijgt volgens het regeerakkoord een ‘begrotings­injectie’ om het departement mee te herfinancieren. Volgens onze informatie is ruim een half miljard euro voorzien om Justitie zelf te moderniseren en nog eens een kwart miljard om de gerechts­gebouwen en gevangenissen aan te pakken. Daarnaast krijgen ook de federale politie en de veiligheidsdiensten een structurele ­injectie van ruim 200 miljoen euro. Ook de nieuwe minister van ­Binnenlandse Zaken kan de beurs dus opentrekken.

Niet ‘soft’ overkomen

Die meeruitgaven moeten het beeld helpen bijstellen dat een regering met groenen ‘soft’ zou zijn, iets wat met name de liberalen en CD&V willen counteren. Zo valt op dat de strafprocedures verkort worden en de regering zich sterk maakt dat alle straffen worden uitgevoerd ­– een klassiek stokpaardje op rechts.

Recidivisten worden harder aangepakt maar ook begeleid ‘naar een andere levenswandel’. De forensische psychiatrische centra en gevangenissen krijgen extra capaciteit. Maar ook de zogenaamde afkoopwet – verruimde minnelijke schikking – wordt geëvalueerd en mogelijk hervormd. Dat is een stokpaardje van links dat er een vorm van klassenjustitie in ziet.

Het zijn enkele van de kracht­lijnen waarlangs het strafrecht, het strafprocesrecht en het strafuitvoeringsrecht zullen worden gemoderniseerd volgens het regeerakkoord. Het doel is dus wel om de hervormingstrein van minister Geens voort te zetten. Verschillende onafgewerkte werven worden verder aangepakt. Zo wordt de analyse over de werklast van magistraten voortgezet. De volledige digitalisering van vonnissen en arresten, die recentelijk opnieuw vertraging opliep, wordt nogmaals in het vooruitzicht gesteld. En de toegankelijkheid van Justitie wordt verder aangepakt, onder meer via een hervorming van de juridische bijstand.

Straf in land van herkomst

Dat de aanpak veeleer ‘flinks’ wordt, blijkt ook uit de intentie om de inspanningen verder te zetten om gedetineerden die de Belgische nationaliteit niet hebben en veroordeeld zijn tot een straf van meer dan 5 jaar, hun straf te laten uitzitten in het land van herkomst. Al zijn daar natuurlijk de nodige bilaterale akkoorden voor nodig, en dat is altijd een pijnpunt.

Een gevangenisstraf wordt ook steeds doorgeseind aan de Dienst Vreemdelingenzaken, zodat die ‘het administratief statuut van de veroordeelde kan (her)bekijken’.

Modernisering politie

Ook de modernisering van de politie wordt een speerpunt. Zo komt er een kruispuntbank Veiligheid voor informatiedeling tussen Justitie en alle veiligheidsdiensten. De al veelbesproken rekrutering voor de politie wordt verder hervormd.

Als reactie op de recente discussies over politiegeweld en het geweld op politie komt er voor beide gevallen een nultolerantiebeleid. Als reactie op de onlusten deze zomer aan de kust, wordt de mogelijkheid om een lokaal plaatsverbod uit te spreken, uitgebreid. Ook een symbolische maar gevoelige maatregel: de militaire aanwezigheid op straat wordt ‘onmiddellijk progressief ­afgebouwd’.

Tot slot pikt Vivaldi de belofte op van een opgedreven bestuurlijke handhaving door lokale besturen, waarbij ze criminaliteit tot zekere hoogte zelf kunnen aanpakken, los van Justitie. De federale politie zal gespecialiseerde drugsonderzoeksteams uitbouwen.


Per jaar 1.600 agenten aanwerven

De doorlooptijd tussen kandidatuur en aanwerving moet korter. Lokale zones zullen bovendien zelf kunnen rekruteren. De partijen mikken ook op een gespecialiseerde instroom (vooral voor de gerechtelijke politie). Alles ­samen wil men minstens 1.600 agenten per jaar aanwerven, 200 meer dan wat vandaag het doel is.

Europees stemrecht op 16 jaar

Bij de Europese verkiezingen krijgen jongeren vanaf zestien jaar stemrecht. Het is de opvallendste maatregel om het geloof in de politiek op te krikken. Verder wordt gezocht naar methodes om de regeringsvorming niet opnieuw 500 dagen te laten aanslepen. De regering wil experimenteren met nieuwe vormen van burgerparticipatie zoals ­burgerkabinetten of gemengde panels in de schoot van de Kamer. Via een burgerinitiatief moet het mogelijk zijn om wetsvoorstellen te laten behandelen.

Femicide in strafwetboek

Er komt een speciaal ­statuut voor de moord op vrouwen. Behalve femi­cide wordt ook bekeken om ecocide – het doel­bewust vernietigen van ecologische systemen –een plaats te geven in het strafwetboek. Denk aan olielekken, illegale ontbossing, enzovoort. Daarover wordt advies gevraagd aan experten. Er zal ook diplomatiek geijverd worden om ecocide te beteugelen.

Bron » De Standaard | Jan-Frederik Abbeloos

25 jaar Cel Vermiste Personen: “Daar stonden we dan, samen te blèten”

Toen Julie, Melissa, An en Eefje van de radar verdwenen en ons land op zijn kop stond, kwam er een niet te weigeren missie: in allerijl een Cel Vermiste Personen oprichten. Founding fathers Alain Remue (60) en Guido Van Rillaer (65) stonden een kwarteeuw lang samen langs elke waterloop en doorploegden elk bos. Beiden gezegend met één cruciale eigenschap om vermiste kinderen of demente bejaarden tijdig terug te vinden: fingerspitzengefühl. “88 procent van onze dossiers loopt goed af.”

Twee letters van een nummerplaat: een F en een R. Meer had Guido Van Rillaer niet nodig om seriemoordenaar Marc Dutroux te ontmaskeren. We schrijven 1996 en het land staat al een jaar in rep en roer na een tweedubbele ontvoering. Verontrustende verdwijningen die in het collectieve geheugen zitten, alleen al door hun voornamen.

