Geef haar een team en wat tijd, en ze lost cold case na cold case op: “Het zal zijn vruchten afwerpen”

Een team vol specialisten dat zich voltijds op de vele honderden onopgeloste misdaadverhalen stort. Dat is de wensdroom van Karolien Van Dijck, forensisch adviseur bij het NICC en verbindingsadviseur bij het Antwerpse parket. “Hoog tijd om cold cases echt gestructureerd te gaan uitpluizen.”

486 dossiers van zware zedenfeiten werden in Engeland door zo’n gespecialiseerd cold case-team opnieuw onder de loep genomen. ‘Oude’ verhalen van verkrachtingen en misbruik gepleegd door een dader op vrije voeten, door iemand die hoopte voorgoed buiten schot te blijven en daar ook wonderwel in leek te slagen. Zo’n ‘review’ van dossiers leverde over het Kanaal spectaculaire resultaten op: 340 doorbraken kwamen er al uit voort. Met dank aan een team van speurders, magistraten en DNA-specialisten, dat zich uitsluitend bezighoudt met het opnieuw onder de loep nemen van dossiers die om tal van redenen stof lagen te vergaren.

Genekt door twee haartjes

“Slachtoffers na al die jaren van wanhoop alsnog gerechtigheid kunnen bieden, is zo belangrijk”, zegt Karolien Van Dijck. Ze werkt als forensisch adviseur voor het NICC, het Nationaal Instituut voor Criminalistiek en Criminologie, en biedt al tien jaar ondersteuning aan magistraten van het Antwerps parket bij het wetenschappelijk luik van hun dossiers. Zo vaak zo cruciaal als bewijslast.

Weinigen in Vlaanderen die meer afweten van forensische wetenschap in gerechtelijke dossiers. Zonder Van Dijck en haar collega’s geen doorbraak in het dossier van seriedoder Stephaan Du Lion, de glazenwasser uit Deurne die onlangs levenslang kreeg voor de moord op vier vrouwen. Du Lion werd na al die jaren van vruchteloos speuren finaal genekt door de DNA-sporen die hij achterliet bij één van zijn slachtoffers. Door doorgedreven forensisch onderzoek, dus.

Labo en speurders, één strijd

Van Dijck is iemand die in de luwte opereert, als een soort verbindingsofficier tussen wetenschap en Justitie. Ze spreekt de taal van het labo én van de magistraten. Haar grote troef: dossiers vanonder het stof halen en met de fijne kam doorploegen.

Momenteel brengt ze alle oude dossiers in kaart in het Antwerpse, veelal dossiers van moord en doodslag, die nog niet rond zijn. Ze maakte al een eerste selectie van 236 dossiers die ze op termijn minstens wil proberen op te lossen. In de meeste gevallen is er dus geen naam van de dader. Maak die oefening voor heel Vlaanderen en de noodzaak voor een aanpak op z’n Engels lijkt nogal wiedes.

Maar tot verbazing van velen blijkt het in ons land voorlopig allemaal nattevingerwerk, zo’n cold case alsnog proberen op te lossen. Vaak terug te brengen tot die ene overijverige magistraat, het buikgevoel van een ervaren speurder of een toevallige DNA-match.

“Dat moet structureel anders”, stelt Van Dijck. “Het is hoog tijd dat we ook hier een professioneel cold case-team oprichten. Maak een lijst van alle dossiers, zet speurders, forensische wetenschappers én magistraten samen in een bureau en laat ze dag in, dag uit samenwerken. Simpel. Het zal vruchten afwerpen.”

In elke hooiberg zit een speld

Van Dijck verwijst naast Engeland ook naar Nederland, dat elf zulke teams kent. Of naar Frankrijk, waar drie nationale onderzoeksrechters speciaal opgeleid zijn in de materie. Wat kan je wettelijk doen qua DNA-onderzoek met oude en (later) nieuwe verdachten? Dat soort zaken. Ze verwijst naar de revolutie de voorbije jaren in DNA-land.

“Met de huidige technieken kan je als wetenschapper veel gerichter zoeken. Koppel dat aan een gerichte strategie en mijn aanvoelen is dat je veel onopgeloste zaken alsnog kan oplossen. Is er DNA? Hoe is dat bewaard? Zijn er bewijsstukken? Waar kunnen we misschien nog iets vinden? Waar liepen we destijds op vast? Zijn er wettelijk intussen nieuwe opties?”

Haar filosofie is helder als pompwater: op zijn minst professioneel te werk gaan, alles in kaart brengen, de nodige expertise rond de tafel verzamelen en speuren naar dat ene naaldje in de hooiberg. Zoals onder meer de achtergebleven haartjes van seriedoder Du Lion.

Capaciteit en centen

Zoals zo vaak in het land van Vrouwe Justitia wordt het ook een verhaal van capaciteit en centen. Er is al structureel te weinig geld om extra personeel aan te werven, om de kwaliteit in de gevangenissen te verbeteren, om renovatiewerken uit te voeren, om de slabakkende digitalisering van Justitie aan te pakken. De lijst is lang, de ambitie in het Vlinderpaleis desondanks groot.

