Wie verbrandde Belliraj?

Het Comité I moet uitzoeken wie verantwoordelijk was voor de onthulling dat de Belgisch-Marokkaanse terrorist Abdelkader Belliraj een informant was van de Staatsveiligheid. Justitieminister Jo Vandeurzen (CD&V) grijpt de affaire aan om de inlichtingendienst door te lichten.

‘Iedereen beseft dat de guerre des flics tussen de federale politie en de Staatsveiligheid volop bezig is’, zegt een senator die lid is van de begeleidingscommissie.

Ook minister van Justitie Vandeurzen begrijpt dat de affaire-Belliraj is uitgegroeid tot een staatszaak. “Er kan niet overgegaan worden tot de orde van de dag”, zei de minister in de Kamercommissie Justitie. “De zaken zijn te ernstig, het gaat over het functioneren van de diensten.”

Vandeurzen kondigde aan dat hij maatregelen wil nemen om de werking van de Staatsveiligheid te verbeteren. “Van bij mijn aantreden heb ik moeten vaststellen dat de kritieken op de Staatsveiligheid mij noodzaken tot een grondige evaluatie en bijsturing van deze inlichtingendienst”, zei hij.

Het wetsontwerp over de Bijzondere Inlichtingenmethodes (BIM), dat door senator Hugo Vandenberghe (CD&V) werd klaargestoomd en de geheime diensten uitgebreide nieuwe technologische en wettelijke instrumenten wil geven, wordt daarom geëvalueerd en verbeterd.

Op de cruciale vraag of Belliraj een geregistreerd en betaald informant was van de Staatsveiligheid, gaf minister Vandeurzen geen antwoord. “Inlichtingen over menselijke bronnen vallen, zoals bij elke inlichtingendienst, onder de classificatie ‘zeer geheim’.”

De minister kon de mediaberichten bijgevolg niet bevestigen, noch ontkennen omdat de wet dat niet toelaat. “De Staatsveiligheid werkt bijna uitsluitend op basis van informanten en de wet voorziet dat daarover niet gecommuniceerd wordt”, stelde Vandeurzen. “Als daaraan afbreuk wordt gedaan, komen mensen en het systeem in gevaar.”

Vandeurzen weet wel dat verschillende verdachten die in Marokko zijn aangehouden als leden van het terreurnetwerk rond Belliraj ‘in het verleden reeds de aandacht getrokken hebben van de Belgische inlichtingendiensten’. Vandeurzen: “Vanwege hun activiteiten binnen pro-Iraanse Marokkaanse middens, activiteiten binnen de Algerijns-Marokkaanse islamitische beweging of door hun uitgesproken houding tegenover de Marokkaanse regering.”

Voorts vindt de minister dat er een sluitend systeem moet komen voor het doorgeven van informatie tussen inlichtingendiensten, gerecht en politie. Senator Tony Van Parys (CD&V) noemt het voor de hand liggend dat er een initiatief genomen wordt door de minister, “gelet op de gebrekkige doorstroming van informatie en de problemen die de voorbije dagen aan het licht kwamen.”

Volgens Van Parys moet de informatie terechtkomen waar ze moet terecht komen: als het gaat om gerechtelijke informatie bij het federaal parket, als het gaat om andere informatie bij het OCAD, het Orgaan voor de Dreigingsanalyse. Beide CD&V-politici suggereren hiermee dat Alain Winants, de chef van de Staatsveiligheid, cruciale informatie over Belliraj heeft achtergehouden.

Na het oprollen van het netwerk-Belliraj in Marokko heeft de Staatsveiligheid echter wel degelijk de federale politie en het federaal parket ingelicht over het feit dat Belliraj een informant was. “Het beste bewijs dat we het wel gezegd hebben, is dat die informatie een paar dagen later ook meteen in de pers uitgelekt is”, zegt een bron bij de Staatsveiligheid.

Liberale politici ontwaren een duister manoeuver van de CD&V, die haar dominante positie in de intelligence community wil versterken door de Staatsveiligheid eerst te discrediteren, vervolgens te onthoofden en ten slotte administrateur-generaal Winants (een liberale benoeming) te vervangen door een CD&V-vertrouweling.

