Undercoverwerk op internet moet eenvoudiger

Politie en gerecht willen meer armslag krijgen in de strijd tegen pedofielen en andere misdadigers op het internet. Federaal procureur Johan Delmulle vraagt dat undercoverwerk op het internet eenvoudiger wordt, zo melden de Coreliokranten.

Dankzij het werk van een Belgische undercoveragent verijdelden de Belgische en Franse justitie onlangs een nieuwe zaak-Dutroux. Maar zo’n operatie is volgens Delmulle te omslachtig. De wet maakt immers geen onderscheid tussen een undercoveroperatie in de echte wereld, waarbij een agent fysiek contact heeft met de verdachten, en zo’n operatie op het internet.

Momenteel moet een politieman die via het web in contact komt met pedofielen of wapenhandelaars onmiddellijk zeggen dat hij voor de politie werkt. Hij mag niet zomaar een valse naam aannemen en het spel meespelen, om zo meer informatie te verzamelen of de identiteit van criminelen te achterhalen. Dat undercoverwerk is pas mogelijk nadat er een officiële infiltratieoperatie is opgestart. Het gaat om een zware procedure, die enkel in heel uitzonderlijke omstandigheden kan worden gebruikt en enkel door speciaal opgeleide agenten.

Volgens Delmulle is er dringend behoefte aan een afgezwakte versie van de infiltratieregels om efficiënt te kunnen reageren op de stijgende populariteit van het internet bij criminelen. De topmagistraat meent dat het niet lang hoeft te duren om de wet aan te passen. Het zou volstaan om een passage uit het nieuwe wetsontwerp over de bijzondere inlichtingenmethodes te kopiëren, want daarin is zo’n soepeler aanpak wel voorzien voor de staatsveiligheid en de militaire inlichtingendienst.

Bron » De Morgen

Extra volmachten inlichtingendienst van agenda gehaald

Het omstreden plan de regering om de inlichtingendiensten uitgebreide nieuwe bevoegdheden te geven en tegelijk de parlementaire controle op de inlichtingendiensten zo goed als af te schaffen, komt er niet meer tijdens deze legislatuur.

In een officieel bericht aan senator Hugo Vandenberghe (CD&V), voorzitter van de commissie Justitie van de Senaat, liet minister van Justitie Laurette Onkelinx (PS) weten dat de regering niet verder aandringt op een stemming over het wetsontwerp op de bijzondere inlichtingenmethoden (BIM).

Tot vorige week was het nog de bedoeling dat het wetsontwerp desnoods met de karwats door de commissie Justitie zou worden gejaagd en deze week op de voorlaatste of laatste plenaire zitting moest worden goedgekeurd. Die overhaaste behandeling was evenwel tegen de zin van de oppositiepartijen.

Diverse verontruste organisaties hadden ook hoorzittingen gevraagd over het plan, dat verregaande gevolgen kan hebben voor de privacy en de burgerrechten. Het door Onkelinx en haar collega van Defensie André Flahaut (PS) ingediende wetsontwerp wil immers ongebreidelde volmachten geven aan de Staatsveiligheid en de militaire inlichtingendienst ADIV.

In het kader van de strijd tegen het terrorisme voorziet het ontwerp een arsenaal aan nieuwe wettelijke en technologische middelen voor de inlichtingendiensten, tot en met de mogelijkheid om ongestraft misdrijven te plegen.

Hoewel iedereen het erover eens is dat de geheime diensten dringend in staat moeten worden gesteld om communicatie af te luisteren en andere moderne spionagetechnieken te gebruiken, ging het regeringsvoorstel voor vele parlementsleden te ver. Zelfs binnen de meerderheid stond niet iedereen achter het regeringsplan.

Zo diende senatrice Christine Defraigne (MR) vorige week een reeks amendementen in. De in het wetsontwerp gehanteerde definities waren volgens Defraigne te vaag en kunnen leiden tot ontsporingen. Bovendien wil ze de voorziene controlemechanismen voor het gebruik van BIM aanzienlijk versterken.

Volgens La Libre Belgique hebben minister Onkelinx en Flahaut het PS-congres van vorige zaterdag aangegrepen om de koppen bij elkaar te steken. Daar zouden de bewindslieden besloten hebben niet langer aan te sturen op een geforceerde spoedbehandeling in de Senaat.