Haar ultieme wensdroom, naast een eigen team: een cold case-databank waar je, zoals in Amerikaanse films, met enkele magische drukken op de knop alles uit labo’s digitaal aan openstaande dossiers kan linken. Het blijft, klinkt het, voorlopig een verhaal uit fictiereeksen als CSI: Miami.

Van Dijck hoopt binnenkort de minister van Justitie Vincent Van Quickenborne (Open VLD) alvast te overtuigen om (een klein beetje) budget vrij te maken. Ze diept een quote van hem op, uit 2022: “Elke onopgehelderde zaak is er één te veel.” Van Dijck: “Ik vraag niet veel: geef me een team van drie specialisten – een bevoegde magistraat, een ervaren speurder die in alle archieven kan en een allround forensisch adviseur –, een lokaal, archiefkasten en wat tijd.”

Bron » Gazet van Antwerpen | Pieter Huyberechts

Wie gelooft de leugendetector nog? Deze drie technieken zijn betrouwbaarder (maar niet perfect)

Kijkers van De mol ondervinden elke zondagavond hoe lastig het is om te achterhalen of iemand liegt. Op zoek naar een beter alternatief dan de omstreden polygraaf letten wetenschappers alvast op drie opvallende eigenschappen van leugenaars.

Eigenschap 1: leugenaars zijn gestrest

Een zwetende verdachte die via talloze sensoren en draden verbonden is met een mysterieuze machine, dat is het clichébeeld van een leugendetector: de polygraaf. Een polygraaf meet de lichamelijke reactie van een verdachte tijdens een verhoor. Veranderingen in ademhaling, bloeddruk en zweetsecretie kunnen wijzen op stress.

Ondervragers gebruiken de polygraaf onder meer in de zogeheten controlevragentest. Een examinator stelt dan delictvragen (heb je de moord gepleegd?) en controlevragen (heb je in de afgelopen vijf jaar iemand pijn gedaan?). Het idee is dat daders gestrester reageren op delictvragen omdat ze liegen als ze die ontkennen. Onschuldige verdachten kunnen de delictvragen terecht met nee beantwoorden. Daarom maken zij zich meer zorgen om de controlevragen en reageren daar heftiger op.

De praktijk is weerbarstiger. Gershon Ben-Shakhar is emeritus hoogleraar psychologie aan de Hebrew University of Jerusalem en wijdde zijn carrière aan de polygraaf. Volgens hem is het lastig om geschikte controlevragen te bedenken. Daardoor schrikken niet alleen daders, maar ook onschuldige verdachten vooral van delictvragen. Zo kunnen zij onterecht als leugenachtig uit de test komen.

Ben-Shakhar noemt de controlevragentest ‘zeer problematisch’ en ‘niet wetenschappelijk onderbouwd’. Toch wordt de techniek veelvuldig toegepast, onder meer in de Verenigde Staten, Canada en Israël. Ook dicht bij huis nam de Belgische politie tot de coronapandemie elk jaar honderden verhoren af met de controlevragentest.

Ook de Japanse politie gebruikt de polygraaf, maar dan op een andere manier. Verdachten krijgen meerkeuzevragen voorgeschoteld over het misdrijf. Bijvoorbeeld: hoe heb je de moord gepleegd? Met een mes, een pistool, een hamer of een touw? Omdat mensen lichamelijk reageren op bekende informatie geeft de test aan of een verdachte daderkennis heeft.

Deze zogeheten verborgeninformatietest is gestoeld op een belangrijke aanname: dat onschuldige verdachten geen daderkennis hebben. Het grootste risico voor de test is dan ook het uitlekken van informatie over het misdrijf, bijvoorbeeld via de media.

Volgens Ben-Shakhar is dat geen onoverkomelijk probleem. Uit recent onderzoek van zijn groep blijkt dat je dit kunt oplossen door gedetailleerdere vragen te stellen. Dus niet: heb je de moord gepleegd met een mes of een pistool? Maar wel: heb je een broodmes of een schilmes gebruikt?

De verborgeninformatietest is onder wetenschappers breder geaccepteerd dan de controlevragentest. Het grote voordeel is dat de verborgeninformatietest bescherming biedt aan onschuldige verdachten. De kans is klein dat zij per toeval een sterke lichamelijke reactie vertonen op het juiste antwoord van alle vragen.

Universitair docent forensische psychologie aan de Universiteit Maastricht Ewout Meijer beaamt dit. “Net als de controlevragentest heeft de verborgeninformatietest een foutmarge, maar die zit aan de andere kant: de test beschuldigt minder onschuldige verdachten, maar mist meer daders. Dat is beter, want in het Nederlandse strafrecht hebben we liever tien daders vrij dan één onschuldige in de gevangenis.”

Eigenschap 2: leugenaars bewegen (waarschijnlijk) meer

De polygraaf is al een eeuw oud. Hebben wetenschappers in die tijd niets beters bedacht? Zeker wel, zegt Sophie van der Zee, die aan de Erasmus Universiteit onderzoek doet naar de lichaamsbeweging van leugenaars. Volgens de universitair docent is het automatisch analyseren van lichaamsbeweging een potentieel betere manier om leugens te ontmaskeren dan de polygraaf. Een polygraaf meet namelijk alleen stress, maar negatieve emoties, waaronder stress, zijn slechts een van de redenen waarom leugenaars zich anders gedragen dan mensen die de waarheid spreken.

