Dikke bril, scherpe blik
Bij leven en welzijn was Walter De Bock een fenomeen. Journalistiek en menselijk. Toen hij in 1992 hoofdredacteur ad interim van De Morgen werd, verliep een sollicitatiegesprek als volgt. “Afspraak één: bel vanuit een telefooncel naar de redactie, dan kom ik wel naar buiten. Wees discreet: niemand mag het weten.” Het was de pre-gsm-periode en vanzelfsprekend bevond Walter zich op het afgesproken ogenblik niet aan ‘zijn’ toestel en nam een collega op.
Die hoorde je dan door de oude redactielokalen in de Brogniezstraat brullen: “Waar zit De Bock? Een sollicitant voor hem aan de lijn.” Waarop Walter je uitnodigde in zijn auto en hij vervolgens de kleine ring van Brussel rondreed. Eén, twee, drie keer zo lang als nodig. “Zo ben ik zeker dat niemand ons afluistert.” Alsof de CIA daarvoor interesse had. Of Benoît de Bonvoisin.
Zo was Walter De Bock, bezeten van zijn vak, een onderzoeksjournalist die tegelijk leefde op de redactie van zijn krant en bij de geheime diensten tussen de ‘bronnen’ van uiteenlopend kaliber en kwaliteit, een onderzoeksjournalist die meeslepend vertelde, hoekig schreef, er op het eerste zicht ongevaarlijk uitzag, maar jarenlang de schrik was van al wat en wie hij in zijn vizier kreeg. Hij was bovendien het productiefst in ‘de jaren van lood’, de jaren zeventig en tachtig, toen ook in België de Koude Oorlog woedde.
De Bock was een gedeclareerde tegenstander van extreem-rechts, in al zijn gedaanten: VMO’ers, en natuurlijk hun financiers, wapenleveranciers die gemene zaak maakten met Zuid-Amerikaanse generaals of het apartheidsregime, de lui achter de Bende van Nijvel.
Of het koningshuis, toen Albert II nog prins Albert heette en voorzitter was van de Dienst voor Buitenlandse Handel kreeg De Bock hem in het vizier in wat zou uitlopen op het dossier Eurosystem-Hospitalier. Een verhaal van Saoedische prinsen en hun leger, een gigantisch vastgoedproject, smeergeld en callgirls. Uiteindelijk zou PS-voorzitter Karel Van Miert, in een zeker voor die tijd hoogst ongebruikelijke demarche, prins Albert waarschuwen voor zijn entourage.
Moord op André Cools
Voor De Bock sijpelde rechts ook door in kringen waar dat niet verwacht werd. Socialisten als Edmund Leburton – als grote vriend van Mobutu – of Henri Simonet nam hij even meedogenloos op de korrel. En hoewel hij zelf tijdlang lid was van de loge klaagde hij publiek de uitwassen aan van bepaalde maçonnieke obediënties, het laatst nog in het ontrafelen van de moord op André Cools.
De zaak-Cools is een van de talloze dossiers waarin De Bock een beslissende rol speelde. Zijn openingskop op de voorpagina van De Morgen, op 13 juni 1992, blijft van historische waarde: ‘Kabinet-Van der Biest betaalde moordenaars.’ Tot vandaag is die kop tot de laatste letter waar, dat bleek nogmaals toen de laatste betrokkene, Domenico Castellino, in maar 2007 definitief veroordeeld werd door het Luikse hof van beroep.
Maar tussen 2003 en De Bocks historische primeur in 1992 lag meer dan tien jaar. In die periode heeft De Bock de bitterste kritieken ondergaan en dat was niet voor het eerst in zijn carrière. Soms was daar ook reden voor en had De Bock inderdaad een fout gemaakt.
Toen De Bock op 13 november 2006 zijn beroemde archief aan de Katholieke Universiteit van Leuven overdroeg, parafraseerde zijn vriend Paul Huybrechts in dat verband de legendarische uitspraak van wijlen Piet De Somer, rector van die univeristeit: het is onvermijdelijk dat onderzoeksjournalisten in een jarenlange loopbaan soms dwalen en dat kan, indien het in evenwicht gehouden wordt door een genereuze toepassing van het recht van antwoord. Bijwijlen dwong De Bock De Morgen om daarin eerder gul te zijn.
Maar bovenal blijft de herinnering aan een moedige en kundige man. Een journalist met historisch besef, want naast de grote actuele dossiers kon bijvoorbeeld de controle op het Congolese uranium De Bock blijvend interesseren. Hij schreef het boek De mooiste jaren van mijn generatie, een uitgebreide bundeling van artikels die eerder in De Morgen verschenen en bedoeld waren als ingenieuze één-twee met de beruchte tv-serie van Maurice De Wilde over de collaboratie.