Het uiteindelijke doel zou zijn om de Staatsveiligheid als autonome organisatie op te doeken en te laten opslokken door de federale politie. Het vermoeden van een dergelijk scenario verklaart dan weer het voornemen om het Comité I te laten uitzoeken wie verantwoordelijk was voor het ‘verbranden’ van de status van Belliraj als informant. “Men zal de lekken moeten zoeken waar de lekken zijn”, orakelt een liberale senator.

Bron » De Morgen | Georges Timmerman

Vandeurzen laat Staatsveiligheid doorlichten na zaak-Belliraj

Minister Jo Vandeurzen (CD&V) kondigt aan dat hij maatregelen wil nemen om de werking van de Staatsveiligheid te verbeteren. Het Comité I, dat de werking van de veiligheidsdiensten controleert, moet uitzoeken wie verantwoordelijk was voor de onthulling dat de Belgisch-Marokkaanse terrorist Abdelkader Belliraj een informant was van de Staatsveiligheid.

Vandeurzen begrijpt dat de affaire uitgegroeid is tot een staatszaak. “Er kan niet overgegaan worden tot de orde van de dag”, aldus de minister in de Kamercommissie Justitie. “De zaken zijn te ernstig, het gaat over het functioneren van de diensten. Vanaf mijn aantreden heb ik moeten vaststellen dat de kritieken op de Staatsveiligheid mij noodzaken tot een grondige evaluatie en bijsturing van deze inlichtingendienst.”

Het wetsontwerp over de Bijzondere Inlichtingenmethodes (BIM), dat door senator Hugo Vandenberghe (CD&V) werd klaargestoomd en de geheime diensten uitgebreide nieuwe technologische en wettelijke instrumenten wil geven, wordt daarom geëvalueerd en verbeterd.

Op de cruciale vraag of Belliraj een geregistreerd en betaald informant was van de Staatsveiligheid, gaf minister Vandeurzen geen antwoord omdat de wet dat niet toelaat.

Bron » De Morgen

De Staatsveiligheid heeft geen vrienden

Onder Koen Dassen stapelde de inlichtingendienst de fouten op, althans voor het oog van de buitenwereld.Chef Albert Raes’ richtlijn naar de publieke opinie was absolute discretie. Hij cultiveerde dan ook het imago van ‘man zonder gezicht’.

Door de heisa over Abelkader Belliraj, de Belgisch-Marokkaanse terrorist die een informant van de Staatsveiligheid bleek te zijn, staan de spots van de Wetstraat op de Sûreté gericht. Alweer, want de inlichtingendienst is al een kwarteeuw voorwerp van politiek debat, politionele controverse en publieke hoon.

Het dilemma van elke geheime dienst in een rechtsstaat is dat hij per definitie in de schaduw opereert, maar dat de publieke opinie steeds meer transparantie eist. Het noodlot van elke geheime dienst is dat diezelfde publieke opinie de flaters breed uitsmeert, maar geen weet heeft van de successen – die blijven immers geheim. Het drama van de Belgische geheime dienst is dat de flaters zo menigvuldig zijn dat eventuele successen in het niets verdwijnen.

Bovendien heeft een inlichtingendienst geen vrienden, maar maakt hij voortdurend vijanden. Dat is ook de eerste conclusie voor wie geschiedenis van de Staatsveiligheid bekijkt. Haar bevoegdheden zijn dan ook indrukwekkend. De Belgische Staatsveiligheid (officieel de Dienst voor de Veiligheid van de Staat) is bevoegd voor zowel de uitwendige als de inwendige veiligheid van de staat. Uitwendig wil zeggen: buitenlandse spionage op het Belgische grondgebied, het gewapend bevechten van de Belgische overheid.

Inwendig: het bestrijden van van burgeroorlogen, destabilisering van de bestaande sociale en maatschappelijke orde, bepaalde vormen van groot banditisme en terrorisme. Sinds de jaren negentig staat de Staatsveiligheid onder toezicht van het Comité I. De oprichting van dat comité was in de hoofden van de toenmalige regeringstop wellicht bedoeld als eindpunt van een even verhitte als uitzichtloze controverse die ooit eind jaren zeventig, begin jaren tachtig begonnen moet zijn. Helaas.

