Bij de start van het gerechtelijk jaar, terug bij af?

Bij de start van het gerechtelijk jaar peilden we naar de polsslag van de rechters. Wat leeft er in de magistratuur? Wat zijn de uitdagingen, de pijnpunten? En wat moet de minister van Justitie die de laatste acht maanden van zijn termijn ingaat, volgens hen nog absoluut doen. Of vooral niet doen?

Trop is te veel

Minister van Justitie Koen Geens (CD&V) wordt ervaren als een man met een sterke geldingsdrang. Hij doet veel, volgens sommigen te veel. Hij maakte potpourriwetten, herschreef diverse wetboeken, hervormde procedures … “Er wordt te veel hervormd. We weten niet meer welke wet we moeten toepassen. Alles verandert razendsnel. Het is een soep geworden.” De complexiteit en snelle opeenvolgende wijzigingen, zorgen ervoor dat rechters niet meer kunnen volgen. Bovendien is de kwantiteit van het wetgevend werk niet altijd recht evenredig met de kwaliteit. Nieuwe wetgeving werd vernietigd (denk aan de mislukte hervorming van assisen) en mensen op het terrein missen bij al die initiatieven een gebrek aan praktijkkennis.

Minister Geens die nochtans zelf een jarenlange ervaring heeft als zakenadvocaat zou te veel vanuit een theoretische benadering wetgevend werk doen. De minister overlegt wel met de magistratuur maar of hij ook effectief luistert, wordt door een aantal gesprekspartners betwijfeld.

Daar staat tegenover dat een aantal rechters wel blij zijn met een aantal hervormingen die hen ook effectief meer armslag geven. Dat laat hen toe te werken met wetten aangepast aan de 21e eeuw.

Over de daadkracht van deze minister is er nagenoeg eensgezindheid (al zijn er ook die zeggen dat er meer aankondiging is dan verandering). Maar de wijze waarop de daadkracht tot uiting komt wordt door de een omschreven als vastberaden, door de ander als koppig. Hij heeft erg zijn best gedaan, wordt door de ander aangevuld met “hij heeft te erg zijn best gedaan”.

Peu is te weinig

Als er een jammerklacht haast unisono klinkt is het “besparingen, besparingen en nog eens besparingen”. Parallel met de onderfinanciering is er een onderbemanning. Deze regering legde de magistratuur een personeelsbesparing op waardoor slechts 90% van de kaders wordt ingevuld (en bij de griffies is dat zelfs 85%). Die operatie houdt geen rekening met (langdurige) ziektes. In de praktijk betekent dat dat minder mensen meer werk moeten doen. Gevolg: mensen zitten op hun tandvlees, sommige rechtbankkamers worden zelfs afgeschaft, er wordt meer gewerkt met alleenzetelende rechters i.p.v. een college van drie, de gerechtelijke achterstand loopt verder op…

Door de aard van het werk kan er bezwaarlijk met interimpersoneel gewerkt worden (al is er wel de oplossing van plaatsvervangende rechters, advocaten die inspringen als rechter) en dus moet er geschoven worden met mensen waardoor rechters soms van het ene arrondissement naar het andere moeten of plots verplicht worden om processen te leiden over onderwerpen die ze minder goed kennen.

Als er al vacatures uitgeschreven worden, gebeurt dat pas op het moment dat iemand vertrekt en dat is te laat ook al omdat een magistraat natuurlijk niet van de ene op de andere dag kan beginnen.

In 2019 komt er een golf van magistraten die met pensioen gaan en veel korpsoversten vragen zich af hoe ze die golf gaan nemen.

Een versnipperd landschap

Als sommige magistraten zich uit de naad werken (en zo ook het risico lopen sneller opgebrand te geraken), is het omgekeerde ook waar. Er zijn rechters die niet mogen klagen over hun werklast en het bijzonder rustig aan kunnen doen. Net zoals sommige rechtbanken in dit land beter bediend zijn met personeel dan vergelijkbare rechtbanken in andere arrondissementen. Het werklastdebat zou dus gediend zijn met enige nuance.

Of het bestaande werk dan niet beter verdeeld kan worden over alle magistraten, is een vraag die voor sommigen evident is, voor anderen ondenkbaar. Die laatste groep redeneert daarbij vooral vanuit de eigen geprivilegieerde positie. Anderen zeggen dat elementair management in het globale justitiehuishouden al veel zou verhelpen.

Iemand kandidaat?

In 2019 lopen ook een groot aantal mandaten af van korpsoversten, de leidinggevenden van rechtbanken en hoven. De ervaring heeft geleerd dat de persoon van die korpsoverste bijzonder bepalend kan zijn voor de gang van zaken. Het is dus van het grootste belang dat de juiste persoon op de juiste stoel komt te zitten.

Maar gegeven de enorme werklast die die functie, zeker als men het goed wil doen, met zich meebrengt en de relatief geringe vergoeding die daar tegenover staat, is het nog maar de vraag of de juiste mensen zich überhaupt kandidaat zullen stellen. Het is een breder maatschappelijk probleem dat zich ook in de magistratuur voordoet: wie wil er nog verantwoordelijkheid nemen?

Daar staat dan weer tegenover dat rechtbankvoorzitters eigenlijk ook niet beschikken over de middelen om hun stempel te drukken. Uit een audit van de Hoge Raad voor Justitie blijkt bv. dat bij de aanwerving van een magistraat, toch een essentieel onderdeel in het voeren van een beleid, liefst 11 partners hun zegje doen.