“Eerst verdwenen Julie en Melissa, niet veel later An en Eefje”, vertelt hij. “We stonden onder grote druk en het onderzoek liep voor geen meter. We hadden aangedrongen op een buurtonderzoek rond het zwemdok van Bertrix, waar iemand een verdachte camionette had gezien.” Collega-speurder Albert Priem had een getuige gesproken die op dat ogenblik in een gracht stond te plassen, hij kon slechts twee letters van de nummerplaat van de Renault-camionette doorgeven. Twee, geen drie, dus eigenlijk konden ze wettelijk weinig doen.

“We hebben geen drie letters dus ze gooien die info hier in de vuilnisbak, maar ik geef het toch maar mee, Guido, zei hij. Gezond boerenverstand leert me dat het alfabet 26 letters telt, dus ging ik aan de slag met het computersysteem en deduceerde na een uurtje speurwerk 77 nummerplaten. Daar stond ene Marc Dutroux tussen, ooit al geschaduwd in een ander onderzoek, Operatie Othello. Het kostte hemel en aarde om de collega’s in Neufchâteau tot enige actie aan te manen, maar we zaten juist.”

Van Rillaer vertelt het zonder een spat gepoch. Hij is, wanneer u dit leest, “met tegenzin” toe aan zijn eerste pensioendag na 43 dienstjaren. Een vintage speurder is hij. Een flik met stropdas die de schijnwerpers mijdt en zijn daden laat spreken.

Gedijen deed de rijkswachter het best in de schaduw van Alain Remue, de voorbije 25 jaar zijn baas en net op zijn best in de schijnwerpers. Altijd vriendelijk voor mensen achter het politielint, kordaat als er aasgieren opduiken. “Ik ben vaak het uithangbord van de hele cinema geweest”, zegt Remue daarover, “maar heb vooral 25 jaar het voorrecht gehad om met topflikken als Guido te werken. Guido was de eerste die Dutroux linkte aan de verdwenen meisjes, dat feit alleen al kan nooit onderschat worden. Alleen al over dat staaltje speurwerk zou je films en documentaires kunnen maken. Hoe vaak heeft hij niet meegeschreven aan scenario’s voor Vermist, Witse of Heterdaad? Nooit ging het over Guido’s verdiensten zelf. Of wie stond er als eerste in de gruwelkelders van de Hongaars-Belgische seriemoordenaar Andras Pandy, denk je? Guido.”

Hoe zijn ze bij jullie terechtgekomen om de Cel Vermiste Personen op te richten?

Van Rillaer: “Ik leidde destijds de sectie zeden en geweld op het Centraal Bureau Opsporingen. Wij deden alles: moord, ontvoeringen, gijzeling, verkrachtingen, noem maar op. Toen, in de zomer van ’95, waren er vier meisjes verdwenen en stond Justitie onder grote druk om een speciale cel op te richten. Ik kreeg telefoon van majoor Danny Decraene. Ik kreeg één uur om te beslissen, hapte toe en nam nog drie goede collega’s mee. De eerste weken van de Cel waren gekkenwerk. Vergelijk het met iemand die een winkel opendoet, nog volop zit te vloeren terwijl de eerste klanten al in de winkel staan. En het ergst van al: we kregen als baas een ‘onderrichter’, een soort strenge onderwijzer van de rijkswachtschool, een zekere Remue. Dat was niet het type op wie rijkswachters als ik zaten te wachten.” (lacht)

Remue: “We hadden elkaar nog nooit gezien of gesproken. Maar het marcheerde meteen. We hadden ook geen tijd om te zeuren en werden onmiddellijk meegesleurd in de zaak-Dutroux, naast lopende zaken als de verdwijningen van Nathalie Geijsbregts en Elisabeth Brichet. Het waren zotte tijden eigenlijk.”

In plaats van lof kwam er in die woelige periode, midden jaren 90, een stortvloed aan kritiek. De eerste pagina uit 25 jaar Cel Vermiste Personen werd meteen de donkerste.

Remue: “Ik ben een zeer positief ingestelde mens, maar het is de enige periode in mijn leven waar ik met bitterheid naar terugkijk. Eigenlijk was er niets logisch aan die hele periode. Wij, net in het leven geroepen om jacht te maken op vermiste kinderen, werden met alle zonden van Israël beladen. We kwamen in een politieke mallemolen terecht, waar we geen enkele vat op hadden. Er moesten koppen rollen en wij waren een makkelijke schietschijf. Genre: wij bij de rijkswacht wisten van de ontvoeringen, hielden alles achter en wilden nog meer kindjes laten ontvoeren om dan, veel later, tot meerdere eer en glorie van de rijkswacht de zaak op te lossen. Verzin het en het gebeurde. Tijdens de Dutroux-commissie werden wij behandeld als criminelen. Gelukkig zijn wij voor 200 procent over de hele lijn vrijgepleit. (fel) Het was gebakken lucht, er was nul komma nul achtergehouden.”

Liam Vanden Branden (2) verdwijnt op 3 mei 1996 in de buurt van Mechelen. Wat er met hem gebeurd is, is tot op vandaag niet duidelijk.

Van Rillaer: “Wij werden uitgescholden. Op school gaf men lessen over hoe slecht de rijkswacht wel was. Het was ongelooflijk hoe wij compleet ten onrechte werden aanpakt, terwijl wij net Dutroux hadden gepakt. De rijkswachters, zo ontstond de perceptie, dat waren de slechteriken. René Michaux, de befaamde rijkswachter die in het huis van Dutroux stond maar de meisjes niet vond, is aan de schandpaal genageld. De man is later vrijgepleit, maar heeft zich letterlijk dood gedronken, in totale eenzaamheid. Het is een periode die aan onze ribben is blijven kleven. Gelukkig is die perceptie, door succes te boeken en hard te werken, ook snel gekeerd.”