Er zijn nog twee manieren waarop liegen een indirecte invloed heeft op ons gedrag. Liegen is moeilijker dan de waarheid vertellen, waardoor leugenaars meer automatisch gedrag vertonen. Een voorbeeld daarvan is spiegelgedrag: leugenaars kopiëren meer bewegingen van hun gesprekspartner dan mensen die de waarheid spreken. Daarnaast passen leugenaars hun gedrag bewust aan om eerlijk over te komen. Veel mensen denken bijvoorbeeld dat leugenaars wegkijken van hun gesprekspartner. Daarom doen leugenaars in werkelijkheid vaak het omgekeerde: ze maken zoveel oogcontact dat het onnatuurlijk wordt.

Alle drie de factoren beïnvloeden lichaamsbeweging. Daarom kun je er in theorie beter leugens mee opsporen dan met de polygraaf.

Andere experts zijn terughoudend als het gaat om het ontrafelen van leugens door te kijken naar lichaamstaal. Volgens Ewout Meijer leverde decennia aan onderzoek naar non-verbaal gedrag teleurstellend weinig op. Om diezelfde reden is ook Bruno Verschuere, universitair hoofddocent forensische psychologie aan de Universiteit van Amsterdam, ‘heel sceptisch’.

Voor Van der Zee was de wetenschappelijke consensus dat lichaamsbeweging niets zegt over leugenachtig gedrag juist een motivatie om het bestaande onderzoek tegen het licht te houden. Ze besefte dat de bestaande conclusies gebaseerd waren op handmatige analyses van videobeelden. “Op die manier laat je veel informatie weg, bijvoorbeeld kleine bewegingen en informatie over de richting en snelheid van bewegingen. Ik was jong en enthousiast en vond dat het beter kon.”

De onderzoeker ontwikkelde een preciezere methode om lichaamsbeweging in kaart te brengen. Ze trok liegende en de waarheid sprekende mensen een ‘full body motion capture suit’ aan: een elastisch pak vol sensoren op gewrichten en ledematen die zelfs de subtielste bewegingen nauwkeurig vastleggen.

Het onderzoek met die pakken heeft Van der Zee ervan overtuigd dat de hoeveelheid lichaamsbeweging wel degelijk iets zegt over leugenachtig gedrag. “Wij zien dat vier op de vijf mensen over hun hele lichaam meer bewegen als ze liegen dan als ze de waarheid spreken. Een op de vijf mensen beweegt juist minder als die liegt dan als die de waarheid spreekt.”

Ook wanneer mensen het geheim van de leugendetector kennen, blijven de resultaten overeind. In een recent herhaalexperiment vertelde Van der Zee haar proefpersonen van tevoren dat leugenaars vaak meer bewegen dan mensen die de waarheid spreken. Het gevolg: leugenaars gooiden hun gedrag om en gingen expres weinig bewegen. Maar dat deden ze zo overdreven dat onderzoekers hen alsnog relatief vaak konden herkennen als leugenaar.

De vertaalslag van het laboratorium naar de praktijk is lastig. Leugenaars bewogen volgens de sensoren weliswaar meer dan mensen die de waarheid spraken, maar Van der Zee kon dat verschil niet terugzien in de videobeelden. Waarschijnlijk gaat het om kleine bewegingen, maar het is ondoenlijk om iedereen een pak aan te trekken om die bewegingen te meten. Daarnaast moeten onderzoekers in andere laboratoria de Rotterdamse studie nog herhalen om te kijken hoe solide de resultaten zijn.

Eigenschap 3: leugenaars vertellen minder details

Hoe kun je er dan achterkomen of je gesprekspartner liegt? Simpel, volgens universitair hoofddocent Bruno Verschuere. Leugenaars zijn volgens deze psycholoog te ontmaskeren door te letten op de hoeveelheid details in hun verhaal.

In samenwerking met Ewout Meijer voerde Verschuere een reeks experimenten uit. Proefpersonen moesten ofwel een tentamen ‘stelen’ ofwel een onschuldig rondje lopen op de universiteitscampus. Bij terugkomst vertelden de onderzoekers aan de proefpersonen dat ze verdacht werden van een diefstal. Na een ondervraging van de proefpersonen beoordeelde een tweede groep proefpersonen wie van hen de waarheid sprak.

Wat bleek: proefpersonen die de verklaringen beoordeelden op de mate van detail waren het best in staat om leugens en waarheden uit elkaar te houden. Dat deden ze beter dan proefpersonen die geen instructies kregen en zelfs beter dan proefpersonen die naar de mate van detail én andere signalen keken.

Het succes van de methode valt te verklaren vanuit het leugenaarsdilemma. Aan de ene kant beseffen leugenaars dat ze met details moeten komen om geloofwaardig over te komen. Aan de andere kant weten ze ook dat hoe meer details ze verzinnen, hoe groter de kans is dat ze in de knoop komen en dus door de mand vallen.

Tot nu toe was de focus te veel gericht op het combineren van verbale aanwijzingen die leugenaars kunnen ontmaskeren, stelt Verschuere. Onderzoekers letten dan bijvoorbeeld op consistentie, emotie én plausibiliteit van een verhaal.