Bron » De Morgen

PS pleegt sluipende machtsgreep op geheime diensten

Uitgerekend in hetzelfde wetsontwerp van de federale regering waarmee de Staatsveiligheid en de militaire inlichtingendienst verregaande nieuwe juridische bevoegdheden en technologische wapens krijgen, wordt de democratische parlementaire controle op de geheime diensten virtueel afgeschaft. Als de regering haar zin krijgt, wordt de volledige Belgische ‘intelligence community’ straks gedomineerd door één partij: de PS.

‘Geheim agenten mogen misdrijven plegen”, kopte deze krant vorige woensdag, en dat bericht veroorzaakte opschudding in de Wetstraat en de belendende percelen. Nog dezelfde dag kwam Alain Winants, baas van de Staatsveiligheid, in het Canvasprogramma TerZake de bevolking geruststellen. Nee, zijn agenten hebben geen license to kill gekregen. Winants bevestigde wel dat de in de maak zijnde wet het mogelijk maakt dat agenten van inlichtingendiensten in bepaalde gevallen en in het kader van hun opdracht strafbare feiten plegen.

“Dit wetsontwerp is prioritair en dringend”, reageert senator Luc Willems (Open Vld). “De bedreigingen van extremisme en fundamentalisme zijn bekend. De huidige wet is niet langer aangepast aan die nieuwe bedreigingen, die bovendien een internationaal karakter hebben. Om doeltreffend te zijn, moeten de gebruikte methoden van de inlichtingendiensten precies geregeld worden. Anders zijn er een gedoogbeleid en een schemerzone. Nu moeten de inlichtingendiensten zich beperken tot googelen voor de informatieverzameling.”

De meerderheidspartijen staan pal achter het wetsontwerp. Sterker nog, ze willen het goedgekeurd en wel door het parlement jagen in de enkele weken die er nog resten tussen het einde van de paasvakantie en de ontbinding van Kamer en Senaat begin mei, in de aanloop naar de verkiezingen. Diverse verontruste organisaties hebben nochtans hoorzittingen gevraagd over het ontwerp.

Geen zinnig mens betwist dat onze geheime diensten eindelijk in staat moeten zijn communicatie af te luisteren en andere moderne spionagetechnieken te gebruiken. Of het nodig is hen daarom meteen ook een vrijbrief te geven om zelf misdrijven te plegen, nota bene om eventuele misdrijven te voorkomen, is een ander verhaal.

Uitzonderlijke methoden kunnen volgens de regering enkel gebruikt worden in de strijd tegen “het terrorisme, inclusief het proces van radicalisatie, spionage en de proliferatie van niet-conventionele, chemische of kernwapens. Het betreft fenomenen die bijzonder ernstig zijn voor de binnenlandse of buitenlandse veiligheid van de staat en het is derhalve gerechtvaardigd dat men een beroep kan doen op dergelijke onderzoeksmethoden voor de inlichtingendiensten.”

De cruciale vraag is wie de veiligheidsdiensten straks controleert. “De Staatsveiligheid behoort nu al tot de meest gecontroleerde instellingen van het land”, meent Alain Winants. Toegegeven, het wetsontwerp op de bijzondere inlichtingenmethoden (BIM) creëert nieuwe controlemechanismen die ontsporingen en Big Brothertoestanden moeten vermijden.

Maar die nieuwe controleorganen worden benoemd door en rapporteren aan de regering en geven bijgevolg de ministers onder wiens bevoegdheid de inlichtingendiensten vallen een enorme macht. Die ministers zijn Laurette Onkelinx op Justitie en André Flahaut op Defensie, beiden PS’ers, en niet toevallig de indieners van het omstreden wetsontwerp.

“Dit is een terugkeer naar de periode van voor de Bendecommissie”, waarschuwt senator Hugo Vandenberghe (CD&V), voorzitter van de commissie Justitie, lid van de parlementaire begeleidingscommissie die toezicht houdt op de inlichtingendiensten en zowat het enige parlementslid die openlijk durft te protesteren tegen het voornemen van de regering om de parlementaire controle de facto af te schaffen. “Als we een dergelijke macht geven, dan moet er een rechtstreekse democratische controle zijn”, meent hij.

Die parlementaire controle wordt momenteel uitgeoefend door het Comité I, dat in opdracht van het parlement werkt en rapporteert aan de begeleidingscommissie in de Senaat. Dat systeem functioneerde de laatste jaren uitstekend en wordt in het buitenland bewonderd en bestudeerd als een na te volgen model.

Volgens de regering functioneerde het echter té goed. De stroom van schandalen in de eerste helft van vorig jaar (de verdwijning van Erdal, de uitvoer van de EPSI-pers naar Iran, de CIA-vluchten, Swiftgate) was grotendeels het resultaat van het parlementaire controlewerk. Dat moest maar eens gedaan zijn, besliste de regering-Verhofstadt.