Zelfstandig beheer

Die vraag stelt zich des te meer omdat die korpschef binnen afzienbare tijd niet alleen de chef van een groep magistraten zal zijn, maar ook de zakelijke leider van de rechtbank. Dat is een kwestie die al een tijdlang meegaat maar nog steeds niet uitgevoerd is. 2019 wordt opnieuw als streefdatum voorop gesteld maar het is nog maar de vraag of dat zal lukken?

De kwestie komt er in essentie op neer dat rechtbanken een budget krijgen en daarmee moeten ze het doen. Maar achter dat eenvoudige zinnetje zitten in de praktijk een hoop problemen. Sommige magistraten blijven in de operatie een verkapte besparingsronde zien en vooral een politiek manoeuvre om, als het fout gaat (en sommigen beweren zelfs dat het is opgezet om fout te gaan), de rekening letterlijk en figuurlijk gepresenteerd te krijgen.

En wat als het budget op is? Mogen er dan geen gerechtskosten meer gemaakt worden? Geld op, zaak afgesloten? Of is dat een apart budget, net zoals voor de gebouwen?

Maar de vraag wie hoeveel geld moet krijgen doet ook de vraag stellen wie wat doet. En dan blijkt dat justitie eigenlijk van zichzelf niet weet waarmee ze bezig zijn en wat dat allemaal kost. Meten is weten maar elementair statistisch materiaal ontbreekt om op terug te vallen.

De vraag is ook of magistraten wel het juiste profiel hebben om ook managementstaken op zich te nemen. ‘Maar dat hoeft ook niet,’ zo zeggen sommigen. Managemenstaken zouden ook kunnen uitbesteed worden aan niet-magistraten net zoals een ziekenhuis zakelijk kan geleid worden door een niet-arts.

Een rechter moet rechtspreken

Door alle problemen dreigt men de kern van de zaak uit het oog te verliezen: zijn onze rechters in staat om kwalitatief goeie rechtspraak af te leveren? En het feit dat de vraag gesuggereerd wordt, impliceert dat sommigen hierbij hun twijfels hebben.

Dat heeft soms te maken met de gebrekkige kwaliteit van het vonnis of arrest op zich, maar het heeft ook te maken met een gebrek aan wetenschappelijke ondersteuning. Wat is bv. het effect van een vrijheidsberoving? We hebben behoefte aan diepgaand onderzoek zodat we beter weten waarmee we eigenlijk bezig zijn. Nu proberen we met de beperkte middelen die we hebben er het beste van te maken.

Hoe meer hoe beter?

In het verlengde hiervan wordt ook gewezen op het gevaar van de zuiver kwantitatieve benadering. Het oogt fraai als men in de statistieken kan lezen dat er zoveel zaken zijn afgewerkt. Maar hoe zit het bv. met de erg complexe (en dus tijdrovende) financieel economische dossiers? Stromen die sowieso nog door vanuit de parketten? Of kiest men enkel voor de gemakkelijkste zaken?

Overmorgen is belangrijker dan morgen

De dagelijkse problemen van justitie zijn groot en dat maakt dat men niet echt toekomt aan een lange termijnstrategie. Nochtans ligt daar dé grote uitdaging. Welke Justitie willen we over 25 jaar hebben? Hoe gaat Justitie om met digitalisering en artificiële intelligentie? Om die reden alleen al zou een minister van Justitie een termijn moeten hebben die langer duurt dan vijf jaar. Vanuit de beroepsgroep weerklinkt de vraag om ook op lange termijn te denken.

Informatisering, the never ending story

Justitie en informatisering, een mens kan er inmiddels een boek over schrijven. Maar voorlopig dan wel een met een open einde.

De kwestie is te complex om hier gedetailleerd uit de doekten te doen. De essentie is dat de verschillende diensten van justitie allemaal een eigen systeem hebben dat niet altijd compatibel is met een ander systeem. Veel kwaad bloed zette de beslissing van de minister in het voorjaar om over te stappen naar het zogenaamde MaCH-systeem, een systeem dat ervaren wordt als inferieur aan de eigen ontwikkelde applicatie VAJA (Vonnissen-Arresten). Magistraten voelen zich in deze beslissing gepasseerd en dat typeert volgens hen het gebrek aan inspraak in de hele ICT-hervorming.

In de marge van het digitaliseringsverhaal wijzen magistraten op het perverse effect van het gemakkelijke knip en plakwerk achter de computer. Advocaten leggen tegenwoordig in eenvoudige dossiers conclusies neer van 100 bladzijden en meer.

Kritiek en zelfkritiek

Veralgemeend leeft er in de wereld van magistraten een sfeer van geklaag. Er zijn rechters die keihard werken, hun job met veel inzet en enthousiasme doen, ja het zelfs beschouwen als een roeping, maar het engagement gaat vaak niet veel verder dan de eigen stoep. ‘Ik zorg dat mijn winkel goed draait en voor het overige bekijkt men het maar.’ Een mentaliteit die soms zelfs tot het lethargische neigt.

Magistraten zijn sterk in het beslechten van conflicten maar zwak in het verdedigen van de eigen zaak. Een individuele rechter laat af en toe wel ’s van zich horen maar de beroepsgroep verdedigt eigenlijk nooit collectief de belangen. Dat komt in de eerste plaats omdat er geen instantie is die de magistratuur vertegenwoordigt. Er is weliswaar het College van Hoven en Rechtbanken maar die organisatie wordt door sommigen ervaren als een weinig democratische representatie.

Als we over de rechterlijke macht spreken gaat dat eigenlijk over de vrederechter van Zoerle-Parwijs over een handelsrechter in Gent tot de voorzitter van het Hof van Cassatie in Brussel. Om maar te zeggen dat het geen eenvoudige opdracht is al die magistraten op een lijn te krijgen. Daarbij komt dat in die beroepsgroep de noties vrijheid en onafhankelijkheid ongeveer het statuut van een heilige koe evenaren. Gecombineerd met een gemiddeld niet gering ontwikkeld ego geeft dat een context waarbij de hand niet zo snel in eigen boezem gestoken wordt maar wel nogal gemakkelijk met de vinger gewezen naar de ander.

