Het bendedossier of de ontwrichting van de staat

“Ik denk dat ik weet wie er achter de Bende Van Nijvel zit (…) We moeten zeker en vast zoeken in de richting van Staatsveiligheid van die tijd en de Groep Diane. Dan ook terrorisme. Mensen die liever in de samenleving dictatuur hebben en die liever hebben dat het anders is dan de democratie die we kennen.”

Aldus Jef Vermassen aan TV Oost in een interview naar aanleiding van zijn nieuwe boek. “Het is een vervlechting van criminele milieus en van administraties van toen. Ik vermoed dat de namen in het dossier gekend zijn, maar dat dat potje dicht moet gehouden worden.”

Verlengd geheim

Wie de waarheid over de bendeaanslagen wil weten, moet vooral niet op het gerechtelijk onderzoek rekenen. Wat daar in staat is immers geheim, en dit geheim werd door het verlengen van de verjaringstermijn van de feiten ook verlengd: een gerechtelijk onderzoek kan de beste plaats zijn om een geheim te bewaren. Want er is een krachtig wapen om dit geheim te verzekeren: wie uit de biecht klapt kan er voor vervolgd worden, en zopas werd de strafbaarheid van dit misdrijf opgetrokken tot drie jaar en werd het toegelaten om voor het onderzoek van het misdrijf ‘Bijzondere Methoden’ te gebruiken.

Dat de geheimhouding van een gerechtelijk vooronderzoek niet dient om disfuncties en misdaden verborgen te houden, maakt niets uit. Het ‘chilling effect’ van de strafverzwaring heeft zijn doel bereikt: wie van de in het onderzoek betrokken magistraten of politieambtenaren heeft zin om vervolgd te worden omdat hij de waarheid lekt? De vervolging en betuchtiging van een Antwerpse financiële substituut die door een arrest van het Grondwettelijk Hof volkomen gelijk kreeg, strekt tot voorbeeld.

Andere wegen

Wie meer wil weten over wat er ook in ons land tijdens ‘de jaren van lood’ gebeurde, vindt op het net voldoende literatuur om er een waarheidsgetrouw beeld van te krijgen. Op Apache schreef ik er drie bijdragen over: ‘Tien jaar extra onderzoek: voor de waarheid over de Bende?’, ‘De machinaties achter het ultieme spoor richting Bende van Nijvel’ en ‘De naoorlogse waarheid’.

De rode draad doorheen deze bijdragen is ingegeven door wat ‘de theorie van de spanning, de ontwrichting van de Staat’ wordt genoemd. Deze theorie gaat terug naar een nota van generaal Westmoreland, van 1968 tot 1972 bevelhebber van het Amerikaanse leger, die tijdens het onderzoek naar de aanslagen in Italië werd gevonden.

Ook de Belgische parlementaire onderzoekscommissie heeft de nota Westmoreland onderzocht: “In punt 11 van ‘de nota Westmoreland’ wordt aangeraden over te gaan tot rechtstreekse interventies van de agents on special operations in de gastlanden die ervan verdacht worden al te laks op te treden tegen het communisme of de subversie van communistische oorsprong; die interventies hebben tot doel de regeringen en de publieke opinie van die landen te overtuigen dat het gevaar reëel is dat krachtdadig optreden dringend geboden is”.

“De Commissie heeft het noodzakelijk geoordeeld deze toelichting te verstrekken omdat zij kan bijdragen tot een beter begrip van een aantal gebeurtenissen ook al kan niet met zekerheid worden gesteld dat er enig verband is tussen die gebeurtenissen en de anti-subversieve strategie van de Verenigde Staten.” (zie: Parlementair onderzoek met betrekking tot het bestaan van een clandestien internationaal internationaal inlichtingennetwerk – Belgische Senaat 1117-4 (1990-1991)).

Ontwrichting

Het gebruik van geweld is maar één middel om de staat te ontwrichten. Dat het ook anders kan wordt duidelijk aangetoond door het lopende parlementair onderzoek op de afkoopwet, de Kazachgate. Niemand kan ontkennen dat door de wijze waarop de afkoopwet werd voorbereid en uitgevoerd de werking van onze instellingen tot op het hoogste niveau ernstig werd aangetast. Dat gebeurde enerzijds om een verkoop van Franse gevechtshelikopters mogelijk te maken en anderzijds om mega fraude in de diamant onbestraft te laten.

Om het doel te bereiken, werden niet alleen hoogstaande politiekers ingeschakeld maar werd ook beroep gedaan op hoge magistraten: zonder de tussenkomst van die magistraten was de wet er vermoedelijk niet gekomen en was die voor zeker niet toegepast nog voor ze werd gestemd. Meerdere elementen van dit dossier vertonen op uitzondering van de afwezigheid van geweld gelijkenissen met de andere dossiers uit het verleden.

Voordeel

A qui profite le crime? Het antwoord ligt in de waarschuwing die een andere Amerikaanse generaal, president Eisenhouwer, in zijn afscheidsrede gaf: “In the councils of government, we must guard against the acquisition of unwarranted influence, whether sought or unsought, by the military-industrial complex. The potential for the disastrous rise of misplaced power exists and will persist.”

Wat is een verkoop van gevechtshelikopters anders? En diamant dient lang niet alleen om er een ring mee te sieren. Voor wie werd de afkoopwet gemaakt? Het is de copy paste van wat de Amerikaanse justitieminister Holder in de financiële crisis kon bereiken: eerst was hij als vennoot van een groot zakenkantoor betrokken bij de maak van de rommelkredieten, vervolgens kon hij als justitieminister de banken die er verantwoordelijk voor waren uit de wind zetten door mega deals die nooit tot voor een rechter kwamen.

Beter begrip

De parlementaire Gladio commissie verwees naar de theorie ontwrichting van de staat “omdat zij kan bijdragen tot een beter begrip van een aantal gebeurtenissen ook al kan niet met zekerheid worden gesteld dat er enig verband is tussen die gebeurtenissen en de anti-subversieve strategie van de Verenigde Staten”.

Voor een beter begrip van wat er nu gebeurt is het nuttig te wijzen op de rol die justitie en voornamelijk het strafgerecht kan spelen in ofwel het in stand houden van een bepaald maatschappijbeeld ofwel in het nastreven van een geheel andere maatschappelijke ordening. Bovendien is het niet de eerste maal dat deze vraag aan bod komt: het maakt de essentie uit van de boeken die over de moord op de communistenleider Julien Lahaut werden geschreven.

Het nu gepubliceerde boek heeft grote waarde niet alleen wegens het eerste deel van de titel, ‘Wie heeft Lahaut vermoord?’, maar ook wegens het tweede deel: ‘De geheime Koude Oorlog in België’.

Het boek brengt het op grond van wetenschappelijk onderzoek verkregen en dus op archiefstukken gesteunde bewijs van het bestaan in ons land van een naoorlogs, geheim parallel en privé inlichtingen netwerk, gefinancierd door de haute finance, de Société Générale en haar filiaal Union Minière en Brufina – Banque de Bruxelles, met medewerking van agenten in verschillende overheidsdiensten als politie en inlichtingendiensten en zelfs het gerecht, bindingen met de hiërarchie in de katholieke kerk en met correspondenten, opdrachtgevers en bestemmelingen van de rapporten tot op het hoogste echelon van het politiek beleid.