Remue: “Laat duidelijk zijn: de shit die wij toen onterecht over onze kop kregen, valt in geen duizend jaar te vergelijken met het leed dat de ouders van de vermoorde meisjes moesten doorstaan. Ik zie die mensen graag, en dat weten ze.”

Intussen zijn we bijna 29.000 dossiers van vermiste kinderen, demente ouderen, criminele feiten, accidenten en wanhoopsdaden verder. Hoe emotioneel betrokken raak je bij die dossiers?

Van Rillaer: “Je kan dat nooit helemaal afsluiten. Ik ben jarenlang op VN-missie geweest in Kosovo, om daar massagraven te onderzoeken als head mission of missing persons. Soms zat de lijkgeur drie weken in mijn auto als ik huiswaarts naar Pristina reed. Ik heb vier jaar in Pristina gewoond en heb er meer lijken gezien dan hier, maar het was een schone tijd. Zeker als je zelf kinderen hebt, kruipen al die zaken onder je vel. Ik geef een voorbeeld: een van mijn laatste operationele zaken in België, in de provincie Namen, was een vrouw die we terugvonden met een bijl in haar borst, verstopt onder een stapel hout. Vermoord door een Rus op zoek naar geld. Nadat we haar lichaam vonden, heb je ’s avonds wel nood aan een debriefing met een pintje.”

Remue: “Iedereen op het bureau heeft zo zijn eigen, emotioneel geladen dossiers. Voor mij zijn dat Aurore Ruyffelaere, de studente die op de Gentse Feesten verdween en door ons dood werd teruggevonden. Annick Van Uytsel ook, slachtoffer van Ronald Janssen. En, met stip: Julie Van Espen. Een blonde, knappe, ambitieuze jonge vrouw van 23. Mijn dochter? Eva, 23 jaar, blond, knap, ambitieus. Ik heb dat arme meisje gezien als ze uit het kanaal werd gehaald. Fuck! Dat vergeet je nooit meer. (lange stilte) Het kon ieders dochter geweest zijn. Mijn dochter, Guido’s dochter. Ik word boos als ik mensen hoor zeggen dat Julie pech had omdat ze op de verkeerde plek op het verkeerde moment was. No way!(fel) Die pipo, Steve Bakelmans, moest daar niet zijn. Ieder kind, elke jonge vrouw, is een kras op je ziel.”

Van Rillaer: “Het is onze taak om in zulke stresssituaties professioneel te blijven. Maar je denkt daar wel aan natuurlijk. Julie Van Espen was heel erg. Maar ook drie dagen eerder was er iets heel ergs gebeurd, waar amper een haan naar heeft gekraaid: de moord op een mannetje van 9, Daniël, in het asielcentrum in Broechem. Dat was ook een heel heavy verhaal. Ik heb het er persoonlijk moeilijk mee dat zulke verhalen, op jullie reconstructie in Het Nieuwsblad na, amper aandacht hebben gekregen.”

Wat is de schoonste zaak die jullie samen hebben opgelost?

(In koor) “Alizéetje. Furfooz, paasvakantie 2006.”

Remue: “Als leidinggevenden gingen we niet constant samen op pad. We hadden de dag en nacht voordien net een ander meisje levend teruggevonden toen de telefoon ging. Guido belde. Klein meisje vermist, op een camping, langs de Lesse. Alizée heette ze, twee jaar oud en al twee uur weg.”

Van Rillaer: “We hebben meteen helikopters gestuurd, speurhonden, alle grote middelen. Op zo’n moment twijfelen we nooit. Het is meteen met de grote karavaan.”

Remue: “Ik herinner me nog het geluid van die kolkende rivier wanneer ik arriveerde. Het was slecht weer, het was koud, het was nat. Links zie je dat donkere bos, rechts de donkere Lesse. Ook haar ouders wisten dat het er heel benard uitzag.”

Van Rillaer: “In de gietende regen zijn we toen dat bos beginnen uit te kammen. Plots vonden we haar broekje. En dan haar laarsje. En wat verder: haar slipje. Dan denk je: Oh my God, dit kan toch niet waar zijn. Zeg dat het niet waar is.”

Remue: “De ochtend nadien hebben we Alizée alsnog levend en wel teruggevonden. Ze lag kletsnat te slapen in een bos. Wat bleek? Dat arme meisje was al twee kilometer uit de richting gelopen en moest plassen. En had dus haar broekje uitgedaan.”

Van Rillaer: “Ik zie een van de speurders nog met haar op de arm uit het bos komen. Een onwaarschijnlijk beeld. En wij: op ons knieën in de modder zakken en huilen, een kwartier aan een stuk.”

Remue: “Het was magisch. Ik mocht toen het goede nieuws gaan vertellen aan de ouders, die compleet radeloos in hun tentje zaten. Ik zal het nooit vergeten, omdat ik mij als een lompe hond gedroeg. (lacht) In plaats van meteen We hebben haar! te roepen, zei ik: Ik heb nieuws, blijf kalm. We wisten duidelijk nog niet goed hoe we goed nieuws moesten brengen.”

Hoe vaak is het nieuws dat jullie moeten brengen slecht?

Remue: “Ik heb het speciaal uitgezocht. 88 procent van onze dossiers loopt goed af. Meestal gaat het om vermiste, vaak demente bejaarden of weglopers. Helaas ook wel mensen die een wanhoopsdaad plegen of een bizar ongeval meemaken. Mensen associëren ons altijd met vermiste kinderen in criminele dossiers, bijvoorbeeld zoals de langs een Luikse spoorweg dood teruggevonden zusjes Stacy en Nathalie, maar dat is maar 1 procent van ons werk. Twaalf procent loopt dus slecht af.”

Van Rillaer: “Je intuïtie leert je vrij snel in welke richting het gaat. Elke zaak is anders, zegt Alain altijd. En dat klopt. Bij ons zijn er geen standaardrichtlijnen, en toch weet je vaak of het goed of slecht dreigt af te lopen. Dat mag ook wel na 29.000 dossiers. Voor ons is dat fingerspitzengefühl.”