Als de rechterlijke macht niet gerespecteerd wordt, is het misschien ook wel omdat ze als beroepsgroep te weinig respect afdwingt?

De clash tussen de machten

Sinds Montesquieu het idee van scheiding der machten ontwikkelde, is er altijd wel een zekere spanning geweest tussen de drie poten van de trias politica, regering, parlement en justitie. Toch vallen een aantal uitspraken de jongste maanden van regeringsleden jegens de magistratuur op. Er werd over hen gesproken in termen van “activisten en wereldvreemde rechters” en sommige rechterlijke beslissingen werden openlijk bekritiseerd (net zoals trouwens in sommige rechterlijke uitspraken de politiek bekritiseerd wordt).

Men ervaart de ‘aanvallen’ als intellectuele oneerlijk en bovendien kunnen rechters zich erg moeilijk verdedigen op het publieke forum omdat ze verondersteld worden enkel recht te spreken via hun vonnissen en arresten.

Magistraten vinden het vreemd dat uitgerekend bij de N-VA, een partij die zich toch profileert op law-and-order, zo’n giftige pijlen worden afgeschoten die ook de hele rechtsstaat bezoedelen. Denk in dit verband aan de incidenten die er zijn geweest bij dossiers waarin zowel het vreemdelingenrecht als het strafrecht van toepassing zijn en waarbij de tweede de facto buitenspel gezet werd door de eerste.

En, zo voegen ze er fijntjes aan toe, uiteindelijk passen we slechts de wet toe. De wet die door de wetgever gemaakt is. Als degelijke wetgeving leidt tot degelijk werk is het omgekeerde ook waar.

Dat de politieke slinger richting populisme uitgaat, wordt als verontrustend ervaren. Rechters hebben een essentiële taak in het waarborgen van fundamentele rechten en vrijheden. Als dat in vraag wordt gesteld, dreigt men in een negatieve spiraal terecht te komen waarbij de legitimiteit alsmaar afneemt. Waar dat kan toe leiden, zien we in Polen. Dat krijgen we te horen van rechters die bewust luis in de pels willen zijn. ‘Omdat het nu eenmaal zo werkt in een rechtsstaat.”

Wat zitten wij hier eigenlijk nog te doen?

Fundamenteler dan het af en toe moeten slikken van een ongezouten mening is het gevoelen bij rechters niet echt gerespecteerd te worden, noch door de bevolking noch door de politici. Het feit dat bv. straffen die worden uitgesproken slechts erg partieel worden uitgevoerd, wordt ervaren als een aantasting van hun werk. “Als wij iemand een vrijheidsstraf geven van 20 maanden doen we dat niet voor niets. Het is bijzonder tergend te moeten zien dat op basis van een circulaire die straf dan slechts partieel wordt uitgezeten.”

Vooral bij strafrechters leeft er nog een andere bekommernis over de strafuitvoering. Door de wijze waarop een vrijheidsstraf momenteel wordt uitgevoerd, komen mensen niet altijd beter uit de gevangenis, zo wordt met een gevoel voor understatement gezegd. Die kritiek heeft ook betrekking op de versnipperde bevoegdheidsverdeling in ons land waarbij de gemeenschappen verantwoordelijk zijn voor de hulpverlening in de gevangenis.

Maar ook de maatschappelijke trend om zaken buiten de rechtbank om te regelen, wordt beschouwd als een aantasting van hun werk. Denk aan de tendens om conflicten ook bestuurlijk aan te pakken of zaken administratief af te handelen (de GAS boetes bv.). Ander voorbeeld: gerechtsdeurwaarders kregen het gedaan onbetwiste facturen te mogen innen. Daar komt geen rechter meer aan te pas. Maar ook de oprichting van een (Engelstalige) internationale handelsrechtbank wordt gezien als een aanval op de eigen instellingen.

De onderstroom van deze tendens is dat de macht verschuift richting uitvoerende macht, versta: de regering.

De weg naar en naast het recht

Het lijkt paradoxaal. Rechters klagen over te veel werk maar als er dan minder werk te doen is, omdat het door andere instanties over genomen wordt, is het ook niet goed. Daarop wordt gerepliceerd dat het een principiële kwestie is. Als mensen niet meer naar Justitie kunnen stappen, faalt de rechtsstaat. Om die reden moet de beweging, zo wordt gezegd, omgekeerd gebeuren. Justitie moet de nodige mensen en middelen krijgen om de taken die haar toebehoren naar behoren uit te voeren.

De toegang tot het recht is er voor gewone mensen niet gemakkelijker op geworden. Advocaten zijn duur (en daarbij komt ook nog ’s een Btw-tarief) en de rechtsplegingsvergoeding maakt het riskant om een zaak al dan niet te beginnen. Het risico bestaat dat mensen een kosten batenanalyse gaan maken vooraleer ze de stap naar de rechter zetten en zo finaal niet krijgen waar ze recht op hebben. Ander risico is dat mensen oplossingen gaan zoeken buiten het recht om. Justitie dreigt zo een privé justitie te worden

Wachten, wachten, wachten

Rechtspreken is natuurlijk niet alleen een kwestie van rechters. Magistraten werken in een keten waar, dat is bekend, de zwakste schakel de sterkte bepaalt. Als de cipiersvakbonden weer eens staken, betekent dat dat gedetineerden niet naar de rechtbank kunnen gebracht worden. In grote rechtbanken zitten verdachten in het cellencomplex van de rechtbank maar is het een heel gedoe om van het veiligheidskorps gedaan te krijgen dat ze ook effectief tot in de zittingszaal geraken. En als ze daar dan al geraken moeten ook nog eens de tolken aanwezig zijn en de advocaten.