Het boek toont ook aan dat de verschillende onderzoeksrechters die de zaak Lahaut behandelden hun onderzoek behoorlijk en actief hebben verder gezet maar er zowel bij de gerechtelijke politie als bij het parket als in het hoogste politiek beleid tegenstand was die tot gevolg had dat belangrijke informatie niet tot bij de onderzoeksrechter geraakte en daardoor de ontdekking van de gerechtelijke waarheid werd verhinderd. Het boek toont ook dat de activiteiten van het netwerk zich niet beperkten tot informatie inwinning en -verwerking maar er ook operaties werden gevoerd die niet alleen in België maar evenzeer in de kolonie werden uitgebouwd.

Vervolgen en onderzoeken

In het licht van het Gladio en het Bendededossier en met de revelaties van het wetenschappelijk onderzoek over de moord op Julien Lahaut in het achterhoofd mag de vraag worden gesteld door welk “strafrechtelijk systeem” de waarheid het best wordt gediend vooral wanneer het om gebeurtenissen gaat die een onmiddellijke weerslag hebben op het maatschappijbeeld: de sterke Staat als vertegenwoordiger van het militair-industrieel, en nu ook het technologisch complex, tegenover dat van de individuele burger en de door hem verworven rechten.

Aan de ene kant staat het systeem zoals het uit de Franse Revolutie en de door deze geproclameerde mensenrechten is gekomen. Aanvankelijk was het vooronderzoek als het onderzoek op de zitting als het eindoordeel, in handen van het volk, van de door burger gekozen assisenjury. Hoewel deze procedure in de rest van de wereld de standaardprocedure is gebleven (Angelsaksische opvatting) ging de overgang van de Revolutie naar het Keizerschap in Frankrijk, en dus ook bij ons, gepaard met enkele belangrijke aanpassingen. ‘Les Gens du Roi’, de ‘Procureurs de la République’ verkregen opnieuw de plicht om te vervolgen, ‘Les Gens d’armes’ vertegenwoordigden tezamen met de ‘Gouverneurs’ de sterke arm van het centraal gezag. Als tegengewicht werd het onderzoeksmonopolie aan de onderzoeksrechter gegeven en moest ieder strafproces openbaar en tegensprekelijk voor een onafhankelijke en een onpartijdige strafrechter worden gevoerd.

Hoewel wat wij van Keizer Napoleon hebben geërfd twee wereldoorlogen heeft overleefd is de laatste kwarteeuw het ‘systeem’ stelselmatig en gevoelig aangepast. Vooreerst verkregen ‘Les Gens d’armes’ een eigen verzelfstandigde opsporingsvorm: de politieoperatie al of niet met bijzondere methoden, onder eigen bevel. Daarna werd de opsporing door de procureur de meest gebruikte onderzoeksvorm en werd het onderzoek door de onderzoeksrechter herleid tot mini-enquêtes of enkele machtiging tot welbepaalde verrichtingen.

Deze evolutie is de verschillende parlementaire commissies niet ontgaan. In de bendeonderzoeken werd aangetoond dat het parket een overmatige invloed had op de onderzoekspistes en de onderzoekstrategie. In het Dutrouxonderzoek werd bewezen dat de politieoperaties Othello en Décimes voor de onderzoeksrechter werden afgeschermd. Door de afkoopwet werd ook de strafrechter geheel buiten de procedure gezet: een opportuniteitsbeslissing van de procureur verving het rechterlijk vonnis. De assisenprocedure werd vervolgens herleid tot enkele symbolische dossiers. En nu is ook de afschaffing van de onderzoeksrechter in de maak.

Maatschappijbeeld

Dit is niet meer de justitie voor en door de burger, maar de ontwrichting van de democratische rechtsstaat ten voordele van het militair-industrieel-technologisch complex
De wijzigingen in de strafrechtelijke afhandeling, gaan ook gepaard met ernstige wijzigingen in het maatschappijbeeld. De afkoopwet is de uiting van het recht van de ‘wakkere’ en een aantasting van het recht van de ‘zwakkere’: de andere verworvenheid van de naoorlogse periode, de ‘Welvaarstaat’ was niet enkel bedoeld voor de grote fortuinen die nu hun schuld en boete kunnen afkopen. Als nu de burger ook het recht verliest om zelf de vervolging in te stellen, wat de volgende stap in de hervorming uitmaakt, is na de rechter ook de burger uit ‘zijn’ procedure gezet.

Wie het allemaal bedacht heeft, van waar het ook komt, hoeft zelfs geen bekommernis te zijn: het resultaat is hetzelfde. De hervormingen in de strafprocedure hebben niet alleen een grondige wijziging gebracht in strafrechtelijke afhandeling, ook het maatschappijbeeld is er grondig door gewijzigd. Dit is niet meer de justitie voor en door de burger, maar de ontwrichting van de democratische rechtsstaat ten voordele van het militair-industrieel-technologisch complex, het gevaar waarvoor president Eisenhouwer waarschuwde.

Bron » Apache | Walter De Smedt

Un lien entre l’affaire de Vielsalm et les attentats?

Des “petits gangsters” seraient responsables de l’attaque de Vielsalm, dit un mercenaire, qui tient par ailleurs beaucoup de propos contradictoires. Revoilà l’affaire Bommeleeër. Plus précisément l’existence éventuelle d’un lien entre l’affaire de la caserne de Vielsalm en 1984 et les attentats au Luxembourg.

Le mercenaire belge Lucien Dislaire a dit mercredi dans le Wort, que Vielsalm aurait été une affaire de petits gangsters. C’est un truand français, qui aurait ouvert le feu là, et l’aurait avoué plus tard à Dislaire.

Nico Graf n’est pas convaincu par ses propos.

Lucien Dislaire est donc de retour. Celui qui s’était présenté en mai 2014 au procès Bommeleeër en arborant un t-shirt sur lequel figurait l’inscription Mercenary 1960. Sous-entendu : moi, Dislaire, j’étais mercenaire katangais dans les années 60 au Congo. A l’époque, un putsch avait été mené contre la République du Congo et les fameux mercenaires katangais étaient du côté des putschistes, qui défendaient les intérêts belges, et qui avaient été payés pour cela. Dislaire s’était ainsi présenté au procès comme témoin rémunéré, avant d’avoir dit un mot.

Il dit aujourd’hui que l’attaque à la caserne de Vielsalm en 1984, où un sous-officier avait été grièvement blessé, aurait été menée par des petits gangsters. L’un d’entre eux le lui aurait avoué. Le problème est que l’homme qui lui aurait confié cela, est mort. Voilà qui est bien pratique.

Il y a toujours eu trois théories à propos de l’attaque de Vielsalm : celle du petit banditisme, celle des Cellules Communistes Combattantes (CCC) et celles des manoeuvres de l’OTAN dans l’Oesling en 1984, qui auraient dérapé. Et cela aurait été un événement précurseur des attentats à la bombe au Luxembourg.