Remue: “En toch gaat het soms toch nog totaal anders. Neem de recente verdwijningszaak van Eduard Timmermans in Heverlee. 77 jaar en weggelopen uit het rusthuis. Ik had het gevoel dat we hem na een halfuur zouden terugvinden. Uiteindelijk is hij pas drie weken later teruggevonden na een zoveelste zoekactie. De heli met warmtecamera was wel al over de plek gevlogen. Maar geloof niet in fabels of filmscenario’s: onder een dicht loofbos detecteert zo’n camera niks. Chapeau voor die familieleden die drie weken lang hebben gezocht naar zijn lichaam. We kregen dan de vraag om naar de herdenking te gaan, maar ik doe dat nooit. De voorbije 25 jaar hebben we exact 3.390 mensen dood teruggevonden. Dat zijn 3.390 begrafenissen, maar wij gaan nooit. Onze taak is dan volbracht en hoezeer ik die nabestaanden ook in mijn hart sluit, ik probeer die persoonlijke band af te houden.”

Alain, je bent de voorbije jaren in nagenoeg elk rusthuis gaan spreken over de problematiek van dementie.

Remue: “Ik kom terug op Eduard. Wat is het eerste wat wij doen? Dat rusthuis binnenstebuiten keren. Liefst 65 procent van alle vermiste bejaarden vinden we terug ín het rusthuis. Vandaar de sensibilisering. De bewustwording van die problematiek, ook alzheimer bijvoorbeeld, is mijn grote dada.”

Van Rillaer: “Ze zitten in het verwarmingskot, in een ander bed, in de kelder. De ervaring leert ons dat als er op het proces-verbaal staat dat de initiële zoeking negatief was, je het best opnieuw begint te zoeken.”

Remue: “Eerst het elementaire: elke deur openen, elke kast, onder elk bed. Pas als we zeker zijn, gaan we naar buiten.”

Na 25 jaar tussen hoop en wanhoop: hoe heeft deze job jullie visie op het leven bepaald?

Remue: “Als ik één ding geleerd heb doorheen onze carrière, dan is het wel het leven an sich te omarmen. Wij hebben intussen heel wat collega’s zien afhaken door ziekte, door kanker. Veel fijne collega’s die zo graag leefden. Als ik dan zoveel wanhoopsdaden zie van jonge mensen, van gasten die zich verhangen aan een boom omdat hun lief het heeft uitgemaakt, dan kan ik mij daar soms wel lastig in maken. Ge gooit het meest kostbare, uw eigen leven, zo weg. Die confrontatie vind ik soms hard om dragen.”

Nu je dat zegt: het leven is zoveel waard. Denken jullie dan achteraf soms nog: “Hadden we maar sneller dit of dat gedaan?”

Remue: (kordaat) “Neen. Uiteraard volgt er altijd een debriefing, en uiteraard is er ruimte voor kritiek en bijsturing. Maar het wordt nooit of nooit persoonlijk. Dat is een heilige lijn waar ik als chef over waak.”

Van Rillaer: “Uiteraard heb ik de voorbije 25 jaar wel een paar keer serieus onder mijn klo* gekregen. Maar dat was altijd terecht.” (lacht luid)

“Vergeet niet: zonder ons blijven veel zaken onder de radar. Een man die verklaart dat zijn vrouw verdwenen is. Een meerderjarige die zogezegd in haar auto is gesprongen en vertrokken. Zoiets is niet verboden. Zonder tussenkomst van de Cel blijft het daar ook bij. Tot dan blijft het dat mijnheer om 7.30 uur al de auto stond te stofzuigen. Op een zondag dan nog. En ook haar sacoche lag nog thuis. Verdacht!”

Naar aanleiding van 25 jaar Cel Vermiste Personen maakte VRT een vierdelige documentaire, gepresenteerd door Fatma Taspinar. Elke woensdag in september op Eén.

Bron » Gazet van Antwerpen | Pieter Huyberechts

Professor Criminologie (VUB): “Er is te weinig diversiteit binnen het politiekorps dat nog steeds te wit is”

Regelmatig bereiken ons beelden van binnen- of buitenlands politiegeweld. Om een betere kijk te krijgen op deze maatschappelijke problematiek spraken we met Sofie De Kimpe, professor in de Criminologie aan de Vrije Universiteit Brussel, gespecialiseerd in veiligheid en de werking van politiediensten.

In zijn boek The End of Policing vertelt Alex Vitale, professor sociologie aan het Brooklyn College, dat de politie in het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten niet ontstond om misdaad te bestrijden. Men riep haar in het leven omdat nieuwe socio-economische structuren in de 19de eeuw dit vereisten. Haar taak bestond er met name in om de protesten van de arbeidersklasse en de grote groep armen en landlopers neer te slaan. Het handhaven van de orde betekende in feite niets anders dan de gefortuneerden beschermen. Welke waren de ontstaansredenen van de Belgische politie?

Onze politiedienst was bij haar ontstaan geënt op de politie van Napoleon. De sterk wantrouwige keizer wilde met zijn centralistisch georganiseerde politie vooral de interne veiligheid van zijn grondgebied verzekeren. Zodoende kon hij zich concentreren op wat hij het liefst deed, oorlog voeren. Bij haar onafhankelijkheid was België, in vergelijking met de buurlanden, een vrij liberale staat. Dit zorgde ervoor dat de Napoleontische Haute Securité (Staatsveiligheid) ietwat op de achtergrond verdween. Tegelijkertijd richtte België de gendarmerie (rijkswacht) en de gemeentepolitie op. De gendarmerie loste het leger af om grootschalige binnenlandse sociale protesten, vooral van de arbeidersklasse, de kop in te drukken.