Bij het begin van die woelige jaren was administrateur-directeur-generaal Ludo Caeymaex nog niet zo lang opgevolgd door Albert Raes, een Bruggeling met een CVP-etiket en opzichtige witte kuif. Tenminste: dat laatste detail was jarenlang alleen bekend bij de mensen die Raes ooit te zien of te spreken kregen, want de man drukte van 1977 tot zijn gedwongen ontslag in 1990 zijn zeer persoonlijke stijl op het bestuur van de Staatsveiligheid. Niet alleen omdat hij geobsedeerd was door zowel extreem links en extreem rechts, of omdat hij persoonlijk schaduwopdrachten bleef uitvoeren, als het moest vermomd achter een krant.

Naar de publieke opinie was absolute discretie de al even absolute richtlijn. Dat uitte zich tot in de kleinste details. Toen Raes ooit als getuige werd opgeroepen voor een parlementaire onderzoekscommissie zat ook de perstribune afgeladen vol: een getuigenis van ‘de eerste spion van het land’ was een absolute primeur, zeker omdat deze leidende ambtenaar zijn bijnaam ‘de man zonder gezicht’ graag cultiveerde (er bestonden toen zo goed als geen foto’s van Albert Raes). Raes verscheen, maar stapte kaarsrecht voor zich uit, de beide boorden van zijn jas hoog opgezet, zodat zijn gezicht verborgen bleef voor de zaal. En toen hij na zijn getuigenis naar buiten stapte, deed hij dat… Achterwaarts, even kaarsrecht, de blik even strak naar voren gericht en vooral: de boorden even hoog opgericht.

Het is een bijna surrealistische scène die nadien alleen overtroffen werd door Eliane Liekendael, de procureur-generaal van het Hof van Cassatie, die na het beruchte spaghettiarrest, in volle Dutrouxtijd, op de vlucht sloeg voor de camera’s en haar gezicht ‘verborg’ achter een handtasje ter grootte van een briefomslag. In beide zaken zie je het onvermogen – of beter: de principiële onwil – om te communiceren met de publieke opinie. Zowel de hoogste gerechtelijke autoriteiten als de hoogste ambtenaren van een leidende dienst waren hoogstens van plan zich te verantwoorden voor de bevoegde minister – in het beste geval.

In die vroege jaren tachtig situeerde zich het laatste hoogtepunt van de Koude Oorlog. Die ideologische strijd verliep niet alleen tussen de Navo en het Warschaupact, maar werd ook uitgevochten in de meeste West-Europese landen. Het was een politieke strijd die af en toe een gewapende en vaak ook criminele vertaling kreeg, en er waren vormen van groot banditisme die zich graag lieten voorstaan op extremistisch georiënteerde politieke strijd. Les années de plomb, zei men toen, de jaren van lood. En de democratische rechtsstaat werd daarbij niet alleen bedreigd door extreem communistische terroristengroupuscules maar evenzeer – zo niet meer – door rechts-extremistische organisaties en sujetten.

Het was een bijzonder ingewikkeld kluwen waarin organisaties als de Staatsveiligheid opereerden en dat is voorzichtig uitgedrukt. Extreem rechtse groepen deden zich voor als extreem links en probeerden hun aanslagen in de schoenen van het andere kamp te schuiven. Linkse terroristen protesteerden tegen de ‘vermilitarisering’ van de samenleving, kozen voor moord en ontvoering als wapen en versterkten net de positie van het repressieve apparaat.

Ordinaire criminelen vermomden hun roofmoorden als extreem rechtse raids. Burgerlijke politici verkochten zich aan de publieke opinie als respectabel en voorstander van law-and-order, maar huurden, al dan niet via stromannen en tussenpersonen, extremistisch jong volk in als persoonlijke plakbrigade, nuttig voor allerlei hand- en spandiensten.