Au cours du procès, il avait été demandé à Dislaire si Vielsalm avait quelque-chose à voir avec l’affaire Bommeleeër. Il avait tourné autour du pot avant de finalement déclarer qu’il n’y aurait aucun lien. Il avait pourtant dit dans les couloirs du tribunal, qu’il avait circulé en tant que civil de l’OTAN, avec des Luxembourgeois. Quand quelqu’un avait conduit le week-end, les commandants à la frontière, c’était bien parce qu’ils voulaient passer le week-end à leur domicile. “Les jeunes de Diekirch” les avait-il appelés et à son avis, ils auraient dû aussi être entendus lors du procès Bommeleeër.

Des Luxembourgeois dans le contexte de Vielsam donc, quelques mois seulement avant que la première bombe explose au pylône de Beidweiler. Et alors qu’un pylône avait été attaqué à 15 kilomètres de Vielsam pendant des manoeuvres.

L’ancien mercenaire belge au Katanga livre donc un message très contradictoire sur une éventuelle participation militaire aux attentats. L’avocate de la Défense, Lydie Lorang suivrait volontiers la piste militaire, la piste Yankee, en ce qui concerne les Bommeleeër. Dislaire s’était demandé qui c’était et comment on n’avait jamais enquêté là-dessus. Une question que se pose aussi l’avocate. Surtout quand on sait que Monsieur Harpes avait à l’époque retiré cette piste des enquêtes, alors que Lucien Dislaire avait dit qu’ils avaient été entraînés à Vielsalm et qu’ils avaient continué à le faire chez eux.

Il reste que Lucien Dislaire est un homme qui a travaillé sur commande, comme mercenaire, et qu’il en a le langage. Quand il parle aujourd’hui de petits gangsters à Vielsalm, il faut réfléchir de quoi il veut détourner notre attention.

Bron » RTL

Vielsalm: le mystère de l’attaque de la caserne élucidé?

Lucien Dislaire révèle l’identité de l’auteur des coups de feu et relance la piste du banditisme.

L’enquête sur l’attaque de la caserne Ratz à Vielsalm, dans la nuit du 12 au 13 mai 1984, n’a jamais abouti. Plus de trente ans après les faits, aujourd’hui prescrits, Lucien Dislaire, qui fut inculpé de tentative d’assassinat sur la personne de Carl Fresches, le sous-officier de garde, revient sur cette affaire qui lui a porté préjudice.

“Dans le cadre de ces manœuvres interalliées Oesling , j’avais accepté le rôle de partisan par civisme”, rappelle-t-il. “L’enquête s’est clôturée par un non-lieu, mais tant que l’auteur n’a pas été identifié, je reste, dans l’opinion publique, le coupable.”

Il précise qu’il a eu accès au dossier et mené sa propre enquête notamment en France. Il est arrivé à la conclusion que deux hommes, un Belge et un Français, ont attaqué l’armurerie et volé une vingtaine d’armes, laissant pour mort Carl Fresches. “Ils savaient que l’opération Oesling venait d’être annulée. Durant la nuit, ils sont arrivés en jeep et ont pénétré dans la caserne, par l’arrière. Après le vol des armes, Carl Fresches s’est trouvé sur leur chemin. L’un d’eux a ouvert le feu.”

Selon Lucien Dislaire, l’auteur des coups de feu est Jean-Pierre Jourda, 55 ans, un truand français. “Je l’ai rencontré près de Paris et il m’a avoué avoir tiré sur Fresches pour l’empêcher de donner l’alerte.”

Il explique, par ailleurs, qu’il révèle son identité aujourd’hui car il n’est plus de ce monde. Incarcéré depuis septembre 2015 pour avoir séquestré pendant deux mois, en Espagne, un homme d’affaires toulousain pour lui extorquer de l’argent, il a, en effet, mis fin à ses jours à la prison de Gradignan. Le commando dont il faisait partie avait d’abord attaqué en mai 2015 une armurerie à Carmaux.

Le procureur du Roi honoraire, Michèle Mons delle Roche, qui à l’époque était juge d’instruction à Marche-en-Famenne, se souvient avoir rencontré Jean-Pierre Jourda et son comparse. “Il a été auditionné mais ne figurait pas parmi les suspects”, souligne-t-elle. “Il n’a pas été inculpé. Je continue à privilégier la piste des Cellules communistes combattantes. En effet, des armes volées à Vielsalm ont été retrouvées dans les planques des CCC et d’Action Directe en France, ce qui, à mon sens, écarte d’office la piste des petits truands.”

Bron » La Dernière Heure

Na 45 jaar stilzwijgen mag deze man eindelijk zijn geheim openbaren

Van 1950 tot 1990 was in België een ultrageheim netwerk actief van professionele spionnen en burgers die zich voorbereidden op de dag dat de Sovjetvijand Europa zou binnenvallen. In het grootste geheim oefenden ze onder meer evacuatie- en communicatietechnieken. Een kwarteeuw na het opdoeken van dat zogenaamde achterblijvernetwerk treedt een van de spilfiguren uit de schaduw. Met toestemming van de militaire inlichtingendienst ADIV doorbreekt Roger Durez na 45 jaar strikte geheimhouding eindelijk de stilte.

Na de Tweede Wereldoorlog lieten de Amerikaanse CIA en de Britse geheime dienst MI6 in heel West-Europa slapende netwerken opzetten die in actie moesten komen tijdens een mogelijke Sovjetbezetting. De clandestiene operatie, die bekend raakte onder de naam Gladio, werd gecoördineerd vanuit België en bleef meer dan veertig jaar lang geheim voor het grote publiek.

Als de Sovjettroepen ooit West-Europa zouden bezetten, moesten de zogenaamde stay behind-netwerken weerstandsoperaties opzetten, neergeschoten piloten evacueren en bevoorradingslijnen van de Sovjets saboteren.

In België telde het achterblijvernetwerk twee takken: de SDRA8 en de STC/Mob. De SDRA8 – kort voor Service de Documentation, de Recherche et d’Action – maakte deel uit van de militaire inlichtingendienst. De civiele tak STC/ Mob – de Sectie Training, Communicatie en Mobilisatie – was ondergebracht bij de Staatsveiligheid. De inlichtingenofficieren van beide takken rekruteerden burgers die speciale opleidingen kregen.

Roger Durez (83) werkte van 1971 tot 1991 bij de SDRA8 als verantwoordelijke voor clandestiene telecommunicatie. Naar aanleiding van de tentoonstelling The History of the Belgian Military Intelligence Service in Brussel treedt Durez voor het eerst naar buiten met zijn verhaal.

“Eindelijk krijgen we de kans om te vertellen wat er écht gebeurd is in het achterblijvernetwerk, en kunnen we proberen de fantasieën over SDRA8 de wereld uit te helpen. Dat vind ik een goede ontwikkeling.”

Uit de schaduw

Hoeveel inlichtingenofficieren van de militaire inlichtingendienst werkten bij afdeling SDRA8?

Durez: “We waren met zestien-zeventien personen, met verschillende functies. U moet weten dat er in dat soort werk een heel strikte compartimentering is. Ieder werkt op zijn eigen domein en kijkt niet naar wat zijn buurman doet.”

De SDRA8 was naar verluidt zo geheimzinnig dat andere collega’s van de militaire inlichtingendienst jullie bureaus in Evere niet binnen mochten.