De macht van een rechter is daar nihil. Hij heeft maar te wachten.

Magistraten met al wat meer professionele kilometers op de teller vinden dat werkwoord van toepassing op zowat alles wat met justitie te maken heeft. De problemen die nu gesignaleerd worden, zijn exact dezelfde problemen als een paar decennia geleden. Zo beschouwd is er bij de start van het gerechtelijk jaar niets nieuws onder de zon. De gerechtelijke wereld draait verder, een nieuwe ronde is begonnen.

Bron » VRT Nieuws | Dirk Leestmans

Waarom de vingerafdruk als bewijsmethode zijn beste tijd heeft gehad

In Antwerpen werd deze week Goran C. veroordeeld tot 15 jaar cel voor een 23 jaar geleden gepleegde moord. Al het bewijsmateriaal leek hem vrij te pleiten, maar de vingerafdruk op het bierflesje op de toog was wel degelijk van hem, oordeelde de rechtbank. Was daarmee echt zijn schuld bewezen?

“Een klopjacht werd ingezet”, zo eindigt het krantenberichtje in Het Laatste Nieuws, 19 april 1995. Het café, in de Breydelstraat vlak bij het Antwerpse centraal station, heette Italia ’90, schijnbaar zo genoemd in de aanloop naar het WK voetbal, toen. De krant benoemde de man die hier op dinsdagavond 18 april rond tien uur ’s avonds was neergeschoten als een “ex-Joegoslaaf”. Dat was in die tijd, tot groot ongenoegen van de meeste betrokkenen, de containerterm voor Serviërs, Kroaten, Bosniërs, Slovenen, Montenegrijnen, Macedoniërs en Kosovaren.

Waarover de woordenwisseling ging, iets met politiek, voetbal of wat dan ook, wist geen van de klanten achteraf te verklaren. Het was een korte en hoogoplopende ruzie, in het Servo-Kroatisch. Op een gegeven moment trok de ene ex-Joegoslaaf zijn pistool en joeg twee kogels door het lichaam van de andere.

Zoran Cokrev overleed enkele dagen later in het ziekenhuis. Hij was 24 jaar. De klopjacht leverde niets op. De cafébaas en zijn klanten konden over de moordenaar alleen nog dit vermelden: “Hij miste vier voortanden.”

Het enige materiële aanknopingspunt dat de technische dienst van het Antwerpse parket op de plaats delict aantrof, situeerde zich op de toog. Het bierflesje waaruit de moordenaar had gedronken, net voor de fatale schoten. Het flesje werd met de nodige zorg in een plastic zakje gestopt en overgebracht naar het labo. Daar werd met een kwastje wit poeder over het glas aangebracht. Een fragmentaire vingerafdruk werd zichtbaar. Glas is een niet-absorberend materiaal, de best denkbare ondergrond waarmee de forensische expert aan de slag gaat.

De afdruk leverde geen match op. De lijntjes in de vingerafdrukken werden in die tijd met de fotokopieermachine uitvergroot en op cellofaan afgedrukt. De expert schoof die dan manueel over andere afdrukken waarvan de politie dacht dat het misschien interessant was om ze te vergelijken. Als lijntjes en patronen elkaar volgden, had je een match. Nu mocht de kans sowieso klein worden geacht.

Als de moordenaar nog maar net uit Joegoslavië was gekomen en niet eerder bij een delict betrokken was geweest, dan zat zijn afdruk nog niet in de mappen. Wat kon de politie verder doen? De Balkanoorlog zou zo’n 140.000 mensen het leven kosten. Tegen die bredere achtergrond was de dood van Zoran Cokrev nog geen voetnoot van een voetnoot. Al in 1996 vorderde het parket de ontlasting van de onderzoeksrechter: zo uitgesproken was de overtuiging dat aan deze moord niks meer te onderzoeken viel en ze altijd een cold case zou blijven.

Interpol-databank

Rond de eeuwwisseling begonnen politiediensten in heel Europa te digitaliseren. Er werden databanken aangelegd met DNA-profielen en vingerafdrukken. Die werden op het hoofdkwartier van Interpol in Lyon een voor een aan elkaar gekoppeld en kijk: daar viel een match uit de lucht. De vingerafdruk was identiek aan die van Goran C., Serviër, geboren in 1965. De man was ooit in een voormalig Joegoslavisch land vervolgd voor een gewelddelict. Bij die gelegenheid waren zijn vingerafdrukken genomen.

Er werd een internationaal aanhoudingsbevel uitgevaardigd, en in 2010 liep Goran C. bij een identiteitscontrole op een trein in Hongarije tegen de lamp. Hij werd opgepakt en uitgeleverd aan België. Probleem: de man die de Antwerpse speurders tegenover zich kregen, beweerde hier niets of niemand te kennen. En hij had vier voortanden.

Er werd een tandarts bijgehaald. Die stelde vast Goran C. een overbrugging had laten uitvoeren. Dat verklaarde natuurlijk alles. Strafpleiter Jan De Man kreeg Goran C. na een half jaar vrij, nadat die via vrienden en familie de betaling van een borgsom van 25.000 euro had geregeld gekregen. C. scheen ervan overtuigd dat hij het slachtoffer was geworden van een gigantisch misverstand en op een dag z’n geld wel zou terugkrijgen.