Inlichtingendiensten als de Staatsveiligheid probeerden die chaos in kaart te brengen, onder meer door infiltraties, maar dat waren vaak riskante operaties waarbij het niet meer duidelijk was waar de politionele techniek ophield en een te riskante undercoveropdracht begon. Politiediensten maakten jacht op drugscriminelen (handel in narcotica was trouwens ook een bron van inkomsten voor politieke extremisten van beide zijden), maar de lijn tussen ‘uitlokking’ en ‘actieve parcipatie’ bleek in de praktijk soms ontiegelijk dun. En dat alles verliep dan nog eens onder het waakzame oog – zo niet de actieve bemoeienis – van de buitenlandse afdeling van de zeker in de Koude Oorlog moeilijk te negeren CIA, die in Brussel opereerde vanuit de Amerikaanse ambassade. Enzovoort.

De slagschaduw van die bittere tijden verduistert tot vandaag de reputatie van de Staatsveiligheid, belemmert haar werking en zorgt voor een latente spanning. Zeker omdat het goede en het kwade van toen zonneklaar gescheiden kampen leken, en dat vandaag bij nader inzien niet meer zijn.

Neem twee grote affaires waarin de Staatsveiligheid betrokken raakte. Westland New Post (WNP) was de naam van een beruchte geheime groepering die in de jaren tachtig tot doel had de staat de destabiliseren. Om die club tot haar laatste organisatieniveau te kennen gaf Albert Raes het bevel aan een van zijn commissarissen, Christian Smets, alias ‘De Eend’, om te infiltreren. Om helemaal het vertrouwen te winnen van het WNP-kader ‘doceerde’ Smets ook ook politionele schaduwtechnieken aan de leden van die organisatie.

Toen de affaire uitlekte, sloeg het nieuws in als een bom, niet het minst omdat Raes de rechtstreekse oversten van Smets niet had gekend. En meteen drong de vraag zich op: was de Staatsveiligheid geïnfiltreerd in extreem rechts of probeerde extreem rechts de Staatsveiligheid te infiltreren en zo de democratische instellingen van het land te besmetten? Vooral omdat tegelijk leden en sympathisanten van het even rechts-extremistische Front de la Jeunesse (FJ) toegang kregen tot de rijkswacht, tot haar elite-eenheden toe.

In de tweede helft van de jaren negentig werd zijn verzwegen FJ-lidmaatschap de Schaarbeekse politiecommissaris Johan De Mol fataal. Zijn gespierde optredens hadden de man immens populair gemaakt en na zijn ‘val’ probeerde hij die publieksgunst te verzilveren via een parlementair mandaat bij het VB. Waarmee definitief duidelijk was dat op zijn minst personele banden bestonden tussen politiek extreem rechts en crimineel-rechtse groupuscules.

Maar wie het juist zag in de zaak-WNP, daarover liepen en lopen de meningen fel uiteen. Topjournalisten als René Haquin (Le Soir) en Walter De Bock (De Morgen) stonden lijnrecht tegenover elkaar in hun analyse. Beiden hadden andere bronnen, wezen op verschillende filières, waarbij de Staatsveiligheid, of tenminste een aantal van haar personeelsleden, beurtelings als slachtoffer en als dader werd geportretteerd.

Zo mogelijk nog heikeler is de oorlog tussen Benoît de Bonvoisin en de Staatsveiligheid. De Bonvoisin was een naaste medewerker van Paul Vanden Boeynants, als PSC-voorzitter, premier en minister van Defensie een jaar of twintig de sterke man van de Franstalige christendemocraten. Binnen de PSC werd De Bonvoisin gerekend tot het Centre Politique des Indépendants et Cadres Chrétiens (Cepic), een georganiseerde tendens van de rechterzijde, bedoeld als intern tegengewicht tegen de christelijke arbeidersbeweging.

Het Cepic-verhaal liep spectaculair af toen een nota van de Staatsveiligheid uitlekte waarin de contacten tussen Cepic, baron De Bonvoisin en extreem rechts in de openbaarheid kwamen. De gevolgen waren vernietigend. Vanden Boeynants moest de macht afstaan aan de groep rond Gérard Deprez. Cepic werd ontbonden. De Bonvoisin gediscrediteerd. Sinsdien vecht de man voor zijn eerherstel en probeert hij het land te overtuigen van zijn these dat de Staatsveiligheid in het algemeen en Albert Raes in het bijzonder een constructie tegen hem in persoon hebben opgezet.