Durez: “Dat klopt. Ze wisten zelfs niet waar wij ons mee bezighielden. We hadden dan ook dekmantelactiviteiten. Aangezien de leden van SDRA8 allemaal paracommando’s waren, deden we – naast ons clandestiene werk voor SDRA8 – ook ons werk als para. De mensen van Schaffen of Marche Les Dames kenden ons. Maar ook zij wisten niet precies wat onze echte opdracht was.”

Intussen is dat geen geheim meer: de SDRA8 stuurde een netwerk van burgers aan.

Durez: “Ja. De burgers werden door ons uitgekozen en gerekruteerd. In het geval van een invasie van België werden ze verondersteld om de radiocommunicatie van een clandestien netwerk te verzorgen. Ze zouden pas worden ‘geactiveerd’ op het moment dat ons land door de Sovjets werd binnengevallen. Tot die dag kwam, werden de burgers opgeleid aan de hand van vormingen en oefensessies – zo realistisch mogelijk.”

Hoe groot was dat clandestiene netwerk? Hoeveel burgers waren erbij betrokken?

Durez: “Persoonlijk heb ik een twintigtal burgers opgeleid. De omvang van het hele netwerk ken ik echter niet. Als voormalige verantwoordelijke van de transmissie weet ik wel dat we voor dertig netwerken transmissieplannen hadden voorzien. Omgerekend gaat het om zo’n zestigtal personen. Maar nogmaals, de juiste omvang van het Belgische achterblijvernetwerk ken ik niet.”

Was het moeilijk voor u om te blijven zwijgen? Was uw vrouw op de hoogte?

Durez: “Zwijgen was niet moeilijk. En neen, mijn vrouw wist van niets. Ze wist dat ik parachutesprongen deed en dat ik vaak weg was – ook ’s avonds. Maar wat we juist deden, dat wist mijn familie niet. Wel dat ik met telecommunicatie bezig was. Pas gisteravond (5 november 2015, nvdr) heb ik voor het eerst mijn kleinzoon verteld over die periode, naar aanleiding van een uitzending op de Franstalige televisie. Hij reageerde erg verbaasd.”

Op vrijwillige basis

Op de tentoonstelling naar aanleiding van 100 jaar militaire inlichtingendienst zijn een aantal vitrinekasten gewijd aan de Gladio-geschiedenis. Een infoplakaat beschrijft het profiel van de burgers uit het clandestiene netwerk:

“De personen die in aanmerking komen als agent moeten van oberispelijk gedrag zijn. De voorkeur gaat uit naar personen van ongeveer 40 jaar met een vaste betrekking.”

“De rekruteringsofficieren trachten ook discrete kandidaten op te sporen met een groot nationaal gevoel en ze mogen niet aangesloten zijn bij een politieke organisatie. De rekrutering van een agent gebeurt op vrijwillige basis. Er wordt geen overeenkomst ondertekend en er wordt geen financiële vergoeding toegekend. De basis is vertrouwen. De agenten hebben enkel contact met hun instructeur en opereren in quasi totale anonimiteit. De agenten kunnen op elk ogenblik beslissen uit het netwerk te treden.”

Hoe gebeurde destijds de zoektocht naar geschikte ‘clandestienen’?

Durez: “In de eerste plaats moest het gaan om personen die ook in tijde van bezetting hun functie zouden blijven uitoefenen. Hun functie moest onmisbaar zijn opdat de economie, het transport, enzovoort konden blijven functioneren. Denk dan aan een dispatcher van de spoorwegen, een ingenieur van een elektriciteitscentrale of een lokale politieagent.”

Was het moeilijk hen te overtuigen mee te werken aan een clandestiene operatie?

Durez: “Neen. Sowieso hadden we potentiële kandidaten op voorhand grondig gescreend. Wat was de familiale situatie? Was de persoon betrouwbaar? Gaf hij of zij zich niet te snel bloot? Zodra we iemand hadden geïdentificeerd die aan alle criteria voldeed, stuurden we er een rekruteerder op af. Die legde het eerste contact en probeerde de kandidaat beter te leren kennen. En eens vaststond dat het een ernstige heer of dame was, dan stelden we dé vraag. Doorgaans antwoordde men ‘ja’ – en zij die ‘neen’ antwoordden hebben in ieder geval daarna altijd gezwegen.”

Piloten verbergen

Maatpak, grijze haren, berimpelde handen, ernstige maar ook minzame blik. Durez houdt halt bij een tentoongestelde brief uit 1951, gestempeld très secret. De brief somt het takenpakket van het achterblijvernetwerk op: inlichtingen verzamelen, evacueren van neergehaalde piloten en agenten die verraden zijn en (tot in 1959) sabotage van militaire objectieven.

“De agenten krijgen een opleiding gericht op hun taak bij een eventuele bezetting van het land. Dit kan het inwinnen en doorgeven van inlichtingen zijn aan de Belgische regering in ballingschap of het opvangen en evacueren van personen.”

“Daarnaast krijgen zij ook een algemene opleiding in inlichtingenwerk (de veiligheidsprincipes en –procedures) en het opsporen en afschudden van achtervolgers. De opleiding gebeurt individueel, de kandidaten hebben geen contact met elkaar.”

Waren er regelmatig oefeningen voor burgers?

Durez: “Vooral voor zij die zich bezig hielden met het opvangen van parachutisten of kleine verkennervliegtuigjes, en voor zij die VIPS moesten afhalen of iemand op het terrein begeleidden. Dat werd echt realistisch ingeoefend. Natuurlijk was hun instructeur steeds bij hen, want we moesten ongevallen vermijden.”

“Wij, instructeurs, hadden een zekere specialisatie vanuit ons beroep. Zelf hield ik me bezig met telecommunicatie. Dan had je anderen die parachutist-instructeur waren of dispatchers. Zij leidden de burgers op die in tijden van bezetting vliegtuigen moesten helpen landen. En dan had je nog anderen die het terrein verkenden om infiltratie- of exfiltratie filières te vinden. Ze leerden bijvoorbeeld safe houses zoeken of een neergehaalde piloot een tijdlang verbergen.”

Bleven die oefeningen altijd onopgemerkt, of liep er ook al eens iets fout?

Durez: “Toen ik nog maar enkele maanden aan de slag was, nam ik deel aan een gemeenschappelijke oefening met de Duitsers. We moesten uit een vliegtuig springen naar een kleine zone afgebakend door de Duitse collega’s. Van daar zouden we overgenomen door een lijn die ons zogezegd zou evacueren. Maar eens aangekomen bij het Lac de Constance (bij Zwitsers-Duits-Oostenrijkse grens, nvdr) zag het vliegtuig de lichtbakens maar niet. Toen we uiteindelijk met onze parachute uit het vliegtuig sprongen, kwam ik in een dorpje pal op het dak van een huis terecht. Bleek dat de piloot het signaal van een verkeerslicht had verward met de lichtflits van een zaklantaarn.”

Hebben de burgers van het achterblijvernetwerk ooit wapens gekregen?

Durez: “Neen. Negatief.”

Opleidingen in wapenbeheersing?

Durez: “Dat gebeurde wel eens, maar het was veeleer bij wijze van tijdverdrijf. We nodigden hen uit bij de schietstand en ze mochten met onze eigen wapens enkele cartouches afvuren op een doelwit. Maar de burgers zelf hadden géén wapens – en dat was ook niet voorzien.”