Aan die traditionele methode zitten haken en ogen. Zo vinden mensen het lastig om op meerdere signalen tegelijkertijd te letten. Signalen komen niet altijd met elkaar overeen, dus wat te denken als iemand wel een plausibel verhaal vertelt, maar het verhaal niet consistent is?

Daarnaast hebben de meeste verbale signalen een zwak effect of zijn ze slechts in een paar studies gevonden. “De mate van detail is het enige signaal dat een robuuste analyse over vele studies overleeft”, stelt Meijer.

Van de drie leugendetectiemethodes is het beoordelen van de mate van detail het makkelijkst toe te passen in de praktijk. “Als iemand een vaag verhaal vertelt, moet dat een signaal zijn om door te vragen”, licht Verschuere toe. “Als iemand dan nog niet met details komt, is dat wel een teken dat er iets aan de hand is.”

Toch is ook deze manier van leugens spotten niet zaligmakend. De proefpersonen van Verschuere maakten in zes tot acht van de tien verklaringen een correct onderscheid tussen leugen of waarheid. De aanpak werkt dus beter dan het opgooien van een muntje. Tegelijkertijd is de foutmarge nog te groot om bijvoorbeeld met zekerheid moordenaars en onschuldigen aan te wijzen.

Hetzelfde geldt voor de polygraaf en het meten van lichaamsbeweging. Beide methoden scoren beter dan het toeval, maar ze zijn verre van perfect.

Alle benaderde leugenexperts benadrukken: een leugendetector met 100 procent nauwkeurigheid is niet mogelijk, alleen al omdat er zoveel soorten leugens zijn. Leugenaars kunnen een beetje overdrijven, belangrijke informatie achterhouden of een totaal onzinverhaal vertellen.

Bron » De Morgen

“Speurders houden soms meer dan 30 jaar cold cases warm, dat is geruststellend”: Fatma Taspinar volgde opnieuw de cel vermiste personen

Van de zoektocht naar verdwaalde mensen met dementie over weggelopen kinderen tot de slachtoffers van de overstromingen in Wallonië: in zowat elke denkbare verdwijningszaak in ons land speelt de cel vermiste personen van de federale politie een rol. In het nieuwe seizoen van “De cel vermiste personen” loopt journaliste Fatma Taspinar weer mee in het spoor van speurders. Dit is haar bijgebleven.

We kennen de cel vermiste personen van de federale politie allemaal van de grote, spectaculaire zaken: verdwenen kinderen, Annick Van Uytsel, Julie Van Espen, … Toch is dat maar een fractie van wat de cel eigenlijk doet, leert ook het tweede seizoen van “De cel vermiste personen” op Eén. “Het gros van de tijd zijn ze aan het zoeken naar bijvoorbeeld minderjarigen die weglopen van huis of mensen met dementie”, legt journaliste Fatma Taspinar uit.

Recent was er nog het verhaal van Emilia Chini, de 75-jarige dame met dementie die verdween in Maasmechelen en uiteindelijk dood werd teruggevonden. Sinds 2010 behandelden de speurders zo al 1.532 dossiers rond mensen met dementie, gemiddeld een tweetal per week. Van hen werden er 1.423 levend teruggevonden, 104 mensen waren overleden, 5 dossiers staan nog open. “We leven in een vergrijzende samenleving, dus dat gebeurt vaker en vaker”, weet Taspinar.

“Je kan bij zulke mensen heel moeilijk inschatten wat er zal gebeuren, omdat hun gedrag zo onvoorspelbaar is”, legt Taspinar uit. “Ze volgen geen logica en daarom heeft de cel vermiste personen met woonzorgcentra een project. Ze houden van de mensen van wie ze weten dat ze dementie hebben een fiche bij. Als zo iemand verdwijnt, vinden ze daarin bijvoorbeeld het oude adres, want daar durven zulke mensen vaak naartoe gaan.”

De cel vermiste personen kan heel snel reageren in zo’n situatie en bij dat soort mensen is dat cruciaal. “Daarom bijvoorbeeld de oproep: zie je iemand die in een kamerjas rondloopt op een vreemde plek, reageer dan.”

Operatie Kerkhof

Recent was er ook het grote nieuws dat in Dinant na 12 jaar het lichaam van de vermiste Britta Cloetens was gevonden. Ook dat is het werk van de cel vermiste personen, die een databank heeft met DNA van mensen die vermist zijn. “Bij alle lichamen of lichaamsdelen die worden gevonden, kunnen zij gaan kijken of er een DNA-match is. Zo is dat ook gegaan bij Britta Cloetens”, legt Taspinar uit.

Om dat mogelijk te maken werkt de cel aan “Operatie Kerkhof”: alle ongeïdentificeerde lichamen die ooit zijn gevonden in ons land zijn ze een voor een aan het opgraven, om een DNA-staal te nemen en na te kijken in de databank. In totaal zijn er zo tot dusver 10 opgravingen gebeurd. In 3 gevallen was er een positieve match. Momenteel zijn er ook nieuwe dossiers in voorbereiding.

De cel vermiste personen doet ook een oproep: “Als er iemand van je familie of kennissen zou verdwenen zijn voor het jaar 2000: laat het ons weten, zodat we kunnen kijken of het dossier gekend is bij ons”.