Zo zou Raes de bijnaam ‘de Zwarte Baron’ hebben gedacht. Later werd bekend dat het niet de Staatsveiligheid was die de bewuste nota lekte maar het kabinet van de toenmalige minister van Justitie Philippe Moureaux (PS), en dat de oorspronkelijke nota van de Staatsveiligheid enige ‘redactionele aanpassingen’ had ondergaan, om beleefd te blijven.

Dat maakt tot vandaag de zaak van De Bonvoisin niet. De man zal wel een paar argumenten hebben in zijn conflict met de geheime dienst, want momenteel onderzoekt het Comité I een aantal van zijn klachten. Maar zo raakte de Staatsveiligheid in opspraak. Zeker omdat bij alle grote (Bende van Nijvel, CCC) en wilde (de roze balletten) dossiers van die tijd de Staatsveiligheid zijdelings dan wel rechtstreeks genoemd werd.

Diezelfde beschuldiging werd ook geuit en herhaald ten aanzien van de Nemesis van de Staatsveiligheid, De Bonvoisin zelf – dat spreekt. Die op zijn beurt terugsloeg: “De Staatsveiligheid is medeplichtig aan de Bende van Nijvel, niet ik.” Het amalgaam werd totaal, zeker omdat extreem rechtse criminelen als Bob Beijer altijd van zichzelf zegden dat ze “wel eens klussen voor de Staatsveiligheid opknapten”, ook als dat in werkelijkheid niet zo was.

Maar de methodes van de Staatsveiligheid bleken op zijn minst ook voor kritiek vatbaar. Hoewel Albert Raes in interviews liet weten dat hij wil “dat de Veiligheid van de Staat een dienst blijft die onafhankelijk is van elke beïnvloeding, die zijn informatie op gedisciplineerde wijze verzamelt en dat doet met achting voor ’s lands soevereiniteit”, ontdekte het Comité I dat diezelfde Staatsveiligheid de fameuze gereserveerde dossiers liet aanleggen over belangrijke politici, dat die toch wel bijzondere informatiegaring er kwam op bevel van Albert Raes zelf en dat ook hij in persoon de dossiers beheerde, in een wel zeer beruchte ijzeren kast in zijn eigen bureau. Oudgedienden als Herman De Croo lieten verstaan dat dit wel ‘geweten’ was in de Wetstraat, maar dat niemand protesteerde. Maar het hoeft geen betoog dat de dreiging van ‘chantage’ niet echt van de lucht was.

Hoewel de Staatsveiligheid officieel geen krimp gaf, werd het morele en politieke failliet van die dienst steeds groter. Begin jaren negentig was er geen ruggensteun meer: de rijkswacht vond dat de Staatsveiligheid het best opgedoekt kon worden – en natuurlijk het liefst opgeslokt door de rijkswacht zelf – socialisten in noord en zuid waren niet bereid om tegen de rijkswacht in te gaan, en ook de christendemocratische coalitiepartners hadden een eitje te pellen met de dienst.

In 1993 was het toenmalig minister van Justitie Melchior Wathelet, een man die zijn prille politieke stappen had gezet binnen de CEPIC, de dienst die administrateur-directeur-generaal Albert Raes definitief had uitgeschakeld nadat hij al in 1990 de operationele leiding van zijn dienst kwijtgeraakt was.

De Staatsveiligheid kwam van de regen in de drop. Na de lange periode onder Raes kwam er immers een cascade aan opvolgers. Raes, van CVP-signatuur, werd opgevolgd door de ongeïnspireerde PS’er Stéphane Schwebeback. Vanaf 1993 stelde men hoge verwachtingen in zijn dynamischere opvolger, de CVP’er Bart Van Lijsebeth. Maar ook diens poging tot modernisering was geen onverdeeld succes. Toen paars in 1999 aantrad, koos Van Lijsebeth voor Antwerpen en kwam er, volgens de ‘nieuwe wind’ van die dagen, voor het eerst in de geschiedenis een vrouw aan het hoofd van de Staatsveiligheid.