Met het BIM-wetsontwerp maakt de regering korte metten met de onafhankelijke parlementaire controle. Het ontwerp voorziet de oprichting van een nieuwe controlecommissie, die vooraf haar toestemming moet geven voor het gebruik van bijzondere methoden, zoals bijvoorbeeld het plegen van een misdrijf door een agent van de geheime diensten.

Die commissie zal bestaan uit drie magistraten, die benoemd zullen worden en werken onder het rechtstreekse gezag van de ministers van Justitie en Defensie. Via die commissie maakt de regering ook een verbinding met het federaal parket. Informatie die de inlichtingendiensten dankzij bijzondere methoden hebben vergaard, kan door de commissie aan het federaal parket worden doorgespeeld in de vorm van niet-geclassificeerde processen-verbaal.

Daarnaast komt er een nieuw college, dat achteraf moet nagaan of alle regels zijn nageleefd en dat zal bestaan uit de voorzitter van het Comité I (PS’er Guy Rapaille) en een lid van de Privacycommissie. Voorzitter van dat college wordt een gedetacheerd magistraat van de Raad van State.

Pascale Vandernacht, de kabinetsadviseur van minister Onkelinx die zich toelegt op het beleid inzake inlichtingendiensten en de drijvende kracht achter het omstreden wetsontwerp, is toevallig gedetacheerd auditeur bij de Raad van State en kwam bijgevolg in aanmerking voor de functie. Het voortijdig uitlekken in de pers verijdelde dat plannetje evenwel.

Zodra het college optreedt – en dat zal gelden voor vrijwel alle belangrijke operaties van de inlichtingendiensten – wordt het Comité I buitenspel gezet. “Wanneer het college zijn controle uitoefent, onthouden het Comité I en de Privacycommissie zich voor de duur van de procedure van het onderzoeken van klachten en aangiften”, zo stelt het wetsontwerp. De memorie van toelichting is even duidelijk: “Noch het Comité I, noch de Privacycommissie kan een rechtstreeks aan hen gerichte klacht onderzoeken wanneer die het voorwerp is van een controle door het college, zolang deze controle niet is beëindigd.”

De gevolgen ervan zijn verregaand. In de praktijk wordt elke vorm van parlementaire controle afgeschaft. Het Comité I en de begeleidingscommissie zullen zelfs niet eens weet hebben van operaties waarbij bijzondere methoden worden toegepast.

Als het Comité I enkel kan optreden op verzoek van een burger, die meestal niet zal weten dat er over hem gegevens worden verzameld, is er geen echte controle meer mogelijk. Zelfs Senaatsvoorzitster Anne-Marie Lizin (PS), die als voorzitster van de begeleidingscommissie haar bevoegdheden compleet uitgehold ziet, hoort men niet tegenpruttelen.

“Op het moment dat de mogelijkheden voor de inlichtingendiensten enorm worden uitgebreid, worden de middelen voor het Comité I teruggeschroefd”, stelt de Liga voor Mensenrechten. De Liga wijst op de “gebrekkige” controle en noemt het wetsontwerp een absolute bedreiging voor de individuele vrijheid.

“De voorziene controlemechanismen bieden onvoldoende garanties voor onafhankelijkheid en onpartijdigheid”, reageert de Orde van Vlaamse Balies. “Dit lijkt een waar onderonsje te worden waarop geen parlementaire controle mogelijk is. Het parlement heeft immers geen zicht op eventuele misbruiken. Ter vrijwaring van de democratie is een bredere controle noodzakelijk, met name een controle door de voorzitters van Kamer en Senaat.”

Dezelfde kritiek formuleerde het Comité I. “De commissie staat onder het gezag van de ministers van Justitie en Defensie”, aldus haar advies op het ontwerp, “en kan dus moeilijk als onafhankelijk worden beschouwd. Het college kan wel als onafhankelijk worden beschouwd, maar kan niet bevelen de uitvoering van inlichtingenmethoden stop te zetten, aangezien het pas kan optreden nadat de maatregel is beëindigd.”

In het geval de nieuwe BIM-commissie er niet in slaagt binnen vijf dagen een eensluidend advies te geven over het gebruik van speciale technieken, is het de betrokken minister die zijn toestemming geeft. Het is ook de minister die toezicht houdt op de verdere uitvoering van de methode en beslist over de stopzetting ervan.