Koekendoos vol brieven

De reeks toont hoe de speurders zelfs een nieuw spoor proberen te onderzoeken in de zaak rond Ilse Stockmans, een meisje dat al meer dan 36 jaar geleden verdween toen ze op weg was van Leuven naar Aarschot. Met een koekendoos vol dagboeken en brieven kloppen ze bij een specialist aan in de hoop zuiver DNA te vinden van het meisje, iets wat in die tijd nog niet werd bijgehouden.

“Haar mama heb ik ook gesproken”, vertelt Taspinar. “Een prachtige, kranige vrouw, die hoopt ooit nog een antwoord te krijgen om haar een laatste rustplaats te geven. We hebben gezien bij Britta Cloetens hoe belangrijk dat is.”

“Ik heb in die context ooit iemand horen spreken over de cel GEmiste personen. Want voor elke vermiste persoon is er minstens een iemand die hen mist. Dat deze speurders na meer dan 30 jaar alles op alles zetten om die zogeheten cold cases warm te houden, vind ik een heel geruststellende gedachte.”

Bron » VRT Nieuws

Interview Anne Beeckman: “Ik had een stempel: bitch”

Anne Beeckman (61) was een van de eerste vrouwelijke rechercheurs in België. Ze begon in de loden jaren 80. ‘Ik werd er vaak bij geroepen als een zaak in het slop zat.’ Portret van een flik en een tijd.

Ze spreekt voor het eerst met een journalist. Na veertig jaar dienst, aan de vooravond van haar pensioen. Behoedzaam wijst ze naar mijn telefoon. ‘Je neemt dat op? Dit is toch voor jezelf? Je gaat dit toch wissen?’ Ik moet het twee keer beloven.

‘Beroepsmisvorming’, excuseert ze zich naderhand, het ijs half ontdooid. Een foto bij het artikel stelde ze eerst al helemaal niet op prijs. Ze is toch zeker Sarah Lund of Saga Norén niet? ‘Moet mijn gezicht daar echt op? Neem je niet beter een foto van de affiche die Nicole Van Goethem tekende voor het allereerste congres van de Belgische politievrouwen in 1994?’

Ze trok altijd al mee aan die kar. ­Redigeerde in 2002 met twee mannelijke coauteurs, onder wie de progressieve criminoloog Lode Van Outrive, het boek Gender en politie. ‘Weet je wat een van de vele redenen is waarom het zo lang duurde voor er meer politievrouwen waren? Toen ik bij de gerechtelijke politie begon, moesten we nog dezelfde sportproeven afleggen als de mannen. Daardoor alleen al vielen veel vrouwen af.’

In 1982 sprong ze toch over de fysieke­ lat. Een beetje de Marianne Vos ­onder de flikken? Ze schudt het hoofd. ‘Ik heb het eerder te danken aan een duwtje in de rug van de man die de proeven superviseerde, Roger Moens (veertienvoudig Belgisch kampioen sprint en lange afstand, later commissaris-generaal bij de gerechtelijke politie, red). Je moest onder meer 3,60 meter ver springen­. Roger heeft de lat stilzwijgend gelegd op de plek waar ik afzette, zodat ik toch aan die 3,60 kwam.’

‘Belangrijker dan een goede fysiek, is dit hier.’ Ze wijst naar haar hoofd. Ze studeerde criminologie. De professor die haar had aangespoord om bij de ­politie te gaan, Patrick Hebberecht, vroeg haar na twee jaar actieve dienst om voor de studenten te komen praten over beroepsmogelijkheden. ‘Ik zei dat ik niet wist wat voor velen bij de politie nu het ergste was, dat ik een vrouw was of dat ik criminoloog was. (lacht) De lat lag niet altijd even hoog om bij de politie­ te komen. Naderhand zijn de toegangsvoorwaarden verstrengd en moest je voor de gerechtelijke politie minstens een diploma van niet-universitair hoger onderwijs hebben. Dat heeft er ook toe geleid dat er meer vrouwen kwamen­. (knipoog) Vrouwen waren nu eenmaal betere studenten.’

Niet dat ze zich beter achtte dan de rest, man of vrouw. ‘In die tijd zat de ­gerechtelijke politie niet in het politiekantoor, maar in het justitiepaleis bij het parket. Het gebeurde weleens dat we chauffeur moesten spelen voor een magi­straat, of het justitiepaleis ’s nachts moesten bewaken omdat de conciërge met vakantie was. De job kwam met voor- en nadelen.’

Mossel

Pas in 1978 verscheen de wet op de gelijke toegang voor mannen en vrouwen tot het openbaar ambt in het Staatsblad. Het resultaat na het eerste, in 1980 ge­organiseerde examen voor wat toen nog bekendstond als de Gerechtelijke Politie bij de Parketten (GPP)? ‘Enkele vrouwen op meer dan duizend mannen. Bij de jeugdpolitie had je wel al meer vrouwen. Ik nam deel aan de examens voor de tweede lichting in 1981.’

In maart van dit jaar tekende de top van de federale politie een samenwerkingsakkoord met het Belgisch Netwerk van Politievrouwen met als doel ‘ervoor te zorgen dat de geïntegreerde politiedienst een afspiegeling is van de samenleving’.