Gedeclassificeerd

De meeste documenten op de tentoonstelling zijn twee keer gestempeld. Een eerste keer met ’top secret’, een tweede keer – in 2015-  met ‘gedeclassificeerd’. Zo prijkt achter het vitrineraam een getype brief van 27 januari 1949, opgesteld door de heer Menzies – hoofd van de Britse MI6 – en gericht aan Paul-Henri Spaak, destijds Belgisch minister van Buitenlandse Zaken.

In het geheime schrijven van de Brit gaat het over ‘de voorbereiding van geschikte inlichtingen- en actiediensten in het geval van een oorlog’. Spaak antwoordde tien dagen later, ging akkoord met het Britse voorstel, maar voegde er aan toe: “Het is hoogst wenselijk dat de drie diensten (Amerikanen, Britten, Belgen) samenwerken.”

Hoe was jullie relatie met de Amerikanen en de Britten, die de achterblijvernetwerken in Europa hebben opgezet?

Durez: “Die formulering klopt niet helemaal. Nadat Spaak positief had geantwoord op het voorstel van de Brit Menzies, gaf hij de Belgische ministers van Defensie en Justitie de opdracht om na te gaan of het mogelijk was zo’n clandestien netwerk uit de grond te stampen. Het opzetten van het achterblijvernetwerk gebeurde dus inderdaad op externe vraag, maar wel onder ons eigen management.”

“Uiteraard moesten er internationale relaties onderhouden worden. Als er iemand uit Nederland kwam en we moesten hem naar Frankrijk overbrengen, was het logisch om contacten te onderhouden met Nederland en Frankrijk. Daarom is de zogenaamde ACC in het leven geroepen: het Allied Clandestine Committee. We hadden dus gemeenschappelijke procedures, maar elk land had zijn eigen autonomie.”

Welke landen waren lid van dat ACC?

Durez: “We waren met acht. België, Frankrijk, Duitsland, Italië, Denemarken, Noorwegen, Nederland en Luxemburg. De UK en de VS dienden als basis voor de transmissies.”

Duiken zonder luchtbelletjes

De ACC-landen organiseerden ook gezamenlijke oefeningen. De handgeschreven briefing van zo’n oefening wordt onthuld op de expo:

“Ik ben majoor Legrand en sta aan het hoofd van dit luchtseminarie Jonathan Livingstone. Ik ben ervan overtuigd dat dit seminarie voor onze landen een uitzonderlijke kans is om voor verschillende types vliegtuigen de nachtelijke landingsprocedures te testen met de hulp van eenvoudige zaklantaarns.”

Durez: “Livingstone was een oefening waarbij vliegtuigen uit de ACC-landen clandestien in België moesten landen. Er waren Italianen, Fransen en Britten bij betrokken. Onze mensen, steeds bijgestaan door een instructeur, moesten de geïmproviseerde tracks markeren, om de vliegtuigen te laten landen.”

Hoe vaak vonden dat soort oefeningen plaats?

Durez: “Grote, internationale oefeningen had je eens per jaar. Daarnaast waren er kleine oefeningen per netwerkje. Als een instructeur van oordeel was dat een burger er klaar voor was, dan organiseerden we zo een oefening. Een parachutesprong bijvoorbeeld, en dan lieten we de burger het terrein markeren.”

“Voor radio moesten de burgers morsecode leren. Redelijk snel zelfs, tot vijftien woorden per minuut. Het duurt wel even voor je dat onder de knie hebt. Vanaf dat moment konden de burgers al communiceren met buitenlandse basissen.”

“De basis in Engeland stuurde dagelijkse radioberichten uit – om te oefenen. De instructeur ging dan controleren of de agent het goed had gedaan. Soms mochten de burgers ook zelf boodschappen uitzenden, om de toestellen te testen.”

Op de expo staat ook een duikpak tentoongesteld. Voor maritieme operaties?

Durez: “Klopt. Aan de voorkant van het duipak zie je een apparaat met een ‘gesloten circuit’: je kon ermee duiken zonder dat er luchtbelletjes vrijkwamen. De lucht die je uitademde, werd gezuiverd, en kon je vervolgens opnieuw inhaleren.”

“Dit duipak heb ik zelf ook gebruikt tijdens oefeningen om personen te laten infiltreren via de zee. We trainden aan de Belgische kust – in Oostende bijvoorbeeld – of in de Middellandse Zee.”

Naast het duipak staat een Harpoon, de beruchte zendapparatuur van het achterblijvernetwerk.

Durez: “Zowel de SDRA8 als de Staatsveiligheid gebruikten de Harpoon in de laatste jaren. We hadden er in totaal een tachtigtal ter beschikking. Alle landen van de ACC hadden overigens dezelfde radio-technologie. Met codeboekjes erbij. Een radio-operator had die boekjes eigenlijk niet nodig; het was de machine zelf die informatie versleutelde. Maar wanneer een netwerkchef een boodschap wilde overmaken, dan moest hij die eerste versleutelen met behulp van zo’n codeboekje.”

Burgers hadden thuis zo’n toestel verborgen?

Durez: “Inderdaad. De Harpoon was interessant omdat de radio-operator niet aanwezig hoefde te zijn tijdens het ontvangen van boodschappen. Het toestel werd vanop afstand bestuurd door de basis in het buitenland. De operator hoefde enkel het uur te geven waarop het contact zou gebeuren. Op dat uur belde de basis, en werd de boodschap overgemaakt. De operator was daarbij niet aanwezig. Want dat was net een van de risico’s: als de luisterpost gelokaliseerd werd, was het risico dat de operator ook ingerekend kon worden.”

De Bende van Nijvel

In augustus 1990 bevestigde de Italiaanse premier Giulio Andreotti het bestaan van een “geheim leger” in Italië en andere landen in West-Europa. Het eerste dominosteentje van het clandestiene netwerk was gevallen. Rechters, volksvertegenwoordigers, academici en onderzoeksjournalisten in West-Europa stortten zich op Gladio en probeerden het tot in de details te ontrafelen. Maar de betrokken regeringen hielden zo lang mogelijk de boot af en ontkenden aanvankelijk dat ze iets van het netwerk afwisten.

In november 1990 boog het Europees Parlement zich over de Gladio-affaire. In een resolutie over de kwestie haalde het Europees Parlement uit naar de Amerikaanse inmenging. “We protesteren krachtig tegen de veronderstelling die leeft bij een aantal Amerikaanse militairen binnen SHAPE en NAVO, namelijk dat ze het recht hebben om in Europa de oprichting van een clandestien inlichtingennetwerk aan te moedigen.”

Op 7 november 1990 gaf toenmalig minister van Defensie Guy Coëme toe dat ook in België een geheim “Gladio-leger” had bestaan. Net als in Italië en Zwitserland riep het parlement een onderzoekscommissie in het leven. De parlementsleden ontdekten onder meer dat het achterblijvernetwerk nog steeds actief was. Op 24 oktober 1990 had in Brussel immers nog een vergadering plaatsgevonden van het Allied Clandestine Committee, het geheime commandocentrum van Gladio – dat als SDRA11 administratief was ondergebracht bij de militaire inlichtingendienst.