Later investeerde de overheid in periodes van sterke onrust (manifestaties voor algemeen kiesrecht, mijnstakingen, …) telkens fors in de rijkswacht (manschappen, middelen). Bovendien is de rijkswacht historisch gelinkt aan het leger. Zo resideerde ze tot 1992 onder de bevoegdheid van Defensie, wat bijvoorbeeld betekende dat de rijkswachtofficieren aan de militaire school hun opleiding kregen. De korte resterende tijd, in 2000 schafte men de rijkswacht af, verbleef de dienst onder auspiciën van Binnenlandse Zaken. Vanaf eind jaren 80 is de regering sterk gaan investeren in de gemeentepolitie via het programma politie voor de burger. Sindsdien kende deze een herwaarderingsoperatie waardoor ze in 2000 bijna even sterk was als de rijkswacht.

Politiemensen hebben geen makkelijke taak. Ze moeten vaak tussenkomen tijdens conflictsituaties. Hoe worden ze op deze werklast voorbereid en vanaf welke leeftijd kan men aantreden?

Op dit moment kan men vanaf 18 jaar solliciteren om bij de politie te gaan werken. De aspiranten moeten geen hogere studies gevolgd hebben. Een ASO-, BSO- of TSO-diploma volstaat. Wordt een kandidaat weerhouden dan krijgt hij een opleiding aan de politieschool. Na drie maanden krijgt men de graad van agent en negen maanden later, in totaal dus één jaar, behaalt men de graad van inspecteur en mag men full equipped(pepperspray, handboeien, wapenstok, dienstwapen) zijn job uitoefenen. In de politieschool wordt op communicatievaardigheden geoefend, maar al bij al denk ik dat 18 jaar te jong is en dat de opleiding onvoldoende ondersteuning biedt om het werk van politieagent adequaat uit te oefenen.

Men hoort vaak dat er te weinig middelen en manschappen voor de politie worden vrijgemaakt en dat dit, omwille van veel overwerk en dergelijke meer, voor veel frustraties bij de ordehandhavers zorgt. In hoeverre klopt dit verhaal?

Om te beginnen moet men een onderscheid maken tussen de federale politie, welke haar middelen van de centrale overheid ontvangt, en de lokale politie die van de gemeente afhankelijk is. Bij deze laatsten zijn er rijke en minder rijke politiekorpsen. Antwerpen en Watermaal-Bosvoorde zijn rijke gemeenten, met een grote bereidwilligheid van de burgemeester om in de lokale politie te investeren. Zij hebben dus voldoende manschappen en middelen. In gemeenten met economische moeilijkheden, bijvoorbeeld Anderlecht of Molenbeek, kampt de politie inderdaad met onderbemanning. Wat zonder meer zijn weerslag heeft op de arbeidsomstandigheden en de veiligheid binnen deze gemeenten.

Het federale niveau heeft evenzeer een tekort aan middelen. Maar misschien nog meer dan middelen heeft ze nood aan vernieuwingen. Men zou onder andere meer moeten investeren in informatie- en communicatietechnologie (ICT) en inzetten op het moderniseren van de politie. Denk dan aan het opbouwen van kennisontwikkeling en het maken van een criminaliteitsbeeld. Bij dit laatste brengt men in kaart welke criminaliteitsorganisaties waar actief zijn, en welke geldstromen ze voeden. Er is eveneens nood aan wetenschappelijke of hoog opgeleide politie die op basis van onderzoeksresultaten naar de praktijk kijkt en aan de hand hiervan haar tussenkomsten bepaalt.

In het buitenland is dit veel beter georganiseerd. In België zien we zelfs een trend waarbij rijkere lokale politiediensten zelf in deze zaken investeren, omdat het federale niveau het te weinig doet. Dit zorgt voor een verbrokkeling in tig autonoom werkende politiediensten, wat natuurlijk niet de bedoeling is, omdat dit kan resulteren in het niet langer samenwerken tussen de centrale gespecialiseerde diensten en de lokale diensten, wat net een meerwaarde meebrengt. Tenslotte, wanneer men het totaal aantal politiemensen per bevolkingshoofd in België vergelijkt met andere Europese landen, blijkt dit voldoende. Alleen stellen we vast dat er een slechte verdeling van de manschappen is, wat overeenkomt met de financiële sterkte of zwakte van de gemeente.

En toch wordt het gebrek aan manschappen en middelen als oorzaak voor frustraties en absenteïsme naar voren gebracht. Is er dan niks van aan?

Het absenteïsme is volgens mij vooral het gevolg van te weinig aandacht voor Wellbeing en Human Resource Management binnen de politiewerking. Een agent heeft een discretionaire bevoegdheid. Dit wil zeggen dat men over een zekere mate van vrijheid beschikt om al dan niet te verbaliseren. Dat kan positief uitdraaien, men hoeft niet alles te verbaliseren, maar het kan ook in pestgedrag van de politieambtenaar uitmonden. Spijtig genoeg zijn er te weinig evaluatiemomenten waarbij agenten met anderen over de invulling van hun discretionaire bevoegdheid kunnen reflecteren. Bijgevolg blijft de agent vaak alleen achter en is onzeker of hij zijn taak wel goed uitvoert. Deze situatie genereert enorm veel stress.

Daarnaast is er onvoldoende wisselwerking tussen de street cop en de management cop. Beide hebben elkaar nodig. De agent op straat heeft sturing nodig en de management cop heeft feedback nodig van de praktijkwereld. Maar vooralsnog is er te weinig informatie-uitwisseling tussen de twee. Bovendien, en dit wil ik expliciet gezegd hebben, is er een probleem met de vakbonden. Dewelke trouwens meer en meer een probleem in het politiebestel vormen. Zij brengen het thema van absenteïsme te weinig op de politieke agenda.

Daarnaast pleiten ze ervoor om in bepaalde politiezones shiften van 12 uur in te voeren. Maar men kan van een agent niet verwachten dat hij 12 uur aan een stuk geconcentreerd aan het werk gaat. Men mag niet vergeten dat de politie met track and trace wordt gemonitord. Even op een bank gaan uitrusten kan dus niet. Deze lange shiften wegen enorm op de agenten en zorgen ervoor dat ze geïrriteerd, ook naar burgers toe, of cynisch worden en zich uiteindelijk afwezig melden of soms zelfs een andere job gaan zoeken.