‘Het werd zoetjesaan tijd, zeker?’ glimlacht Beeckman, die in 1994 mee aan de wieg van de Belgische Vereniging van Politievrouwen stond. Veertig jaar je m/v moeten staan, dat gaat je niet in je koude kleren zitten. ‘Aan mijn eerste chef in Antwerpen hebben ze vooraf ­gevraagd of hij bereid was om een vrouw op te nemen in zijn team. Ze wisten­ wel waarom ze het aan hem vroegen, hij was ook criminoloog en een van de meest progressieve, een crème van een vent. Er was ook eens een gast die toen hij bij mij op de afdeling kwam werken zei: “Ik heb er geen bezwaar tegen­, hoor, om onder een vrouw te werken­.” Hoe genereus. (lacht)’

Na twee jaar in dienst nam ze deel aan het examen voor officier. Ze slaagde. ‘Probleem. Ik was nog maar 23 jaar en je kon pas vanaf je 25ste officier worden. Ik heb uiteindelijk tot mijn 28ste moeten­ wachten.’

En toen werd ze zwanger. ‘Ik liet ­weten dat ik geen nachtdiensten meer zou doen, dat was ook zo voorzien in de wet. Toch werd ik op het matje geroepen bij de procureur. Ik kan er nu mee lachen, maar op het moment zelf vond ik dat intimiderend. Het is de enige keer in mijn leven dat ik gehyperventileerd heb van de stress.’

Jaknikken zat niet in haar DNA. Het gevolg? ‘Ik had het verder kunnen schoppen als ik wat tactischer was ­geweest. Misschien had ik eens vaker moeten zeggen tegen mannen hoe goed ze wel waren. (lacht) Ik had een stempel: bitch.’

Twee keer in haar carrière heeft ze formeel mannelijke collega’s aangeklaagd. De ene voor een zeer grove seksuele opmerking, de andere omdat hij haar onder meer voor mossel had uit­gescholden. ‘De tweede keer waren er omstanders bij, die ook wilden getuigen. Het Instituut voor de Gelijkheid van Vrouwen en Mannen steunde mijn zaak.’ Ze verloor. ‘Een getuige zei dat mijn collega ook tegen mannen “mossel­” zei, waardoor het een gewone belediging werd en geen seksistische. Onzin, natuurlijk.’

Snorren

Ze begon haar carrière in de zogenaamde loden jaren 80. Rijkswachters waren mannen met snorren. Er was de CCC, de ontvoering van Paul Vanden Boeynants en de Bende van Nijvel. Bij dat laatste dossier was ze wel betrokken, maar niet bij het onderzoek zelf. ‘Ik werkte bij de GPP in Aalst toen de Bende toesloeg. Ik ben in de weken voordien nog mee de wacht moeten gaan ­optrekken voor de deur van de Delhaize en de Colruyt. Met een aftandse Ford Taunus.’

Tot diep in de jaren 90 was harde ­criminaliteit vooral een mannenzaak. ‘Op het Europese congres van de politievrouwen in 1994 heb ik dat proberen te doorbreken door ook “harde” thema’s op het programma te zetten. Vrouwen werden tot dan toe vooral op “zachtere” terreinen ingezet, de jeugdpolitie of slachtofferhulp. Terwijl: ik wilde doen wat de mannen deden.’

We moeten haar niet verkeerd begrijpen. Voor slimme mannen heeft ze een boon en zij voor haar. De beste herinneringen bewaart ze aan raadsheer-onderzoeksrechter Henri Heimans, in 2015 bekroond met de Prijs voor Mensenrechten voor ‘zijn niet-aflatende strijd voor de rechten van geïnterneerden’.

Aan zijn zijde dook ze onder andere in het Lernout & Hauspie-dossier en ­later ook Fortisgate. Er groeide een vertrouwensband. ‘Als ze Henri vroegen of hij deze of gene zaak wilde aannemen, zei hij weleens: “Alleen als ik Beeckman meekrijg”’, zegt ze met gepaste trots. ‘Ik werd er vaak bij geroepen als een zaak in het slop zat.’

Heimans wordt steevast omschreven als eerder een teddybeer dan een pitbull. Een ‘rechtvaardiger wereld’ vond hij een levensdoel. Beeckman stond als studente ook op de barricaden. Ze betoogde­ tegen ‘de 10.000’, want was die verhoging van het inschrijvingsgeld naar 10.000 frank geen verraad aan de democratisering van het onderwijs en dus 1968?

Pandy’s dagboek

Drie jaar na die betogingen ging ze bij de politie. Ook met het doel om de wereld te verbeteren? ‘Nee,’ zegt ze droog, ‘het bood werkzekerheid. Mijn man was werkloos, we hadden geen cent. Het was crisis, het was de tijd van de jongerenmarsen voor werk.’

Dus stapte ze maar over naar de ­andere kant van de barricaden? Protesteerden mei 68’ers niet ook tegen de ­politiestaat? Ook dat ziet ze anders. ‘Wij waren van de gerechtelijke politie, hè. We moesten de orde niet handhaven of verkeersboetes uitschrijven. We hadden ook geen uniform. Alleen mijn armband, die heb ik altijd op zak. En wie kan er iets op tegen hebben dat je misdrijven­ oplost?’