Generaal Raymond van Calster, toenmalig hoofd van de militaire inlichtingendienst, zat die vergadering voor. Van Calster ontkende aanvankelijk dat de vergadering had plaatsgevonden maar werd ingehaald door de waarheid. Op 23 november besloot de Belgische regering om het Gladio-netwerk te ontbinden.

Wanneer besefte u: de Sovjets gaan nooit komen?

Durez: “Het jaar waarin we voorzitter waren van de ACC, in 1990. Er was een vergadering in Brussel, met alle diensten die lid waren van de ACC. In die tijd was de Muur van Berlijn net gevallen, Gorbatsjov was aan de macht, er was een détente in de relaties tussen Oost en West. En de vraag lag op tafel: moeten we blijven voortwerken op dezelfde manier, of moeten we het netwerk stopzetten?”

“Vooral de Denen en de Noren waarschuwden: ‘Opgelet, wij hebben gemeenschappelijke grenzen met de Sovjetunie. Laten we niet te snel reageren, en afwachten.’ Dan hebben we een werkgroep opgericht om een inschatting te maken van de dreiging. En vervolgens zouden we later een beslissing nemen. Maar die kans hebben we niet gehad, want we werden kort daarna ontbonden.”

Na de stopzetting van het achterblijvernetwerk bleef het publiek verstoken van informatie. Met als gevolg dat er allerhande theorieën de ronde gingen doen.

Durez: “We zijn er bijvoorbeeld van beschuldigd misschien achter de Bende van Nijvel te zitten.”

Klopt dat? Was er een link tussen SDRA8 en de Bende Van Nijvel?

Durez: “Neen, absoluut geen enkele.”

Waar kwam die hypothese dan vandaan?

Durez: “Uit de verklaringen van minister Coëme. Kijk, bij de Italianen had men een schuilplaats ontdekt met explosieven. In tegenstelling tot de Belgen behoorde sabotage immers tot het takenpakket van het achterblijverneterk van de Italianen. De Italiaanse minister van Defensie heeft daarop zijn Belgische collega gebeld: ‘We hebben dit en dat ontdekt. En onze diensten staan in contact met de Belgische diensten.'”

“Coëme, onze minister van Defensie, contacteerde vervolgens (op 7 november 1990, nvdr) kolonel Bernard Legrand, die aan het hoofd stond van SDRA8. Legrand heeft hem een complete briefing gegeven. Dat was omstreeks vier uur ’s namiddags. Enkele uren later gaf minister Coëme een radio-interview, waarin hij zei dat hij wilde nagaan of er een verband was tussen de activiteiten van het geheime netwerk en de misdaadgolf die België die jaren in bloed drenkte. Het was dus de minister zelf die de link legde tussen SDRA8 en de Bende van Nijvel.”

U ontkent stellig elke link tussen de SDRA8 en de Bende van Nijvel, maar in bijvoorbeeld Italië en mogelijks Luxemburg waren er wel banden tussen het achterblijvernetwerk en terrorisme. Wat dacht u toen u daarover hoorde?

Durez: “Van dat Luxemburgse verhaal ben ik niet op de hoogte. Ik maakte deel uit van een werkgroep die de Benelux vertegenwoordigde. Ik kende de Nederlanders en Luxemburgers dus en heb nooit iets verdachts opgemerkt. De Italianen daarentegen, daar zaten wel bizarre personen tussen. Ik vermoed dat er maffiosi waren geïnfiltreerd in de Italiaanse dienst. Dat was het probleem.”

Wie in België was op de hoogte van het bestaan van SDRA8?

Durez: “Wij zelf uiteraard – de medewerkers van SDRA8 – en de generaal die commandant was van de militaire inlichtingendienst. Verder ook nog de ministers van Defensie en Justitie – want we werkten samen met de Staatsveiligheid.”

In het boek Georges 923. Un agent du Gladio belge parle deed Michel Van Ussel al in 1991 zijn verhaal als gladio-agent.

Durez: “Ik heb Van Ussel gekend. Hij was pas een maand of anderhalve maand gerekruteerd. Dan volgde de onthulling van het netwerk. En de man dacht dat hij alles mocht uitleggen. Maar hij heeft fouten gemaakt in zijn boek. Hij vroeg ons: -‘Mag ik erover spreken?’ We zeiden: ‘Ja, maar beperk u tot uw eigen zaak.’ Dat heeft hij gedaan, hij citeert geen namen. Hij heeft gewoon beschreven wat men van hem verwachtte, en dat was min of meer juist.”

Voor eeuwig en altijd

“Brussel, 1 september 1991. Waarde Onbekende Vriend, We hebben nooit de gelegenheid gehad mekaar te ontmoeten, zowel door het ontbreken van een gelegenheid als door het speciaal karakter van onze Dienst.” Deze mysterieuze brief van generaal Van Calster aan de burgers van het achterblijvernetwerk vormt het sluitstuk van het Gladio-luik op de expo.

Durez: “Aangezien het netwerk werd ontbonden en generaal Van Calster niemand van de burgers persoonlijk kende, heeft hij dan maar in vertrouwen deze brief geschreven waarmee hij iedere medewerker bedankte die door ons was opgeleid. Een heel vriendelijke geste van de generaal.”

Deze brief is het enige bewijs dat de voormalige agenten van het netwerk hebben. En niemand heeft de brief ooit publiek gemaakt. Dit is de eerste keer ooit dat hij aan het publiek getooond wordt.

Zal de namenlijst van de burgers uit het clandestiene netwerk ooit openbaar worden gemaakt?

Durez: “Nooit. Daar ben ik zeker van. De onderzoekscommissie van de Senaat is destijds onze dossiers komen opvragen – ze werden bewaard in een kist in de VS en de UK. Uit voorzorg hadden we alle dossiers versleuteld. De onderzoekscommissie heeft geprobeerd de documenten te ontcijferen. Ze hebben daarvoor zelfs een beroep gedaan op de cryptografische dienst van de ULB. Die heeft geprobeerd de code te breken… tevergeefs.”

“De dossiers bestaan nog altijd, zijn nog altijd versleuteld én onontcijferbaar. Wanneer wij iemand rekruteerden, beloofden we tijdens het eerste contact altijd: ‘We gaan uw naam nooit onthullen. We respecteren uw anonimiteit.’ Het was uitgesloten dat we dat zouden doen.”

“De hoogste autoriteiten van het land hebben druk op ons uitgeoefend om de namen vrij te geven, maar we hebben altijd gezwegen.”

Vinden er nog ontmoetingen plaats met de oud-leden?

Durez: “Neen. Wel nog met de oud-instructeurs. Maar met de burgers hebben we direct alle contact verbroken.”

Bedankt voor het gesprek.

Bron » MO | Kristof Clerix

“Niemand zal ooit weten wie onze geheim agenten waren”

Maandag is het dertig jaar geleden dat de Bende van Nijvel in Aalst haar meest bloedige aanslag pleegde. Een van de meest intrigerende sporen in het onderzoek leidt tot op vandaag naar een geheimzinnig netwerk van ‘slapende’ geheim agenten dat vlak na de Tweede Wereldoorlog in ons land werd opgericht. Bernard Legrand was de laatste baas van dat zogenaamde Stay Behind-netwerk. Nu spreekt hij voor het eerst.