“Dat de minister de veiligheidsdiensten kan machtigen tot een dergelijke verregaande inbreuk op de privacy baart de Liga zorgen”, zegt de Liga voor Mensenrechten. “De beslissing over de aanwending van de methode wordt een politieke beslissing. De bevoegdheid van de minister is niet beperkt tot gevallen van hoogdringendheid. De minister is bevoegd zodra in de commissie geen overeenstemming bereikt wordt.”

Een minder opvallend onderdeel van het wetsontwerp is dat en passant de bevoegdheid van de minister van Binnenlandse Zaken over de Staatsveiligheid wordt afgeschaft. De dienst valt voortaan volledig onder de voogdij van PS-minister van Justitie Onkelinx. Minister Patrick Dewael (Open Vld) vindt dat, na zijn nare ervaring met de zaak-Erdal, geen probleem.

“We houden niet mordicus vast aan onze greep op de Staatsveiligheid”, zegt zijn adjunct-kabinetschef Paul Van Tigchelt. Het Comité I daarentegen hecht wel veel belang aan die gedeelde verantwoordelijkheid. “De veiligheidsdiensten aan slechts één minister toevertrouwen, brengt risico’s mee die inherent verbonden zijn met elke machtsconcentratie bij één persoon”, schrijft het in haar advies.

Kortom, met de BIM-wet is de sluipende en potentieel gevaarlijke machtsgreep van de PS op de Belgische ‘intelligence community’ compleet. De PS bezet nu al een groot aantal sleutelposities op dit terrein (zie schema), met als sluitstuk de recente benoeming van PS’er Jean-Claude Delepière tot directeur van het nieuwe Orgaan voor de Coördinatie en Analyse van de Dreiging (Ocad). Dat is het centrale zenuwcentrum van het antiterrorismebeleid van de regering.

De Staatsveiligheid, militaire inlichtingendienst, politie, douane en alle andere betrokken diensten worden verplicht, op straffe van sanctie, alle relevante informatie over terrorisme door te spelen aan het Ocad. Op die manier heeft de PS de garantie dat ze voortaan alle gevoelige informatiestromen onder haar controle heeft.

Bron » De Morgen

Geheim agenten mogen misdrijven plegen

Als de federale regering haar zin krijgt, mogen agenten van de Staatsveiligheid en van de militaire inlichtingendienst ADIV in het kader van hun opdracht straks ongestraft misdrijven begaan.

Minister van Defensie André Flahaut (PS) maakte het wetsontwerp op de bijzondere inlichtingenmethoden gisteren voor het eerst publiek in de Senaatscommissie Justitie. Het houdt onder meer in dat agenten van de inlichtingendiensten niet gestraft kunnen worden voor het plegen van “de strikt noodzakelijke strafbare feiten”, op voorwaarde dat ze de fysieke integriteit van personen niet in het gedrang brengen.

Dat geheim agenten misdrijven plegen, is een logisch gevolg van de nieuwe wettelijke en technologische middelen die de regering hen wil geven. Zo voorziet het wetsontwerp dat ze voortaan onder een valse identiteit kunnen optreden, bijvoorbeeld om te infiltreren in radicale groeperingen, en voor onbepaalde duur undercover rechtspersonen of zogenaamde frontstores mogen oprichten. Dat veronderstelt het opstellen van valse facturen, valse jaarrekeningen en andere illegale handelingen. Bij schaduwopdrachten is het ook denkbaar dat agenten de verkeerswet overtreden.

Het wetsontwerp stelt dat agenten en personen die hen hulp of bijstand verlenen, in bepaalde omstandigheden strafbare feiten mogen plegen, meer bepaald als dat gebeurt “in het kader van hun opdracht en met het oog op de efficiëntie ervan of ter verzekering van hun eigen veiligheid of deze van andere personen”.

Deze inbreuken moeten wel in verhouding staan tot het door de inlichtingenopdracht nagestreefde doel en “mogen in geen geval rechtstreeks en op ernstige wijze afbreuk doen aan de fysieke integriteit van personen”. Moorden of verkrachtingen zijn met andere woorden uitgesloten. Ook de magistraten die lid zijn van de controlecommissie die vooraf toestemming moet geven voor dergelijke inbreuken, kunnen hiervoor niet vervolgd worden.

De plannen van de regering stuiten op scherpe kritiek van de Orde van advocaten, de Liga van de rechten van de mens, het Comité I, het college van procureurs-generaal en de Raad van State. Het oprichten van fictieve rechtspersonen “sluit nauw aan bij provocatie”, meent bijvoorbeeld de Orde van de Vlaamse balies.