Eind mei toonde het RTBF-programma Investigation een niet zo fraai beeld van de sfeer binnen de Belgische politie. 25 procent van de vrouwelijke agenten zegt geregeld seksueel georiënteerd pestgedrag van collega’s te ondergaan. Daarnaast heeft één op drie agenten last van moreel pestgedrag, vaak met een racistische ondertoon, op de werkvloer. Hoe schat u deze feiten in?

Ik heb het programma niet volledig gezien, wel verschillende trailers en ik heb er over gelezen. Dat er zo een groot deel van de vrouwen seksueel pestgedrag ondergaat was ook voor mij schrikken, maar al bij al verrasten de resultaten me niet. Volgens mij is de immer geldende zwijgcultuur binnen de politiediensten de oorzaak voor deze wantoestand. Stel dat een agent door een ander gepest wordt, dan is het niet gebruikelijk om de overste hiervan op de hoogte te brengen. Dit wordt gezien als klikken, en dat is binnen de politierangen not done. De druk om de omerta in stand te houden is voorlopig nog te sterk. Alleen de Siciliaanse maffia houdt de omerta nog feller in ere (lacht).

Bij manifestaties lijkt de politie eerder uitgerust om een tegenstander in de pan te hakken dan dat ze een manifestatie in goede banen moet leiden. Daarbij draagt ze uniformen en wapens die weinig voor het leger moeten onderdoen. Hoe zijn we in deze situatie verzeild geraakt?

Tot het einde van de jaren 1980, na de Bende van Nijvel en de CCC, pleitte de politie na iedere crisis voor meer manschappen en middelen en vond hiervoor gehoor bij de overheid. Dit veranderde aan het begin van de jaren 1990 toen de socialisten in de regering kwamen. Zij wilden een politie voor de burger ontwikkelen. In de praktijk investeerde men vanaf dan in een verbetering van de kwaliteit van de dienstverlening in plaats van in een zoveelste verhoging van manschappen of het aanschaffen van nieuwe wapens. Men begon meer te monitoren, de Algemene Politie Steundienst (APSD) werd hiervoor onder andere opgericht. Interventies baseerde men nu meer op de gegevens die men had verzameld. In dezelfde periode benaderde men drugsgebruik ook eerder preventief dan louter repressief.

Na de terroristische aanslag op de Twin Towers (2001) veranderde dit compleet en ging men opnieuw inzetten op meer zwaarbewapende agenten. Na een terroristische aanval ontstaat telkens een angstmoment in de samenleving die sommige politieke partijen gebruiken om het repressieapparaat aan te scherpen. Tegelijkertijd wordt deze aanpak op zulke momenten door een groot deel van de bevolking geslikt en voert men deze maatregelen snel in. Hetzelfde gebeurde na de aanslag op Charlie Hebdo (2015), dat de burgemeester van Antwerpen gebruikte om het Snel Response Team (SRT)in te voeren. Zij beschikken over semi-automatische wapens en less lethal-wapens die kunststof projectielen afvuren. Ook na de bomaanslagen in Brussel (2016) voerde de Federale Overheid samen met het Brussel Hoofdstedelijk Gewest een dergelijke maatregel met het kanaalplan in. Concreet betekende het een uitbreiding van de strafbepalingen, een verhoging van het aantal politiemensen en de komst van nieuwe pantserwagens. Zelfs het leger verscheen in het straatbeeld, dat was van met de Bende van Nijvel geleden.

Tijdens een angstperiode kunnen politici gebruik maken van de angst bij de burger om meer drastische maatregelen te nemen, maar in feite is dit niet nodig.

Politici beslissen met andere woorden hoe de politie is uitgerust en welk soort criminaliteit ze op welke manier opsporen.

Absoluut. In de partijprogramma’s kan men lezen welke maatregelen een partij gerealiseerd wil zien. Vlaams Belang vraagt veel middelen voor de politie en wil graag een soort Guantanamo-achtig centrum bouwen. De PVDA daarentegen wil meer investeren in Harm Reduction en pleit voor de legalisering van cannabis. Iedere partij heeft zo zijn eigen politionele stokpaardjes.

Een peiling, van het Centre de recherches politiques de Sciences Po, naar het kiesgedrag van de politie voor de Franse presidentsverkiezingen van 2017 onthulde dat meer dan de helft van de agenten voor de extreem rechtse kandidaat, Marie Le Pen, zou stemmen. Is er in België een zelfde tendens?

Ten tijde van de Bende van Nijvel beweerde men dat de rijkswacht linken met extreem rechts had. Er zijn nooit bewijzen voor deze stelling aangevoerd. Tezelfdertijd is er tot op de dag van vandaag geen wetenschappelijk onderzoek geweest naar een mogelijke band tussen de twee, dus wie weet? Wel vroeg men aspirant agenten op de politieschool hoe ze zichzelf situeerden op een schaal van 0 tot 10, waarbij 0 links en 10 rechts is. Het gemiddelde antwoord was 7, dus eerder rechts. Maar dit is niet zo vreemd gezien men rekruteert uit een samenleving waarin een grote groep rechts neigt te denken.

Inmiddels kent België een lange lijst van gratuite politiegeweldincidenten. Een greep uit het recente verleden: het klimaatprotest in Brussel, de asielzoekers in het Maximiliaanpark, de Franse journalist die na de BLM-manifestatie door een agent zwaar geïntimideerd werd of nog de brutale aanhoudingen van Sofie Dewulf (partner van Arno) en het Europese parlementslid, Pierrette Herzberger-Fofana. Herbergen deze incidenten een structureel probleem?

Er zijn verschillende problemen. Om te beginnen is er te weinig diversiteit binnen het politiekorps dat nog steeds te wit is. Wij leven niet meer in een witte wereld en het zou goed zijn mochten de agenten zich daar meer bewust van worden. Daarbij komt dat politiemensen te vaak én foutief criminaliteit associëren met persoonskenmerken, waarbij vandaag de kleur van de burger veelal een doorslaggevende rol speelt. Een donker persoon roept veel eerder het idee van crimineel op dan een wit persoon.