“Hier Radio Brussel… Beste Stay Behind-vrienden, de sectie SDRA8 geeft blijk van haar hoogste waardering en dankt u allen voor uw toewijding tegenover het land. Wij verzekeren u dat alle druk en bedreigingen tot niets dienen en dat wij ons gegeven woord alle eer aan doen. Adolf stelt het goed!”

In een opvallend manoeuvre slaagde luitenant-kolonel Bernard Legrand erin om een journalist van Le Soir dit enigmatisch bericht op de voorpagina van de krant te laten publiceren. Het bericht, dat zelfs in de twee landstalen verscheen, joeg een schokgolf door het parlement en de publieke opinie. Legrand getuigde op dat moment voor de parlementaire onderzoekscommissie die het bestaan onderzocht van een eventueel clandestien internationaal inlichtingennetwerk in België.

De onderzoekscommissie eiste dat Legrand de namen van de leden van zijn Belgische Stay ­Behind-netwerk zou bekendmaken. Op die manier wilde de commissie nagaan of er een verband kon zijn met de aanslagen van de Bende van Nijvel. Maar Legrand, die van 1983 tot bij het opdoeken in 1990 aan het hoofd van het Belgische Stay Behind alias SDRA8 (Service de Documentation, de Recherche et d’Action) stond, weigerde halstarrig.

Met het bericht in Le Soir liet hij de leden van Stay Behind weten dat ze zich geen zorgen moesten maken. Hij zou blijven zwijgen tot in het graf.

Vandaag, 25 jaar na de feiten, heeft Legrand nog altijd geen spijt van zijn stilzwijgen. Ook niet van zijn provocerende boodschap in Le Soir. “Die ‘Adolf stelt het goed’, was een knipoog naar mijn voorganger bij SDRA8, Adolphe Iseux”, zegt hij. “Maar bij de commissie waren er natuurlijk die er een verwijzing naar Adolf Hitler in zagen.”

SDRA8 – de Belgische tegenhanger van het Italiaanse Gladio – werd in 1949 opgericht binnen de schoot van de militaire veiligheidsdienst Adiv, die toen nog SGR heette. De geopolitieke context was helemaal anders dan vandaag. De Koude Oorlog woedde in alle hevigheid en de Britse veiligheidsdienst MI6 nam contact op met de Belgische premier Paul-Henri Spaak. De Britten stelden de Belgische regering voor om uit te wijken naar de VS of Groot-Brittannië als het Sovjetleger het grondgebied zou bezetten.

Om het contact vanuit België met die eventuele regering in ballingschap te onderhouden, werd een stay behind-netwerk opgericht. Dat netwerk bestond uit burgers die uitgekozen werden om voor speciaal opgerichte eenheden van zowel de Staatsveiligheid (STC/Mob) als de militaire inlichtingendienst (SDRA8) te werken.

“Ik kwam aan het hoofd van SDRA8 in 1983”, vertelt Bernard Legrand. “Het plan was dat ik aan het zou komen van het para-opleidingscentrum in Marche-les-Dames, maar toen vroeg de de baas van de militaire inlichtingendienst me voor ‘iets anders’. Ik wist niet wat hij bedoelde met ‘iets anders’, maar vertrouwde hem.”

“Pas toen ik er was, besefte ik dat ik aan het hoofd zou komen van SDRA8. Ik kende er mensen, van toen ik bij de para’s zat. Wij noemden hen in het Frans les mines de rien. Omdat ze altijd deden alsof ze van niets wisten en nooit zeiden waarmee ze bezig waren. We wisten dat het oud-para’s waren. Ze sprongen uit vliegtuigen vanop grote hoogte met zuurstofmaskers, ze perfectioneerden de tandemsprong en ze deden aan diepzeeduiken in duikpakken waaronder je burgerkleding kon dragen. Speciaal voor geheime operaties. Maar wat ze voor de rest deden, was een groot vraagteken.”

Clandestienen

Legrand kreeg bij SDRA8 een twintigtal van die ‘mines de rien’ onder zijn bevel. Toen pas besefte hij dat alles wat hij tot toen al had gezien van SDRA8 een dekmantel was voor wat ze echt deden. “Zij waren de ‘instructeurs’. Ze waren verantwoordelijk voor de rekrutering en de opleiding van de burgers die wij wilden voor ons Stay Behind-netwerk. Wij noemden die burgers onze ‘clandestiene vrienden’.”

“In die tijd bestonden er nog clubs waar militairen en mensen uit het politiek-economisch leven elkaar vonden om te discussiëren. Onder andere daar zochten wij discreet mensen die we konden inzetten als agenten voor Stay Behind. Het waren allemaal vrijwilligers.”

SDRA8 rekruteerde, aldus ­Legrand, agenten in sectoren waar ze van belang konden zijn in oorlogstijd. “Ik mag u niet zeggen wie ze waren. Maar een van hen heeft na het opdoeken van SDRA8 een boek geschreven. Hij was ingenieur bij de spoorwegen. Ook in de haven van Antwerpen zochten we mensen. En in de Ardennen waren we dan weer op zoek naar mensen die van nut konden zijn bij ontsnappingslijnen. Zo hadden we België doorgesneden met lijnen: om neergestorte Navo­piloten terug naar Engeland te smokkelen bijvoorbeeld.”

De clandestienen werden speciaal geselecteerd. “Het waren burgers zonder uitgesproken politieke kleur, zonder uitgesproken profiel. Familievaders. Geen militairen of rijkswachters. Het moesten mensen zijn die nooit in het oog van de vijand zouden lopen. Onopvallend. Bij voorkeur van rond de veertig jaar.”

De Stay Behind-agenten moesten kunnen zwijgen als vermoord, tegen hun omgeving en zelfs tegen hun vrouw. “Maar ze moesten meer doen dan hun mond houden”, zegt Legrand. “Ze waren verplicht te liegen, want ze moesten geregeld opleidingen volgen, onder meer in het huis dat SDRA8 had in Meerdaal. Om die opleidingen bij te kunnen wonen, dienden ze een excuus te verzinnen voor hun directe omgeving.”

Zoals in films

De burgeragenten leerden onder andere morse. En ze kregen het Harpoon-systeem ter beschikking, een door SDRA8 ontworpen zendapparaat van – in die tijd – 1 miljoen Belgische frank (25.000 euro, red.) per stuk. “De burgeragenten kregen twee Harpoon-machines mee, een om direct te gebruiken in oorlogstijd en een dat ze moesten verbergen”, zegt Legrand.

“We leerden ze ook technieken om te kunnen ontdekken dat ze gevolgd werden: nooit bruusk omkijken, maar af en toe eens in een vitrine van een winkel kijken bijvoorbeeld. We brachten hen bij hoe ze achtervolgers moesten afschudden, of hoe ze post moesten halen uit wat wij een een ‘dead letter box’ noemen. Zoals je in films geheim agenten soms een document uit een huls onder een bank in het park ziet halen.”

SDRA8 bouwde veiligheidsschotten in. “Geen van onze clandestienen heeft ooit een andere clandestien ontmoet. Ze werkten stuk voor stuk alleen. Elke instructeur had maximum twee personen die hij begeleidde. Alleen hij kende hun namen. Als we ze trainden, deden we dat altijd apart, nooit samen met andere clandestienen. Ze kregen ook geen wapen.”