Deze Godelieve Timmermans (MR) was al na twee jaar verdwenen. Waarna de Staatsveiligheid in 2002 in handen kwam van een van de meest groteske politieke benoemingen van de nog jonge eeuw: Open Vld’er Koenraad Dassen. Onder die man stapelde zijn dienst de ene fout na de andere op, althans voor het oog van de buitenwereld. Bij de zaak-Erdal kreeg Dassen de bijnaam ‘Inspecteur Clouseau’ toen de Staatsveiligheid tweeëndertig personeelsleden inzette om haar te schaduwen, maar Erdals spoor bijster raakte. Tot vandaag heeft de Staatsveiligheid Fehrye Erdal niet teruggevonden.

Wat Dassen nekte, was een nog veel ongeloofwaardigere geschiedenis. Hij haalde Eliza Manningham-Buller, de director general van de Britse inlichtingendienst MI5, naar Brussel om haar te laten argumenteren tégen het politieke plan om Coda op te richten, het ‘Coördinatieorgaan voor de Dreigingsanalyse’. Dassen en de Staatsveiligheid waren tegen Coda omdat men zo verplicht zou worden geheime informatie vrij te geven. Dassen vervoerde zijn hoge bezoek met loeiende sirenes door de Wetstraat, maar zijn carrière vloog met gierende banden de bocht uit. Hij werd opgevolgd door Alain Winants, een Limburger met een dubbel MR/Open Vld-etiket.

Maar of Winants de crisis van zijn dienst kan oplossen blijft een open vraag. Het lijstje conflicten van de laatste jaren is immens lang. Er zijn de CIA-vluchten, het niet-betrokken zijn bij het terrorismealarm en nu ook de onthulling dat veelvoudig moordenaar en terrorist Abdelkader Belliraj een informant van de Staatsveiligheid was, waardoor de publieke geloofwaardigheid tot ver onder het nulpunt is gedaald.

Bovendien kán de Staatsveiligheid geen pr-operatie voeren. Want dan zou ze moeten communiceren over geslaagde tegenzetten en waardevolle informatiepogingen. En dat kan ze niet zonder haar eigen ‘medewerkers’ in gevaar te brengen. In een scherp gemediatiseerde democratie kan een ‘geheime’ dienst enkel overleven als hij het fundamentele vertrouwen heeft van regering en parlement, zodat niet elke ‘bom’ in de media tot een interne destabilisering leidt en tot een aanslag op het vertrouwen van de burgers.

Bron » De Morgen

Belliraj informant: Vandeurzen bevestigt, noch ontkent

In de Kamercomissie Justitie kon Justitieminister Jo Vandeurzen (CD&V) dinsdag bevestigen noch ontkennen dat de vermeende terrorist Abdelkader Belliraj een informant van de Staatsveiligheid was. De wet laat dat immers niet toe, legde Vandeurzen uit. De minister vindt dat een sluitend systeem moet komen voor het doorgeven van informatie tussen veiligheidsdiensten, gerecht en politie.

“Er kan niet overgegaan worden tot de orde van de dag”, zei Vandeurzen. “De zaken zijn te ernstig, het gaat over het functioneren van de diensten”, zei hij. De minister wil de nodige stappen ondernemen om de werking van de dienst te verbeteren.

“Van bij mijn aantreden heb ik moeten vaststellen dat de kritieken op de Veiligheid van de Staat mij noodzaken tot een grondige evaluatie en bijsturing van deze inlichtingendienst”, zegt hij. Daarom heeft hij het wetsontwerp over de Bijzondere Inlichtingenmethodes “aan evaluatie en verbetering” onderworpen.

Strijd tussen de diensten

De Marokkaanse Belg Belliraj zit momenteel in een Marokkaanse cel als vermeend lid van een terreurcel en zou zes onopgeloste moorden in ons land hebben gepleegd. Ook zou hij volgens mediaberichten jarenlang informant geweest zijn van de Staatsveiligheid.

Verschillende parlementsleden vroegen Vandeurzen dinsdag om deze informatie te bevestigen. Dat er veel gelekt wordt in de media, wijst er volgens Renaat Landuyt (sp.a) op dat er een strijd tussen de diensten woedt. “Er moet een officieel antwoord komen”, zei hij.