Jan De Man: “De man is van bij z’n arrestatie blijven roepen dat hij het niet had gedaan. Met de man praten was niet simpel, want hij spreekt enkel z’n eigen taal. Ik vroeg zijn tandendossier op. Weet u wanneer de overbrugging is gezet? In 2009. We konden een attest voorleggen van een tandtechnisch laboratorium in Servië dat aantoonde dat hij zijn voorste tanden in 1995 nog had. “Ik keek ernaar uit om deze zaak te pleiten, want alles leek in het voordeel van mijn cliënt uit te draaien.”

Maandag, bijna dag op dag 23 jaar na de moord, werd Goran C. bij verstek veroordeeld tot 15 jaar gevangenisstraf. Nadat de rechtbank in een tussenvonnis had geoordeeld dat ze twijfelt aan de waarachtigheid van het Servische attest. Want: de vingerafdruk op het bierflesje was wel degelijk de zijne. Dus kon het niet anders dan dat hij de dader was.

Wondermiddel

Het standbeeld van Adolphe Quetelet (1796-1874) staat aan het Queteletplein, in de schaduw van de Madoutoren in Brussel. Quetelet was een Belgisch astronoom, statisticus en socioloog. Aan hem danken we de body mass index, de koninklijke sterrenwacht en de Wet van Quetelet die stelt: “Elk door de natuur vervaardigd object heeft eindeloze variaties en geen enkel patroon is identiek.”

Op deze wet berust het geloof in de vingerafdruk. Het idee dat elke levend wezen uniek is en dat bijgevolg elke menselijke vinger een unieke afdruk achterlaat. In 1880 ontwikkelde de Schotse arts Henry Faulds het idee dat vingerafdrukken handig zouden kunnen zijn bij het ophelderen van misdrijven. Hij sprak erover met Charles Darwin en diens neef Francis Galton. Die berekende dat de kans dat twee mensen een identieke afdruk hebben ongeveer 1 op 64 miljoen moet bedragen.

Wetende dat er in die tijd 700 miljoen mensen waren, betekende dat een statistisch verwaarloosbare foutenmarge. In 1901 begon Scotland Yard, de Londense politie, met een eigen labo. In geen tijd veroverde de vingerafdruk de wereld als het nieuws wondermiddel.

“Jij was op die plaats.”

“Nee, dat was ik niet!”

“Wij hebben je vingerafdrukken daar gevonden!”

Waarna de verdachte het hoofd in de handen begraaft, in tranen uitbarst en overgaat tot een omstandige bekentenis.

Zo ging het, een kleine eeuw lang. Bijna altijd, toch. Het kwam weleens voor dat de verdachte tegen de vingerafdruk in zijn onschuld bleef uitschreeuwen. Dat werd dan beoordeeld als erger dan erg: een misdadiger die niet alleen een misdaad had gepleegd, maar daar dan ook nog eens tegen alle wetenschappelijke evidenties in pathologisch over bleef liegen. Doorgaans werd zo’n soort dader dan nog harder gestraft wegens het niet doen blijken van schuldinzicht.

Toen was er de zaak-Shirley McKie. Zij was een 34-jarige Schotse politieagente die begin 1997 bij haar overste werd geroepen en de levieten werd gelezen. Er was een oude dame vermoord in Kilmarnock, en er waren vingerafdrukken genomen in haar woning. Daardoor kon men zien dat de vroegere klusjesman van de dame meer dan waarschijnlijk de moordenaar was geweest.

Nu was er ook een vingerafdruk aangetroffen van Shirley, op een nog ongeopend kerstcadeautje in de woonkamer van de dame. Hoeveel keer, brieste haar baas, moest worden herhaald dat je bij het betreden van een plaats delict eerst latex handschoenen moet aantrekken?

Shirley McKie zei: “Ik ben daar helemaal niet geweest.”

Volgens de dagrapportages van haar eigen korps was McKie inderdaad niet betrokken bij het moordonderzoek, maar de vingerafdruk bewees dat ze blijkbaar toch stiekem het huis was binnen gegaan. Het had bij een welles-nietesspelletje kunnen blijven als de advocaat van de verdachte haar tijdens het proces niet had opgeroepen als getuige om haar onder eed te laten verklaren dat ze niet in dat huis was geweest. Hij kon zo de deskundigheid van het hele forensische team in twijfel trekken. Haar oversten zetten Shirley onder druk om te bekennen, maar dat bleef ze koppig weigeren. Ze werd gearresteerd, vervolgd wegens meineed en uiteraard ook ontslagen.

Aanslag Madrid

Na een strijd van negen jaar werd Shirley McKie vrijgesproken. Ze zette in 2007 haar lijdensweg te boek in The Price of Innocence. Een jaar later startte het Schotse parlement een onderzoek naar de betrouwbaarheid van de vingerafdruk als forensisch bewijsstuk. Want intussen was er de zaak-Brandon Mayfield.

Tussen het puin van de aanslagen in een treinstation in Madrid ontdekte de politie op 11 maart 2004 een zak met niet-ontplofte explosieven. Daarop werd een vingerafdruk ontdekt. Die ging wereldwijd door alle bestanden, ook die van de FBI. Die ontdekte een match met de vingerafdruk van de 37-jarige advocaat Brandon Mayfield uit het Amerikaanse Oregon. Volgens de FBI stond de gelijkenis “voor 100 procent vast”.

Een dag na zijn arrestatie, 20 mei 2014, raakte bekend dat Mayfield al jaren niet meer buiten de VS was geweest, dat zijn paspoort al jaren verlopen was en dat de Spaanse politie dezelfde vingerafdruk intussen met eveneens 100 procent zekerheid had gelinkt aan de Algerijnse Al Qaida-terrorist Ouhnane Daoud.