Toen SDRA8 in 1990 ontbonden werd, waren er 42 operationele Stay Behind-agenten. Zij die ermee stopten, werden vervangen door anderen. “Doorheen de jaren waren er al een honderdtal gestopt. Wij noemden hen de ‘slapende eenheden'”, zegt Legrand. “Iedere clandestien had een versleuteld dossier, verborgen in twee kisten die bijgehouden werden in de VS en het VK, bij de bevriende veiligheidsdiensten daar.”

“Dat was een maatregel die ik zelf heb ingevoerd bij mijn aantreden”, zegt Legrand. “Onze specialist had een niet te kraken code uitgewerkt. Ook de experts van de parlementaire commissie hebben ze nooit kunnen kraken.”

De Belgische Stay Behind-agenten werkten niet op een eiland. Van vlak na de Tweede Wereldoorlog maakten ze al deel uit van een internationaal circuit van Stay Behind-netwerken in vijf landen: België, Nederland, Luxemburg, Frankrijk en Groot-Brittannië. Later kwamen daar de VS bij en nog later ook Duitsland, Italië, Denemarken en Noorwegen. Het zogenaamd Allied Coordination Committee (ACC), waar alle betrokken geheime diensten een vertegenwoordiger in hadden, coördineerde de groep.

Gladio-schandaal

Maar in de herfst van 1990 barstte het schandaal uit bij een van die ACC-leden. Gladio, de Italiaanse tegenhanger van SDRA8, werd verdacht van betrokkenheid bij een reeks aanslagen.

“De toenmalige minster van Defensie Guy Coëme (PS) was in paniek”, herinnert Legrand zich. “Ik zat in Duitsland, maar ik moest onmiddellijk terugkeren.”

“Op 9 november hebben we elkaar een kwartier lang in de Senaat gezien. Ik heb de minister gezegd dat SDR8 niet te vergelijken was met Gladio in Italië. Ik had de Italianen aan het werk gezien in Sardinië. Hun Gladio-mensen trainden samen, ze leerden er sabotagetechnieken. Allemaal dingen die gevaarlijk zijn en die hen blootstelden aan infiltratie door de maffia en extreem-rechts. Bij ons was dat niet zo.”

“Zoals ik al zei: geen van onze agenten kende een andere. We hebben ze ook nooit wapens gegeven. Ik zei de minister dat er geen verband kon zijn tussen SDRA8 en de Bende van Nijvel. Onmogelijk.” Maar nog diezelfde avond verscheen Coëme op de RTBF en zei: “Er is een mogelijke verklaring voor de Bende van Nijvel.”

“Vanaf dan was niet meer te ­houden”, zegt Legrand. “De 23ste november werd onze dienst afgeschaft. Ze wilden zelfs niet meer luisteren naar onze argumenten.”

Onderzoekscommissie

De maanden daarna werd in de Senaat een bits debat gevoerd. Een parlementaire onderzoekscommissie wilde per se weten wie de 42 SDRA8-leden waren. Om elk verband met de Bende van Nijvel uit te sluiten. Maar Legrand weigerde namen te noemen. “Er waren geen serieuze verdenkingen. Er was alleen paniek. En dat ging ver.”

“Ik had ooit als para een opleiding van drie maanden gevolgd bij de special forces in de VS. In de parlementaire commissie vroegen ze of ik misschien geen CIA-agent was. Onze stafchef, generaal José Charlier, is in die periode speciaal naar SDRA8 gekomen om te melden dat we ontslagen werden van onze plicht tot geheimhouding tegenover de clandestienen en dat we dus mochten spreken in de commissie.”

“Een van mijn onderofficieren, een instructeur, heeft toen gezegd tegen Charlier: ‘Als ik de namen van mijn mensen prijsgeef, kan ik mezelf nooit meer aankijken in de spiegel.’ En Charlier is weggegaan. Ik moest dus niks meer zeggen. Maar uiteraard zou ik hem hetzelfde geantwoord hebben.”

Luitenant-kolonel Legrand ziet er tot op vandaag geen been in dat hij de namen van de 42 clandestienen niet vrijgegeven heeft. “Natuurlijk is het belangrijk dat de Bende van Nijvel opgepakt wordt. Maar het was onmogelijk dat het onze mensen waren. Er is daar geen enkele aanwijzing voor. Niemand heeft er mij ooit maar één kunnen geven. Als die er was geweest, dan had ik zeker gepraat.”

“Wij rekruteerden in heel andere middens dan die waaruit al de verdachten die ooit in het Bendedossier werden geciteerd afkomstig waren. Onze mensen waren patriotten die elkaar zelfs niet kenden. Ze hadden geen wapens. Niets van wat de Bende van Nijvel deed, was in de verste verte te rijmen met wat wij onze mensen hadden geleerd.”

“Toen we hen rekruteerden hadden we bovendien ons woord gegeven dat we hun identiteit niet zouden prijsgeven. Het kon hun carrière breken.”

De versleutelde gegevens over de clandestienen van de SDRA8 werden tot op vandaag niet ontcijferd. De niet-versleutelde namen van mensen die de Staatsveiligheid had gerekruteerd, vond de parlementaire commissie wel terug in een kist in Londen en Washington. Een paar dagen later stonden een reeks namen al in de pers.

“Uiteraard hadden ze niets met de Bende te maken”, zegt Legrand. “Om het met de woorden van de toenmalige administrateur-generaal van de Staatsveiligheid Albert Raes te zeggen: ‘In een commissie achter gesloten deuren, staan de ramen open.’ Vanaf toen was ik nog vastbeslotener om niets te zeggen.”

Leugendetector

De parlementaire commissie eindigde haar werkzaamheden op 1 oktober 1991 met de conclusie dat er geen aanwijzingen waren dat Stay Behind-agenten bij de aanslagen van de Bende van Nijvel betrokken waren. Maar de verdenkingen blijven tot op vandaag sluimeren.

Legrand heeft de voorbije jaren nog verschillende keren de speurders op bezoek gehad die de misdaden van de Bende van Nijvel onderzoeken. “Begin dit jaar zijn ze hier nog eens geweest. Maar ze verontschuldigden zich bijna op voorhand en ze zijn snel weggegaan. Ik had hen ook niets kunnen vertellen. Ik heb zelf nooit alle namen gekend van de Stay Behind-leden. En ik heb nog voor de zittingen van de commissie de sleutels vernietigd die nodig zijn om de code te kraken.”

“In 2013 hebben de onderzoekers me zelfs gevraagd of ze me aan de polygraaf mochten leggen. Ik heb gezegd dat ze dat mochten als ze ook de toenmalige minister van Defensie Guy Coëme aan de polygraaf zouden leggen. Hij heeft voor de commissie altijd volgehouden dat hij nooit op de hoogte is geweest van het bestaan van SDRA8, terwijl hij dat wél wist. Daarna heb ik niets meer gehoord van die test.”

Adiv, de militaire inlichtingendienst, bestaat 100 jaar. Op een tentoonstelling in het Instituut voor Veteranen in Brussel blikt de dienst terug. Ook de geschiedenis van SDRA8 wordt belicht.

Bron » De Standaard