Maar de minister kon de mediaberichten niet bevestigen omdat de wet dat niet toelaat. De Staatsveiligheid werkt bijna uitsluitend op basis van informanten en de wet voorziet dat daarover niet gecommmuniceerd wordt. “Als daaraan afbreuk wordt gedaan, komen mensen en het systeem in gevaar”, zei hij.

Comité I

Vandeurzen wees op de formule die er nu bestaat om het parlement de inlichtingendiensten te laten controleren. Het Comité I voert een onderzoek en dat zal door de parlementaire begeleidingscommissie achter gesloten deuren besloten worden. Bart Laeremans (Vlaams Belang) hekelde het feit dat de oppositie uit die begeleidingscommissie is uitgesloten en wil een parlementaire onderzoekscommissie.

De minister zei ook dat het niet toegelaten is dat informanten die misdrijven hebben gepleegd, niet vervolgd zouden worden in ruil voor informatie.

Pro-Iraanse Marokkaanse middens

De Staatsveiligheid kende Belliraj, maar dan vanwege diens oppositie tegen het Marokkaanse regime. Van politieke terroristische activiteiten in Marokko weet de Staatsveiligheid niets, zijn mogelijke betrokkenheid bij een terreurnetwerk berust enkel op informatie van de Marokkaanse overheid.

Belliraj kreeg in 2000 de Belgische nationaliteit. De Staatsveiligheid zei toen in haar advies dat Belliraj betrokken was binnen de Algerijnse-Marokkaanse islamitische beweging en binnen pro-Iraanse Marokkaanse middens. “Ik zal wel niet de enige zijn die zich hierover vragen stelt”, zei Vandeurzen, die eraan toevoegde dat Belliraj bij zijn weten geen bescherming genoot.

Bart Laeremans vroeg ook naar de rol van Albert Raes, het voormalige hoofd van de Staatsveiligheid, maar die is volgens de gegevens waarover de minster beschikt niet bij het dossier betrokken.

Bron » De Morgen

Zeven vragen bij de laatste ‘blunder’ van de Belgische Staatsveiligheid

Het schandaal dat eind vorige week losbarstte na het nieuws dat Abdelkader Belliraj jarenlang als informant heeft gewerkt voor de Staatsveiligheid, roept voorlopig meer vragen op dan er antwoorden zijn. Hoe kon een man die in de jaren tachtig zes politieke moorden in België zou hebben gepleegd en die sinds 1992 aan het hoofd zou staan van een buitengewoon goed georganiseerde islamitische terreurorganisatie in Marokko, al die jaren ongestoord in Evergem blijven wonen en ondertussen betaald informant zijn voor de Belgische inlichtingendienst?

1 Wat zijn de gevolgen voor Belliraj?

Dat er überhaupt een naam van een informant van de Staatsveiligheid te grabbel wordt gegooid, is spectaculair en ongezien. De identiteit van informanten behoort tot de meest gevoelige en best bewaarde geheimen van elke geheime dienst. Het leven van Belliraj is sinds vorige vrijdag geen cent meer waard. Als hij ooit uit de Marokkaanse gevangenis komt, is de kans groot dat hij in de kortste keren door zijn vroegere medestanders als verrader zal worden geëxecuteerd.

Wie zijn naam heeft gelekt, is onduidelijk. Sommigen vermoeden manipulatie uit Marokkaanse hoek.

2 Moet de Staatsveiligheid namen van informanten doorgeven?

Sinds de oprichting van het Orgaan voor de Coördinatie en Analyse van de Dreiging (OCAD), bedoeld als centraal zenuwcentrum voor de terrorismebestrijding, zijn de politie- en inlichtingendiensten op straffe van sanctie verplicht alle relevante informatie door te geven. Maar in principe kan geen enkele dienst verplicht worden de namen van informanten door te geven. Die lijst is absoluut ultrageheim, de dienst zal zelfs nooit bevestigen of ontkennen dat iemand informant was.

Als de informatie die doorsijpelt uit Marokko evenwel officieel bevestigd wordt (tot nog toe heeft geen enkele Belgische magistraat het proces-verbaal van zijn bekentenis gezien), neemt de zaak een andere wending. Als de Staatsveiligheid op de hoogte was van terroristische activiteiten van Belliraj, dan had ze dat moeten melden aan het federaal parket. En als de Staatsveiligheid niets wist, dan deed ze haar job niet goed.