En dan was er nog de zaak-Stephan Cowans. Hij werd in 1998 in Boston tot 45 jaar cel veroordeeld voor het lossen van een schot op een politieman bij een schermutseling. Cowans werd schuldig bevonden op grond van een match met de afdruk van een duim op de glazen beker waaruit de dader kort voor het incident had gedronken. Nadat Cowans zes jaar lang vanuit zijn cel was blijven roepen dat dat onmogelijk was, bekwam hij dankzij de ngo Innocence Project een DNA-analyse van het zweet in de vingerafdruk. Want als menselijk zweet een vingerafdruk achterlaat op glas, dan ook DNA-materiaal.

Op 23 januari 2004 verliet Cowans als een vrij man de gevangenis.

“Het verbaast mij dat er nog rechtbanken zijn waar men blind gelooft in de bewijskracht van een vingerafdruk”, zegt de Nederlandse rechtspsycholoog Peter van Koppen. “Het kan, passend in een geheel van overtuigingsstukken, een belangrijk element zijn, zeker. Maar een aanklacht die uitsluitend berust op een vingerafdruk? Hm.

“Hoe groot de kans is op een vergissing? Dat is niet de juiste vraag. De enige manier om dat uit te zoeken, zou erin bestaan dat je de vingerafdrukken van alle mensen op aarde opvraagt en dat kan niet. Het probleem situeert zich niet in de kansberekening, maar bij de experts die zich sterk maken dat ze met absolute zekerheid kunnen zeggen dat twee vingerafdrukken identiek zijn. Dat kunnen ze namelijk niet.”

Waar is het bierflesje?

Introspectie is nooit de sterkste kant geweest van vingerafdrukexperts. Op een internationaal congres spraken ze ooit met elkaar af dat je pas als expert kon worden erkend als je vooraf de eed aflegt en zweert dat twee mensen onmogelijk een identieke vingerafdruk kunnen hebben.

Bij Scotland Yard is hoofdonderzoeker Mike Silverman sinds de digitalisering helemaal van zijn geloof afgestapt. Gevraagd naar de statistische kans op een vergissing, verklaarde hij in The Daily Telegraph: “Het is onwaarschijnlijk, zeker, maar dat is het winnen van de loterij ook.”

In 1995 was er nog geen DNA-techniek, zoals die er in 1997 ook nog niet was in de zaak van Stephan Cowans. Al wat dus had moeten gebeuren voor een rechter tot een oordeel kon komen, was het bierflesje overbrengen naar het labo en laten onderzoeken op DNA.

“Dat zal niet gaan”, zegt advocaat Jan De Man. “In het dossier zit een stuk, al van in 1996, waaruit blijkt dat het bierflesje toen al is zoekgeraakt. Hoe, dat weet ik niet. Het is in elk geval verdwenen, er is alleen nog die afdruk. Er zit ook een stuk in het dossier waarin een expert oordeelde dat de afdruk ‘te fragmentair is om ze te kunnen vergelijken.’

“Wat mij het meest ergert, is dat er na 2010 in deze zaak geen enkele onderzoeksdaad meer is gesteld door het parket. Men heeft gewacht tot de Potpourriwet (waarmee Koen Geens de automatische assisenprocedure voor moordzaken afschafte, DDC) om ze aan een correctionele voor te leggen. Met zo’n zwakke zaak als deze zou men nooit naar assisen zijn getrokken. Ik ga de cliënt dus adviseren om beroep aan te tekenen. Als hij tenminste eens antwoordt op zijn mails.”

Goran C. vertoeft momenteel in Servië. Hij was maandag niet aanwezig in de rechtszaal. Hij vertrouwt het zaakje daar mogelijk niet meer zo.

Het was niet Jan De Man die de krant contacteerde over deze zaak, het was omgekeerd.

Bron » De Morgen

Hobbelend op zoek naar de apotheose

Minister van Justitie Koen Geens (CD&V) beleeft enkele rotweken. Tot overmaat van ramp loopt zijn afspraak met de geschiedenis – de invoering van de Codex die zijn naam draagt – een stuk moeilijker dan verwacht.

Hij laat zich liever met professor dan met minister aanspreken. Koen Geens blijft in de eerste plaats een uitmuntende rechtsgeleerde die als zakenadvocaat ook graag een stapje in de harde realiteit zette. Het politieke spel ligt hem minder.

Niet dat hij daarover geen ideeën heeft, die veronderstelling zou hem oneer aandoen. Maar het fingerspitzengefühl laat hem soms wat in de steek. Al is er in het geval van het woensdag ingetrokken ontwerp van de woonstbetreding (waardoor de politie uitgeprocedeerde asielzoekers in hun woning administratief kan aanhouden, red.) ook sprake van brute pech.

Vorige week legde Geens de finaliteit van de wet in al haar finesses uit. Staatssecretaris voor Asiel Theo Francken (N-VA) kon er slechts vol bewondering naar luisteren. Het typeert Geens ten voeten uit. Hij etaleert graag zijn eruditie, hij laat geen moment onbenut om het recht te doceren. Maar hyperintelligente mensen verkijken zich soms op de kracht van basale argumenten.

Een woonstbetreding mag dan vriendelijk klinken, als plots het woord huiszoeking valt, neemt de emotie het van de ratio over en wacht een gevecht bergop. En als liberalen met de grondwettelijk vastgelegde onschendbaarheid van de woning de aanval inzetten, dan rijden juridische spitsvondigheden het gat niet dicht.

Hangende pootjes

De minister van Justitie was zich ervan bewust dat de timing van de bespreking zeer ongelukkig was. En de aanwezigheid van Francken was wellicht ook geen pluspunt. Hij moet nu dulden dat premier Charles Michel (MR) zijn geesteskind onder handen neemt en wellicht bijstuurt. Het zijn zo van die events die geheel onverwacht het leven van een minister zuur maken. Ze raken aan de essentie van het politiek bestaan.