Dat lukt niet altijd. In details kan ze niet treden, maar ze werkte mee aan de zijde van de dit jaar vroeg gestorven ­Peter De Waele in Operatie Kelk. ‘We hebben alles uit de kast gehaald, maar we moesten opboksen tegen verjaring en de bijna-onmogelijkheid om schuldig verzuim te bewijzen. Heb je ooit al eens opgezocht wat schuldig verzuim strafrechtelijk betekent? Nee? Er moet ogenblikkelijk gevaar zijn, je moet de mogelijkheid gehad hebben om op te treden en het toch nagelaten hebben. Bij iemand die letterlijk aan het verdrinken is, is dat makkelijk te bewijzen. Maar bij seksueel misbruik, jaren later?’

De ene zaak kleeft meer aan de ribben dan de andere. Cold cases, natuurlijk. Zeker voor de slachtoffers is dat altijd­ een echec. ‘Ook zaken waar ik niet bij betrokken was, blijven hangen. De moord op rechercheur Simon Poncelet, bijvoorbeeld, in 1996 in de kantoren van de gerechtelijke politie in Bergen, of de moord op rijkswachter Peter De Vlees­chauwer in Sint-Niklaas in hetzelfde jaar.’

‘Maar het is niet omdat een zaak ­opgelost raakt, dat je het makkelijker verteert. Ik heb alle dagboeken van ­Andras Pandy geanalyseerd. Ik ken daar nog altijd passages van uit het hoofd. Of er was het onderzoek naar een babymoord in het Gentse waaraan ik meewerkte­, nooit vergeet ik die zaak.’

Duizend schandalen

Van de spreekwoordelijke duizend schandalen – zie Het land van de 1000 schandalen. Encyclopedie van een kwarteeuw Belgische affaires van Dirk Barrez – kan ze er behoorlijk wat afvinken. Ze zag de criminaliteit evolueren, maar ook de politie. Beeckman is van de generatie van het carbonpapier en de telex. Boeven ontdekten al cybercriminaliteit toen de politie nog met de fax werkte.

‘Wat is nieuw onder de zon? Fiscale criminaliteit?’ Ze haalt de schouders op. ‘Ik heb hier nog ergens de samenvatting liggen van een opleiding die ik 35 jaar geleden bij de Bijzondere Belasting­inspectie gevolgd heb. Natuurlijk evolueert dat. Wij worden slimmer, de criminelen ook. Wij moeten ons aan regels houden, zij niet, zij zijn dus altijd in het voordeel.’

‘Ik was de enige vrouw die deelnam aan de examens voor de topfuncties bij de eengemaakte politie. Ik kreeg een brief: “Mijnheer, u bent niet geslaagd.” Daarna kreeg ik opnieuw een brief: ­“Mevrouw, u bent niet geslaagd” Met excuses’

Zoals met de aanslagen van 2016 groeit nu ook met het narcoterrorisme de roep om meer menskracht. Beter genoeg­ volk dan te weinig, natuurlijk, maar volgens Beeckman is de crux van het politiewerk toch eerder kwaliteit dan kwantiteit. ‘Knappe knoppen zijn er, kijk maar naar de Sky ECC-operatie of de inbeslagname in Gent van NFT’s. Maar zoals ik al zei: wij worden beter, de boeven ook.’

De oprichting van de eengemaakte politie, twintig jaar geleden, had voor­delen, vooral dan wat informatiedoorstroming betreft, maar ook nadelen. ‘De spoeling werd al eens te dun bij het ­rekruteren. De lat om bij de gerechtelijke te komen is lager gelegd.’

Ze schreef het ten tijde van de politiehervorming in een vaktijdschrift: ‘Is kwaliteit een vies woord?’ Ze doelde daarmee zowel op de kwaliteit van onderzoek als het ethisch kompas. ‘Bij Henri Heimans lag die lat hoog, maar ik heb het meegemaakt dat een kandidaat op een examen de vraag kreeg wat hij zou doen als iemand hem een cadeau wilde geven. Hij zag er geen graten in.’

De juiste vragen

‘Wat ik ook niet snap, is dat je op een examen gevraagd wordt naar artikel zoveel­ van wet zus of zo, wat je gewoon op internet kunt opzoeken. Geef kandidaten liever een bundel complexe info en test hoe snel en hoe goed ze daaruit de relevante info kunnen halen. Ik heb hier ten tijde van Lernout & Hauspie weekends zitten turven in achtergrondlectuur. Dat moet om de juiste vragen aan de juiste mensen te kunnen stellen. Dát is mijn job.’

In De Morgen stak ze ten tijde van de politiehervorming nog verder haar nek uit met een open brief: ‘Aan de politiemannen van de macht.’ ‘Ik was de enige vrouw die deelnam aan de examens voor de topfuncties bij de eengemaakte politie. Een van de weinigen ook die konden deelnemen. Ik kreeg een brief: “Mijnheer, u bent niet geslaagd.” Ik verwees daarnaar in dat artikel in de krant. Daarna kreeg ik opnieuw een brief: ­“Mevrouw, u bent niet geslaagd.” Met excuses erachteraan voor de verkeerde aanspreking. (lacht)’

Daags na ons gesprek belt Beeckman. Ze geeft haar fiat voor publicatie. Ze springt toch, 3,60 meter. En de fotograaf is ook welkom. Ze trekt er zelfs een speciaal jasje voor aan. ‘Dat heb ik laten maken. Het is mijn manier om met dingen om te gaan.’