Politiegeweld gebeurt buitenproportioneel vaak tegen etnische minderheden of mensen waar de agent zich niet mee identificeert of vereenzelvigt. In Schotland, dat geen migratieprobleem kent, stelt men vast dat niet de etnische minderheden disproportioneel vaak door de politie gestopt worden, maar de jongeren uit achtergestelde buurten. Het klassieke beeld van de ordehandhaver bestaat teveel uit stereotypen. Bovendien schuilt er in het politieoptreden vaak iets van een wij tegen zij-mentaliteit waarbij er niet veel moet mislopen voor er politiegeweld volgt. Er is geen onderzoek naar, maar ik vermoed dat de Belgische politie veel te vaak pepperspray onrechtmatig inzet.

Hoe kan men dit bijsturen?

Vanaf de selectie moet men een strengere screening doorvoeren en mogelijke probleemgevallen weren. Verder moet men nagaan wat de drijfveer is om agent te worden. Sommige 18-jarigen solliciteren bij de politie omdat ze al vanaf hun opleiding een goed loon ontvangen. Maar dit alleen is géén goede reden om agent te worden. Het mentorschap vormt een ander probleem. Een rekruut die vers van de politieschool komt, krijgt op het terrein een mentor toegewezen. Deze persoon vervult een determinerende rol in de houding die de nieuweling zal aannemen bij het uitvoeren van zijn functie. Bijgevolg is het niet uitgesloten dat de mentor heel wat persoonlijke, doch onjuiste, beschouwingen of vooroordelen doorgeeft. Maar dewelke voor de nieuweling als juist zullen gelden. Zulke onjuistheden opnieuw afleren is zeer moeilijk.

Daarnaast zou men er goed aan doen om de politieopleiding binnen het hoger onderwijs te organiseren. Zodoende zou de opleiding 3 jaar duren en gelijkgesteld worden met een bacheloropleiding. Indien de opleiding zo lang zou duren kan men de aspirant-inspecteurs veel beter opleiden, van een breder wereldbeeld voorzien, hun communicatievaardigheden trainen en hun handelen veel meer met wetenschappelijke feiten onderbouwen, dan met stereotypen en vooroordelen. Eerdere pogingen om de opleiding op deze wijze te reorganiseren werden in het verleden afgevoerd. Hopelijk kan het in de toekomst wel. Noorwegen is hier al een tiental jaar mee bezig. Ook Denemarken, Nederland en meer recentelijk het VK hebben de ommezwaai gemaakt.

Tenslotte moeten er meer evaluaties gebeuren gedurende de loopbaan van de agent. Op zulke momenten kan de agent met anderen of oversten kritisch reflecteren over zijn politionele handelen en dat van het korps.

Wie controleert de politie wanneer er klachten over de politie komen?

Deze klachten behandelt het Comité P dat in 1992 in het leven geroepen werd en rechtstreeks verantwoording aan het parlement aflegt. De leden van het comité hebben een parlementair statuut en de graad van hoofdcommissaris. Hun rapporten bespreekt men teveel achter gesloten deuren van de parlementaire commissie ter zake. Het is onmogelijk gebleken om de cijfers betreffende het aantal klachten, en welke sancties hier tegenover staan, te krijgen. Ook de lokale politiezones houden deze cijfers geheim.

Ik probeerde reeds herhaaldelijk, zelfs via gemeenteraadsleden, inzicht te krijgen in de materie. Na lang wachten ontving ik een papiertje met enkele cijfers erop, maar niets relevants. Vaak beweert men dan dat men de privacy van de agent wil beschermen, maar dit is nonsens. In België is er een gebrek aan transparantie over deze cijfers. In de Angelsaksische landen bestaat er veel meer een traditie van accountability waardoor de politiechefs zich verplicht voelen om de transparantie te waarborgen.

Leidt dit niet tot een gevoel van straffeloosheid?

Dat kan zeker een probleem zijn. Laat me een voorbeeld geven. Eén van mijn studenten stuurde me onlangs een screenshot van de Facebookpagina van haar oom, die tevens politieagent is. Op zijn pagina stonden expliciet racistische uitspraken in de trant van “zet ze daar in Molenbeek tegen de muur en schiet ze allemaal af”. Waarop ik beslis om de leidinggevende van de politiezone op de hoogte van het voorval te brengen. Enkele dagen later bekijk ik opnieuw de Facebookpagina van de politieman en stel vast dat de racistische posts er nog steeds staan! Wellicht is de leidinggevende niet tussengekomen en is deze gebeurtenis evenmin in de politieman zijn dossier opgenomen. Daardoor kan de agent zich inderdaad straffeloos wanen. En wanneer hij morgen politiegeweld ten aanzien van niet witte mensen gebruikt, heeft men geen weet van zijn eerder geplaatste racistische posts, waardoor men de situatie niet volledig kan inschatten.

Om het gevoel van straffeloosheid te bestrijden zou het niet slecht zijn indien de top van de politie bewust wordt dat men zich voor het politionele handelen moet verantwoorden. Dit is nog veel te weinig het geval. Kijk naar de onmogelijkheid om de gegevens van politiegeweld, en mogelijke sancties hierop, in te kijken. Waarom zijn er geen cijfers omtrent de zeer veel uitgevoerde identiteitscontroles?

Sinds de politiehervorming heeft het beleid nagelaten, vaak onder financiële druk, te investeren in monitoring, wetenschappelijke politie en het afleggen van verantwoording. Men denkt dat dit verloren geld en energie is, maar we betalen hier een zeer hoge prijs voor. Want de oplossingen die vandaag worden voorgesteld, investeren in zwaarbewapende manschappen, zijn erger dan de kwaal. Ik ben nogal pessimistisch wanneer ik de huidige toestand observeer en voorspel in de toekomst nog meer rellen, een groter wordende vertrouwenskloof tussen de bevolking en de samenleving, in het bijzonder met de minderheidsgroepen.