De Liga spreekt van “zware aanslagen op de rechten van de burgers” en vreest dat de inlichtingendiensten de nieuwe methoden ook zullen toepassen tegen organisaties als Greenpeace, de vakbonden en kritische onderzoeksjournalisten. Ook het Comité I, dat in opdracht van het parlement toezicht houdt op de inlichtingendiensten, noemt de nieuwe bevoegdheden die het wetsontwerp aan de geheime diensten toekent, “zeer verregaand in vergelijking met de huidige bevoegdheden” en vraagt bijkomende garanties om mogelijke misbruiken en ontsporingen te vermijden.

Bron » De Morgen

Ex-topman staatsveiligheid Dassen pleit voor Belgische CIA

Koen Dassen, de voormalige administrateur-generaal van de staatsveiligheid, droomt van een Belgische inlichtingendienst die in het buitenland kan opereren, naar het voorbeeld van de Amerikaanse CIA.

Dassen stelt voor om diplomaten in te schakelen in een nieuwe inlichtingendienst, een Diplomatic Intelligence Unit (DIU). Die zou niet alleen over terrorisme informatie verzamelen maar ook over andere onderwerpen. De DIU zou ook op een structurele manier moeten samenwerken met de staatsveiligheid en de militaire inlichtingendienst ADIV.

Begin dit jaar moest Koen Dassen ontslag nemen als topman van de staatsveiligheid en sindsdien werkt hij op het kabinet van VLD-minister van Buitenlandse Zaken Karel De Gucht. Na een maandenlange stilte liet Dassen gisteren weer van zich horen. Hij was aan de zijde van minister De Gucht aanwezig op een congres over het thema ‘Geheime diensten in België, de VS en over de wereld’ in het Brusselse Egmontpaleis.

Zelf nam Dassen daar niet het woord, wel schreef hij een opmerkelijke bijdrage in het congresboek. Onder de titel ‘Diplomatie en inlichtingendiensten: water en vuur of bondgenoten?’ ontwikkelt Dassen een pleidooi voor een hechtere samenwerking tussen onze geheime diensten en ons diplomatiek korps.

Wettelijk mag alleen de militaire inlichtingendienst in het buitenland opereren, en dit uitsluitend in het kader van buitenlandse militaire missies. Toch begint ook de staatsveiligheid zich meer en meer op het terrein van buitenlandse zaken te bewegen, zo stelt Dassen vast.

“Sinds 2003 werd binnen de staatsveiligheid de visie ontwikkeld dat er meer aandacht moet zijn voor het buitenland”, schrijft hij, “teneinde op een efficiënte wijze fenomenen te volgen die een bedreiging zouden kunnen betekenen voor de Belgische nationale en internationale belangen. Het idee werd geformuleerd om voor drie regio’s in de wereld een verantwoordelijke operationele officier aan te duiden die in de belangrijkste landen van ieder van die regio’s regelmatig ter plaatse contacten zou leggen. De concretisering van deze gedachte is echter nog niet kunnen gebeuren.”

Volgens Dassen is het noodzakelijk om “de inspanningen die thans binnen de FOD Buitenlandse Zaken thematisch gebeuren rond de problematiek van terrorisme, uit te breiden naar verschillende andere prioriteiten van het beleid van de regering en ter ondersteuning van het eigen beleid van Buitenlandse Zaken”.

De analyses die momenteel door diplomaten in het buitenland worden gemaakt, moeten volgens Dassen worden samengebracht in een Diplomatic Intelligence Unit (DIU), die alle informatie over landen en verschillende beleidsdomeinen onderwerpt aan een verdere denkoefening. “Het moet gaan om een analysedienst die de eigen diplomatieke informatie toetst aan een grondige academische kennis en vooral ook aan ervaring over landen en thema’s, aan open bronnen, aan analyse- en intelligencerapporten van andere instanties.”

De DIU zou ook actief op zoek moeten gaan naar bepaalde informatie. Dit alles moet uitmonden in rapporten en assessments ten behoeve van de minister, het directiecomité, de eigen diensten en diplomatieke posten en het ministerieel comité voor inlichting en veiligheid.

“Daarnaast moet deze dienst ertoe bijdragen dat de inspanningen van andere diensten die informatie verzamelen in de lijn liggen met de prioriteiten die werden uitgezet voor het buitenlands beleid”, meent Dassen. “Door het een intelligence-unit te noemen, wordt het ook duidelijk wat er met de informatie daadwerkelijk wordt gedaan en wie de natuurlijke gesprekspartners zijn van de DIU”, stelt hij. Dassen beseft wel dat dit initiatief er tijdens deze legislatuur niet meer zal komen.

Bron » De Morgen