3 Wat wist de Staatsveiligheid over Belliraj?

Voor een informant wordt gerekruteerd, wordt hij gescreend door de Staatsveiligheid. De vraag is hoe efficiënt die screening verliep. Na de moorden in 1989 kwam Belliraj in het vizier van het gerecht en werd hij ondervraagd, maar vrijgelaten bij gebrek aan bewijs.

Het is ondenkbaar dat iemand die ooit verdacht werd in een dergelijk zwaar gerechtelijk dossier de status van informant zou krijgen. Hij werd gerekruteerd door de Gentse buitendienst van de Staatsveiligheid in 2000, ongeveer op hetzelfde moment dat hij genaturaliseerd werd tot Belg. Het komt wel vaker voor dat de Staatsveiligheid buitenlanders rekruteert in ruil voor hun naturalisatie.

4 Wat kan het Comité I doen?

Volgens een lid van het parlementaire begeleidingscomité dat toezicht houdt op de inlichtingendiensten kan het Comité I, onder voorzitterschap van Guy Rapaille, relatief snel vaststellen of Belliraj een informant was, en welk statuut hij had. Naast geregistreerde, officieel betaalde informanten bestaan er echter ook losse, niet-officieel betaalde informanten. Zeer waarschijnlijk was Belliraj een dubbelspion, en werkte hij tegelijk voor een buitenlandse (Franse?) geheime dienst. Zolang er geen duidelijkheid is over het statuut van Belliraj zijn alle conclusies voorbarig.

5 Welke rol speelt Albert Raes?

Over deze zaak hangt de zware slagschaduw van Albert Raes, de legendarische vroegere baas van de Staatsveiligheid. Sinds zijn gedwongen vertrek is Raes ereconsul van België in Marokko, maar officieel heeft hij niets te maken met de affaire-Belliraj.

Toch heeft zijn functie weinig te maken met het verdedigen van de commerciële belangen van ons land, maar alles met inlichtingenwerk. Oude spionnen sterven immers niet. Raes blijft bij de Staatsveiligheid alomtegenwoordig achter de schermen. Zijn oude getrouwen, zoals de chef van de sectie islamterrorisme, zitten nog altijd op sleutelposities.

6 Wie heeft er belang bij een beschadiging van de Staatsveiligheid?

De affaire is een nieuwe klap voor het toch al zwaar gehavende imago van de Staatsveiligheid. In de perceptie van de publieke opinie is de zaak al bijgezet in de lange rij ‘blunders’ die de dienst blijven achtervolgen. Later, als het stof en de emoties zijn gaan liggen en er meer informatie beschikbaar is om de zaak te beoordelen, blijken lang niet alle ‘blunders’ te herleiden tot fouten van de Staatsveiligheid.

Bij het huidige schandaal stelt zich de vraag: à qui profite le crime? Bekend is dat de federale politie al jaren achter de schermen een oorlogje uitvecht met de Staatsveiligheid, vooral op het terrein van terrorismebestrijding.

Anderen wijzen in de richting van het federaal parket, dat de laatste weken zelf het mikpunt is van zware kritiek, en een bliksemafleider dus wel kan gebruiken. Een beschadiging van de top van de Staatsveiligheid zou zelfs justitieminister Jo Vandeurzen (CD&V) niet ongevallig zijn, weten liberale politici. Ook Senaatsvoorzitter Armand De Decker (MR) waarschuwt voor manipulatiepogingen. “Het in verlegenheid brengen van de Staatsveiligheid kan een doel op zich zijn”, meent hij.

7 Gaan er koppen rollen?

Als zou blijken dat Alain Winants, de chef van de Staatsveiligheid, zijn voogdijminister Vandeurzen over de zaak heeft belogen (al dan niet bewust, bijvoorbeeld omdat hij verkeerd werd geïnformeerd door zijn eigen mensen), is zijn positie onhoudbaar. In dat geval staat de liberaal Winants hetzelfde lot te wachten als zijn voorganger Koen Dassen, die twee jaar geleden het veld moest ruimen omdat hij het vertrouwen van zijn minister had verloren.

Bron » De Morgen | Georges Timmerman