Verandering wordt dikwijls aangestuurd wanneer er iets ergs gebeurt. In Schotland bijvoorbeeld werd toevallig de tienerzoon van een parlementair bij een Stop & Search aangehouden én brutaal behandeld. Dit incident leidde tot een grondig onderzoek waarna de hoogste politiechef ontslagen werd.

Indien u morgen de bevoegdheid over de politie krijgt wat zou u dan doen om de huidige werking te verbeteren?

Als minister van Binnenlandse Zaken zou ik zwaar investeren in een geïntegreerde aanpak van enerzijds een sterke Human Resource Management (rekrutering, selectie, brede opleiding, loopbaanmanagement en diversiteitsbeleid) en anderzijds een goede criminaliteitsrecherche (computer crime unit, blockchain) die door monitoren een nauwkeurig criminaliteitsbeeld schetst.

Als burgemeester zou ik inzetten op een goede wijkwerking gekoppeld aan een lokaal verankerde recherche, maar ook aan een apart uitgebouwde verkeerspolitie!

Afsluitend, welke kenmerken moet een goede agent hebben?

Ten eerste moet hij zeer empathisch zijn, een brede kijk op de wereld hebben en over veel sociale vaardigheden beschikken. Hij moet goed kunnen luisteren, maar tevens moet hij goed kunnen uitleggen wat hij wil vertellen aan zeer verschillende soorten individuen. Bovendien moet hij probleemoplossend kunnen denken en in goed partnerschap met de samenleving samenwerken. Een opleiding van drie jaar is dus geen overbodige luxe.

Bron » De Wereld Morgen | Patrick Dewals

Een leugendetector vindt geen leugens, ook al mag het van de wet

Het gebruik van de polygraaf (of leugendetector) in politieonderzoeken wordt ingeschreven in de wet. Psychologen én advocaten krijgen er meetbare rillingen van.

De Kamer van Volksvertegenwoordigers buigt zich vandaag normaal gezien over een wetsvoorstel dat de polygraaf wettelijk moet regelen. Het wetsvoorstel passeerde al de bevoegde commissie, naar alle waarschijnlijkheid wordt het ook plenair goedgekeurd.

‘Dit wetsvoorstel is een schande’, fulmineerde UGent-psycholoog Wouter Duyck in een tweet toen het voorstel in de commissie werd behandeld. ‘In élke opleiding psychologie wordt de leugendetector gedoceerd als kwakzalverij. We zullen er dit wetsvoorstel aan toevoegen.’

Deze namiddag was Duyck niet beschikbaar voor bijkomende commentaar, maar in zijn post van vorige week verwijst hij naar een publicatie van de American Psychological Association uit 2004. Dat plaatst grote vraagtekens bij de accuraatheid van ‘het populaire culturele icoon, met de polygraafpen die wild heen en weer schiet op een bewegend papier als makkelijk te herkennen symbool’.

De essentie van de kritiek is dat de leugendetector geen leugens opspoort. De test meet fysiologische reacties: hartslag, bloeddruk, ademhaling en huidgeleiding. Maar omdat iedereen anders reageert wanneer hij of zij liegt, zeggen die fysiologische reacties weinig. ‘Een eerlijk persoon kan nerveus zijn als hij eerlijk antwoordt en een oneerlijke persoon is misschien niet angstig.’

Het probleem is dat er bij polygraaftests nooit een ‘placebotest’ is uitgevoerd, waarbij wordt getest wat het effect ervan is bij iemand die gewoon gelooft in de werking van de test. ‘Proefpersonen die geloven dat de test werkt en dat leugens dus worden gedetecteerd, kunnen bekennen of zullen zeer angstig zijn als ze worden ondervraagd’, stellen de Amerikaanse psychologen. ‘Als dat zo is, kan de leugendetector beter een angstdetector worden genoemd.’ De controlevragen die tijdens zo’n test worden gebruikt, zouden bovendien zelfs een averechts effect hebben. ‘Er is weinig basis voor de waarde van polygraaftesten’, luidt de conclusie.

Vermoeden van onschuld

Open VLD-Kamerlid Katja Gabriëls, die samen met Egbert Lachaert en Goedele Liekens het voorstel indiende, is zich bewust van de beperkingen van de leugendetector. ‘Die is enkel bedoeld als ondersteunend element in een dossier’, zegt Gabriëls. ‘Het kan nooit het enige bewijsmiddel zijn. Er zijn overigens maar weinig elementen in een strafzaak die honderd procent sluitend zijn. Denk maar aan verslagen van psychiaters of pathologen. Zelfs DNA is dat niet. Het doel van de polygraaf kan ook zijn om een bekentenis te verkrijgen. In zedenzaken heeft het zijn nut al bewezen.’

Gabriëls en haar collega’s goten het gebruik van de polygraaf in wettelijke regels omdat politie, toezichthouder Comité P en het gerecht daarvoor vragende partij zijn. Belgische politiediensten gebruiken de polygraaf al jaren, al is daar geen echt juridisch kader voor. ‘Het gebeurt op basis van omzendbrieven’, zegt Gabriëls. ‘Ons voorstel biedt hen rechtszekerheid.’

In 2018 leidden testen met de polygraaf tot 28 bekentenissen. Datzelfde jaar werden 309 zulke testen uitgevoerd, blijkt uit het jongste jaarverslag van de federale politie. Meestal gaat het om zedenzaken. De polygrafisten zelf hameren er ook op dat het slechts een hulpmiddel is voor het onderzoek.

‘Toch is het hoogst onzeker of de bevindingen (van de leugendetector, red.) niet onbewust een grote rol spelen bij de beslissing van de rechter, laat staan het oordeel van een lekenjury beïnvloeden’, reageert de Orde van Vlaamse Balies op de wettelijke regels. ‘Hetzelfde geldt voor wanneer iemand weigert om deel te nemen aan de test. Hoewel daaraan “geen enkel rechtsgevolg kan worden verbonden”, is het nog maar de vraag of dat vermoeden van onschuld in de praktijk gegarandeerd kan worden.’

Bron » De Standaard | Nikolas Vanhecke