Een ongeluk komt nooit alleen. Vandaag staken de cipiers opnieuw. Geens gaf vanochtend op de radio toe dat hij zijn verbintenis niet was nagekomen. Twee jaar geleden beloofde hij het personeelskader op te vullen tot 7.075 eenheden. Zo kon de minister een langdurige staking eindelijk bezweren.

Maar geldtekort en een weinig dynamische aanwervingsprocedure gooide vorig jaar roet in het eten. Minzaam en zalvend – zoals altijd – toonde hij begrip en beloofde hij beterschap. Maar de luisteraar zag als het ware zijn hangende pootjes.

Geens’ mensis horribilis startte net voor nieuwjaar met een voor hem onaangenaam arrest van het Grondwettelijk Hof. Op justitie voert de minister met zijn zogeheten potpourriwetten (het zijn er ondertussen vijf) een sterk hervormingsbeleid. Maar uitgerekend de meest zichtbare aanpassing – de sterke beperking van het assisenproces – verwees het Hof naar de prullenmand. Ook andere bepalingen uit Potpourri II gingen voor de bijl. Voor een minister die zich profileert als de slimste van de klas, blijft dat erg vervelend.

Codex Geens

Het maakt de aanloop naar zijn orgelpunt des te hobbeliger. Geens wil de legislatuur afronden met een apotheose: de hervorming van het wetboek van strafvordering. De regels over hoe politie en gerecht criminelen opsporen en wie dat controleert, zijn ouder dan dit land. De wortels van het wetboek dateren van 1808. Sindsdien hebben veranderingen geleid tot een ‘waanzinnig wetboek’. De noodzaak voor een nieuwe aanpak die de 21ste eeuw kan trotseren, wordt door niemand betwist.

Voor het grote publiek behelst het niet meteen een sexy hervorming. Maar het gaat uiteraard naar de kern van justitie. De plannen maken bij rechters en advocaten grote emoties los (DS 3 februari). Uitgerekend de top van het openbaar ministerie – die in wezen aan de kant van de minister moet staan – maakte enkele weken geleden al flink misbaar. Een zekere hervormingsmoeheid slaat toe bij de procureurs-generaal. Zij voelen zich ook te weinig betrokken. En zij vrezen een gebrek aan personeel wanneer de minister zijn ambitieuze plannen doorvoert.

Stilaan ontstaat een vervelend beeld: niet alles wat Geens aanraakt, verandert in goud. Een vrijspraak omdat het gerecht een dvd’tje met telefoontaps niet kan afspelen, daar kletst een minister zich nog uit, zeker wanneer fundamentele hervormingen overeind blijven. Maar de minister ondervindt dezer dagen aan de lijve dat de beeldvorming kan keren.

Vloeken in de rechtszaal

Een jaar geleden prijkte Geens op nummer een van de door Knack opgestelde Powerlist Veiligheid. Hij toonde zich wat fier dat hij de in de media veel zichtbaardere minister van Binnenlandse Zaken Jan Jambon (N-VA) achter zich liet. ‘Dit departement is de voorbije zeventig jaar niet zo goed beheerd’, klonk het wat eufemistisch in zijn commentaar. ‘En ja, het is hier alle dagen iets.’

Maar hij maakte zich sterk: ‘Ik word niet moe van moeilijke dingen’. Alvast Jambon kan hem leren dat een wat minder academische aanpak in de Wetstraat best kan renderen. Voor een rechtsgeleerde klinkt dat ongetwijfeld als vloeken in de rechtszaal.

Bron » De Standaard

Mildere straf bij bekentenis raakt niet van de grond

“In plaats van lange debatten en procedures voor de rechtbank bekent een verdachte meteen zijn schuld. Dit betekent een besparing van tijd en middelen voor de rechtbank.” Op papier leek de ‘guilty plea’ (de voorafgaande schulderkenning) nuttig en eenvoudig toen minister van Justitie Koen Geens (CD&V) het systeem eind 2015 aankondigde in een van zijn ‘potpourri-wetten’.

Openbaar ministerie en rechtbank moeten hun tijd niet verdoen met eenvoudige zaken, luidde de redenering. In ruil voor een vlotte medewerking met het gerecht kunnen verdachten rekenen op een lichtere straf. De voorwaarde is wel dat het gaat om feiten waar maximaal vijf jaar cel op staat. Ook zedendelicten zijn uitgesloten.

Sinds maart vorig jaar kunnen openbaar ministerie en verdachten dit soort afspraken maken, waarna een rechter beoordeelt of de straf proportioneel is.

Een rondvraag van De Standaard wijst uit dat de ‘guilty plea’ zeer uitzonderlijk blijft. De meeste parketten hebben er nog nooit gebruik van gemaakt. Het parket van Antwerpen heeft het wel één keer toegepast in een financiële zaak. Ook bij het parket van Oost-Vlaanderen is er één dossier – een zaak van slagen en verwondingen.

Strafpleiter John Maes, voorzitter van de commissie strafrecht bij de Orde van Vlaamse Balies, is niet verbaasd. “Ik vreesde al van bij de aanvang dat het een doodgeboren kind zou zijn”, zegt Maes. “In een kleinere zaak waarbij de dader schuld bekent, kan de rechter meestal tijdens de zitting al oordelen over de strafmaat. Dat gaat dus nu al vrij snel. De ‘guilty plea’ voegt daar weinig aan toe, behalve dat er vooraf al over onderhandeld moet worden. Er wordt dus net méér tijd in gestoken, in plaats van minder.”