Terwijl veel andere kranten vooral moord en brand schreeuwden over De Wilde en zijn hoogst persoonlijke stijl, bracht De Bock nog eens extra onthullingen aan, vaak over personen die bij De Wilde op tv nog net de dans ontsprongen waren, maar die op de ochtend van de uitzendingsdag zelf in die kleine krant even gedetailleerd als genadeloos gefileerd werden.
Op die manier was De Bock een krijger met tal van scalpen aan zijn gordel. Misschien zijn allerlaatste belangrijke slachtoffer was Johan De Mol. Die zat toen nog niet bij het Vlaams Blok, maar was de bekende, beruchte, controversiële en hoe dan ook populaire politiecommissaris van Schaarbeek, een man die met harde optreden tegen allochtonen steevast het nieuws haalde. Onder meer de voorpagina-artikels van De Bock deden De Mol de das om, want ze verplichtten toenmalig minister van Binnenlandse Zaken Vande Lanotte een schorsing uit te spreken.
De Bock had toen al zijn journalistieke techniek verfijnd: “Vroeger gaf ik alles wat ik wist in één dossier: boem-baf, vier, acht, als het moest nog meer pagina’s krant. Maar dan had je niets meer te zeggen. Ik heb intussen geleerd dat je je beste argumenten in twee moet delen. Op dag één geef je je op één na sterkste argument. Dat wordt dan ontkend en zo denkt je tegenstrever dat hij gewonnen heeft. Maar op dag twee kom je dan met je grote slag.”
Zo gebeurde met De Mol: eerst een linkse, dan een rechtse van De Bock en vervolgens knock-out, zij het in de tweede ronde. En zeggen dat De Bock halfweg de jaren zestig begonnen was als hoofdredacteur van Ons Leven het blad van wat voluit het Katholiek Vlaams Hoogstudenten Verbond heet.
Samen met kompanen als Paul Goossens, Kris Merckx en Ludo Merckx vormde hij de historische kern van de Vlaamse soixante-huitards of mei-68’ers. Ze begonnen een Vlaamse strijd ‘Walen buiten’, maar bogen die om tot ‘bougeois buiten’. Martens en Merckx stichtten de extreem linkse partij Amada, later PVDA, Goossens loodste De Bock in 1979 naar De Morgen.
Uitgerekend Goossens, een ex-seminarist, en De Bock, zoon van een professor uit Leuven, stonden mee aan de basis van de ontzuiling in Vlaanderen en vooral van de ontzuilde journalistiek. Zelfs de CIA toonde zich in interne documenten ongerust over de agitatie die van hen uitging: “Both Goossens and De Bock are aggressive personalities and dynamic speakers.”
Dat bewees hij trouwens bij zijn last hurrah, een reeks over de discutabele praktijken van onze nationale trots Tractebel in Kazachstan. Het bedrijf wilde op een persconferentie de onthullingen van De Morgen ontkrachten, maar Walter gaf ter plaatse de laatste grote performance van zijn leven en neutraliseerde de uitleg van topman Jean-Pierre Hansen. Overigens speelde De Bock in 1992-1993 een zeer cruciale rol toen hij na Paul Goossens en Piet Piryns hoofdredacteur ad interim wilde zijn van De Morgen, op een ogenblik dat niemand nog in die krant geloofde.
De socialistische beweging had eerder al haar steun stopgezet, de eigen solidariteitsacties volstonden niet en de nieuwe eigenaar Hoste – zo heette De Persgroep Publishing toen – bleef hoogst afstandelijk. Jaren later, in een opgemerkt interview in De Tijd, zou Christian Van Thillo verklaren dat De Bock de eerste was om een toenadering te zoeken die later providentieel bleek voor deze krant.
Zijn laatste sit-in
Van de kopstukken van de studentenleiders van ’68 is Walter De Bock een van de eersten om te sterven. Hij was zich daar al enige tijd van bewust, voor zover dat de laatste maanden nog kon. Tijdens zijn korte maar hevige omzwervingen in rust- en ziekenhuizen en psychiatrische instellingen organiseerde Walter zijn laatste sit-in. Zijn allerlaatste: tegen het paternalisme jegens psychiatrische patiënten in het algemeen en het min of meer gedwongen bijwonen van de eucharistieviering in het bijzonder.
Walter De Bock bleef achtenzestiger tot zijn laatste dag. Maar hij zag zijn dood onder ogen. In een pakkend afscheidsinterview in De Morgen, samen met alzheimeronderzoekster Christine Van Broeckhoven, zei Walter over de dood van zijn vader, zeer onlangs: ‘Ik wist dat het erg zou zijn, maar het was erger dan ik dacht. De manier waarop, dat sterven. Dat is moeilijk. Dus vandaar. Ik wacht.’ Het einde kwam sneller dan iedereen, ook hijzelf, dacht.
Bron » De Morgen