Bron » De Standaard

Gerecht doet drie keer zo vaak een beroep op info van techgiganten

Sinds 2013 gebruikten Belgische speurders meer dan 15.000 keer data van de Amerikaanse techbedrijven Facebook, Google, Microsoft en Apple om misdaad te bestrijden. Wereldwijd bedienden maar acht landen zich er meer van.

In de strijd tegen criminaliteit vroeg het Belgische gerecht sinds 2013 van 28.774 accounts infor­matie op bij Facebook, Google, ­Microsoft en Apple. In vier op de vijf gevallen gingen de Amerikaanse techgiganten minstens gedeeltelijk in op het verzoek. Dat blijkt uit data die de bedrijven publiek maken en die het Nederlandse cybersecuritybedrijf Surfshark verzamelde.

Uit de gegevens blijkt dat het ­Belgische gerecht steeds vaker een beroep doet op die digitale gegevens. In 2013 ging het nog om 2.189 accounts. In 2020, het laatste jaar waarover alle bedrijven rapporteren, groeide dat tot 6.045 accounts. Dat is bijna een verdrievoudiging in acht jaar tijd. Uit partiële data blijkt dat die trend zich in 2021 voortzette.

België stuurde 18.841 verzoeken uit, die telkens vragen om ­informatie over een of meerdere accounts kunnen bevatten. Daarvan werden er 15.011 ingewilligd. Zo’n vier op de tien verzoeken ­waren gericht aan Facebook (waarbij ook zusterbedrijven Whatsapp en Instagram zijn meegeteld). Het aantal vragen aan Facebook vervijfvoudigde tussen 2013 en 2020. Google en Microsoft zijn elk goed voor drie op de tien verzoeken, nog geen procent is gericht aan Apple. Data van Amazon werden niet verwerkt, omdat ze onvolledig en kwestieus zijn.

Door de verschuiving van de communicatie via klassiekere ­kanalen als telefoonlijnen, sms of e-mail richting digitale plat­formen, is almaar vaker de medewerking van buitenlandse tech­bedrijven nodig. De Belgische dataretentiewet verplicht naast klassieke operatoren als Proximus en Telenet nu ook Whatsapp en co. om bepaalde data bij te houden.

De Belgische regering leverde de jongste jaren grote inspanningen om techbedrijven ervan te over­tuigen gegevens door te geven. In 2018 trok toenmalig minister van Justitie Koen Geens (CD&V) daarvoor speciaal een week naar de VS.

De door Justitie opgevraagde ­gegevens betreffen in de eerste plaats zogenaamde metadata, ­informatie over wie met wie, ­wanneer en waar in contact staat. Ook serienummers van gsm’s, e-mailadressen of bankkaart­nummers werden opgevraagd. Het gaat meestal niet om de inhoud van communicatieverkeer, dat vele aanbieders overigens versleutelen. Microsoft geeft zelf aan nooit de ­inhoud van berichten te hebben doorgespeeld aan België, bij de ­andere techbedrijven is dat minder duidelijk. Financiële data speelde Apple minder gretig door dan ­bijvoorbeeld accountgegevens.

Gewapend en op de loop

De data tonen hun nut doorgaans in twee situaties: om misdrijven post factum te bewijzen of om ­imminente criminaliteit te be­strijden. Op zijn website legt Meta, het moederbedrijf van Facebook, uit hoe het vorig jaar in verschei­dene landen overheden hielp met de lokalisatie van een gevluchte ­gevangene, een gekidnapte persoon, een stalkende geweldenaar, een vermiste minderjarige en ­gewapende personen op de loop. Soms vragen landen bedrijven ook om te maken dat data niet verloren gaan wanneer een dader die snel nog probeert te verwijderen.

Surfshark verzamelde gegevens voor 177 landen. Daaruit blijkt dat België ten opzichte van het bevolkingsaantal met een negende plaats erg veel info opvraagt bij de big tech. De VS zelf, Duitsland, het Verenigd Koninkrijk, Singapore en Frankrijk vormen de top. Na ­Ierland en Portugal volgt een groepje met Australië, België en Taiwan. België vraagt met 248 accounts per 100.000 inwoners bijna drie keer meer data op dan ge­middeld. Ook qua respons vanuit de bedrijven staat België erg hoog.

Wereldwijd vroegen overheden gegevens over vijf miljoen ­accounts op van 2013 tot 2020. In die periode ging het aantal verzoeken maal vier. Vooral de stijging in 2020 valt op. Surfshark wijst daarvoor naar de coronapandemie en de lockdowns. ‘Bijna alles verschoof naar online, ook crimina­liteit’, zegt Agneska Sablovskaja, hoofdonderzoeker bij Surfshark.

De Verenigde Staten zijn goed voor vier op de tien aanvragen. Ook wereldwijd is Facebook het meest bevraagde bedrijf. Zo’n 70 procent van de globale aanvragen wordt ingewilligd. Apple verleent het meest zijn medewerking, Microsoft het minst. Voor België zijn de verschillen tussen de techbedrijven op het gebied van medewerking klein.

Bron » De Standaard