Risico’s

Bij de parketten valt te horen dat het systeem zijn voordelen kan hebben, maar amper ingang vindt om verschillende redenen. De onderhandelingen over de overeenkomst vragen redelijk wat voorbereiding, die boven op het opsporingswerk van de magistraten komen.

De procedure brengt veel administratie mee en vraagt ook wat praktische omkadering, zoals bepaalde lokalen, terwijl verschillende parketten daarvoor niet uitgerust zijn. Als ze meer zouden inzetten op de ‘guilty plea’, riskeren de doorlooptijden voor de strafonderzoeken ook een stuk langer te worden.

Bovendien dreigen die inspanningen voor niets te zijn geweest. Het risico bestaat altijd dat de rechtbank de overeenkomst afkeurt en er toch een gewoon proces komt.

Minister Geens laat weten dat hij op de hoogte is van de opmerkingen van het openbaar ministerie. “Het klopt dat het voorbereiden van een akkoord, voorafgaandelijk overleg met of mededeling aan de advocaat meer werk betekent in vergelijking met bijvoorbeeld een rechtstreekse dagvaarding”, zegt zijn woordvoerster.

“Het instrument is vooral bedoeld om de zitting ten gronde te versnellen, aangezien men de debatten over de schuld kan overslaan en onmiddellijk kan oordelen over de straf. In Frankrijk past men dit systeem toe en blijkt het goed te werken.”

Bron » De Standaard

Geens krijgt op twee jaar vijf potpourri-wetten door de Kamer

Minister van Justitie Koen Geens (CD&V) heeft op een dikke twee jaar tijd vijf grote potpourri-wetsontwerpen uitgewerkt en door het parlement gekregen. Of daar ziet het er toch naar uit. De laatste tekst met ‘quick wins’ voor Justitie kreeg vandaag groen licht van de bevoegde Kamercommissie. Nog voor het zomerreces moet ook de finale goedkeuring volgen.

De naam ‘potpourri-wetten’ is niet toevallig gekozen. Telkens weer is het een mengeling van tientallen kleine en grote ingrepen die Justitie op korte termijn efficiënter en doeltreffender moeten maken. Denk aan de afbouw van assisen, meer alleenzetelende rechters, het ontmoedigen van hoger beroep, een forse reductie van de vredegerechten en de inperking van de voorlopige hechtenis. Maar ze bevatten ook reparaties – zoals aan de steeds weer uitgestelde interneringswet – en nieuwigheden – zoals de ‘guilty plea’.

De vijfde en laatste potpourri-wet kreeg vandaag groen licht van de Kamercommissie Justitie. De 321 artikels tellende tekst sleutelt onder meer aan de adoptieregels en de problematiek van kinderontvoeringen naar het buitenland. Ze voert ook een centraal erfrechtregister in en hervormt de regels rond het notariaat.

Videoconferentite

Opvallend is bijvoorbeeld de invoering van videoconferentie bij de notaris. Daardoor moeten koper en verkoper van een woning – en hun respectievelijke notarissen – niet langer fysiek samenkomen voor het verlijden van de akte. Er komt ook een centraal erfregister dat de akten, attesten en verklaringen van erfkeuze zal bundelen.

Potpourri 5 sleutelt ook aan de adoptieregels. Elke kandidaat-adoptant die een ‘niet-vertrouwd’ kind adopteert, zal voortaan steeds vooraf een geschiktheidsvonnis moeten bekomen. Dat moet vermijden dat de rechter voor voldongen feiten staat.

Bij kinderontvoeringen door één van de ouders naar het buitenland moet het wetsontwerp voor snellere grensoverschrijdende procedures zorgen. Geens hoopt dat te stimuleren met meer vertrouwen tussen beide landen, door de Belgische rechters te verplichten rekening te houden met de argumenten aangevoerd door het andere land. Tegelijk worden de grensoverschrijdende procedures aangepast om tot een snellere afhandeling te komen.

Stage

Voorts schaaft potpourri 5 aan de gerechtelijke stage voor wie de magistratuur in wil. Het onderscheid tussen de korte en de lange stage wordt vervangen door een gemeenschappelijke gerechtelijke stage van 24 maanden. Stagiairs zullen voortaan ook alle stageverplichtingen “met vrucht” moeten voltooien.

Tot slot sleutelt de tekst aan de mobiliteit tussen vredegerechten en politierechtbanken en verruimt ze de mogelijkheid om zittingen van de raadkamer en de kamer van inbeschuldigingstelling te organiseren in de gevangenis. Binnenkort zal dat ook kunnen in kader van overlevings- of uitleveringsprocedures.

Met de goedkeuring van de laatste potpourri-tekst is Geens allerminst klaar met Justitie. De federale ministerraad gaf hem begin dit jaar al groen licht voor boek I van het nieuwe Strafwetboek, met als doel dat “accurater, eenvoudiger en coherent” te maken.

De meest ingrijpende wijzigingen houden in dat enkel nog misdaden en wanbedrijven blijven bestaan als misdrijven. De overtredingen verdwijnen. De misdrijven worden onderverdeeld in acht categorieën, waarvan enkel de twee hoogste misdaden zijn. Die worden beteugeld met straffen van twintig tot dertig jaar (categorie 7) en levenslang (categorie 8). Nu gelden misdaden nog vanaf 5 jaar celstraf.

Politiek gevoeliger wordt het vervolg op dit boek I van het nieuwe strafwetboek: de bepaling van de nieuwe strafmaat voor elk misdrijf in boek II. Niet alleen zullen de delicten opnieuw omschreven worden, verwacht wordt dat ook de strafmaat voor sommige feiten zal veranderen.

Bron » De Morgen