Militaire inlichtingendienst wil meer naar buiten treden

De militaire inlichtingendienst ADIV zal in 2016 een eerste openbaar jaarverslag publiceren. Dat kondigt diensthoofd Eddy Testelmans aan in het jubileumboek ‘1915-2015: het verhaal van de Belgische militaire inlichtingen- en veiligheidsdienst’, dat vandaag wordt voorgesteld. MO* kon het manuscript als eerste inkijken.

Het jubileumboek – een klepper van 670 pagina’s – is het eerste wetenschappelijke werk ooit over de Belgische militaire inlichtingendienst.

“Onze honderdste verjaardag is een kans om ons beter bekend te maken bij het grote publiek”, schrijft generaal Eddy Testelmans in het voorwoord. “De wereld van inlichtingendiensten moet antwoorden op een behoefte, niet van transparantie maar veeleer van openheid.”

Eindelijk een jaarverslag

Ook “geheime” diensten kunnen een minimale mate van openheid aan de dag leggen. Onder voormalig administrateur-generaal Alain Winants publiceerde de Staatsveiligheid in 2008 haar eerste officiële jaarverslag. Ook de Nederlandse militaire inlichtingendienst MIVD publiceert al sinds 2002 een openbaar jaarverslag. Dat is zelfs een wettelijke verplichting, vastgelegd in de Nederlandse Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.

Volgens Testelmans is nu ook de ADIV van plan om op korte termijn – tegen 2016 – een eerste openbaar jaarverslag te publiceren. In de periode 2012-2014 stelden verschillende divisies binnen de ADIV voor het eerst een intern jaarverslag op – een geclassificeerd document dat terugblikt op de werking en prioriteiten van de divisie dat jaar.

Testelmans: “In 2015 volgt het eerste geïntegreerde interne jaarverslag van de hele ADIV, opnieuw een geclassificeerd document. Dat zal de basis vormen voor een niet-geclassificeerde versie, die in 2016 openbaar wordt gemaakt. Dat is toch de intentie. Indien de publicatie van een geschreven versie om een of andere reden niet zou lukken, stellen we de activiteiten van 2015 voor op een persconferentie.”

Eindelijk een mediabeleid

De ADIV haalt maar zelden de krantenkolommen. De voorbije twintig jaar verschenen over de inlichtingendienst amper vierhonderd artikels in Vlaamse pers. Gemiddeld twintig artikels per jaar is extreem weinig voor een dienst van de federale overheid.

Dat is deels aan de ADIV zelf te wijten. In heb jubileumboek geeft Testelmans toe dat zijn dienst tot voor kort geen mediapolitiek had. “We waren in het verleden eigenlijk altijd reactief op krantenartikels die verschenen, als we überhaupt al reageerden. We moesten ons bij wijze van spreken altijd verdedigen – indien we al van de CHOD [chief of defense, nvdr] en de minister van Defensie de toestemming kregen om te reageren.”

“Persoonlijk vind ik reactief zijn geen goede politiek. In samenspraak met de CHOD en het kabinet-Defensie hebben we besloten van mentaliteit te veranderen. De ADIV wil meer naar buiten treden. In de woorden van Alain Winants, de voormalige administrateur-generaal van de Veiligheid van de Staat: ‘faire savoir notre savoir-faire’. Wij willen onze dienst beter doen kennen. Wie zijn we, wat doen we, wat doen we niet? Over welke specifieke middelen beschikken we? En hoe belangrijk zijn we, niet alleen voor defensie maar ook voor België?”

De ADIV is volgens Testelmans niet van plan om proactief de media te gaan opzoeken. Bedoeling is wel om systematisch in te gaan op vragen van journalisten – mits aan een aantal modaliteiten is voldaan, zoals de mogelijkheid om de tekst na te lezen voor publicatie.

Een woordvoerder heeft de ADIV daarvoor niet – die taak neemt Testelmans zelf waar, onder meer bij gebrek aan personeel. Bovendien is het de bedoeling dat ook specialisten van de dienst – zij het anoniem – de pers te woord zullen staan.

Een werkpunt op communicatief vlak blijft een eigen website. De ADIV-informatie die voorheen op de website van defensie stond, is intussen verwijderd – inclusief de namen en contactgegevens van de Belgische militaire attachés in het buitenland. Volgens Testelmans was dat laatste een bewust keuze, ingegeven door informatica-veiligheid en veiligheid in het algemeen.

Corinne Faut, directeur-generaal Communicatie bij Defensie, kondigde op de persconferentie naar aanleiding van de honderdste verjaardag van de ADIV wel aan dat “het de wil is van de militaire inlichtingendienst om een eigen website te ontwikkelen”.

Het Congo-archief van de inlichtingendienst

Ook inzake archiefwerking wil de ADIV meer openheid aan de dag leggen. Het ADIV-archief van de periode tot 1939 is ondergebracht in het Legermuseum en is sowieso voor iedereen toegankelijk.

Het niet-operationele archief van de militaire inlichtingendienst vanaf Wereldoorlog II maakt echter deel uit van de zogenaamde Classified Archives, waar onder meer ook de historische archieven van Defensie en dossiers van officieren toe behoren. Die Classified Archives – die deel uitmaken van de ADIV – zijn ondergebracht in blok nummer 15 van de Koningin Elisabethbasis en beslaan samen vijf kilometer.

Het niet operationele ADIV-archief van na WOII is goed voor 150 strekkende meter en is volledig geclassificeerd. Kathleen Van Acker, diensthoofd van de Classified Archives, werkt momenteel aan de declassificatie van de WOII-stukken.

“Gezien ze meer dan 50 jaar oud zijn, had dat eigenlijk al moeten gebeuren, maar door personeelsgebrek is dat er niet eerder van gekomen”, aldus Van Acker in het jubileumboek. “Momenteel zijn we bezig met de opening van dat deel van het archief, dat dan voor iedereen toegankelijk wordt – al blijft de Privacywet natuurlijk nog altijd van tel.”

In een later stadium zullen volgens Van Acker ook de documenten met betrekking tot de VN-operatie in Korea (waar tussen 1950 en 1953 een Belgisch bataljon aan deelnam) en Congo gedeclassificeerd worden. Eens dat gebeurd is, worden de stukken overgemaakt aan het Legermuseum of het Algemeen Rijksarchief.

Gladio

Het jubileumboek besteedt ook ruim aandacht aan de geschiedschrijving van de ADIV. Zo brengt David Somer, archivaris bij Justitie, het portret van Florent Édouard Louwage, een politieman die tijdens beide Wereldoorlogen werkte voor de militaire geheime dienst. De voormalige ADIV-diensthoofden Paul Georis en José Michaux beschrijven dan weer hoe de militaire inlichtingendienst vrijwel onveranderd bleef in de periode na de val van de Berlijnse Muur.

Begin jaren negentig, schrijven de auteurs, werd de ADIV overigens geplaagd door ‘chronische instabiliteit’: tussen september 1991 en december 1994 werd de dienst door niet minder dan zes opeenvolgende personen geleid.

Een lacune in het historische luik van het jubileumboek is Gladio, het clandestiene achterblijvernetwerk dat in 1948 door de Amerikaanse en Britse geheime diensten werd opgezet voor het geval de Sovjetvijand ooit Europa zou binnenvallen. In heel het boek komt het woord Gladio amper twaalf keer voor.

Wel krijgt Gladio een plaats op een tentoonstelling die de ADIV in het kader van zijn honderd jarig bestaan organiseert in het Nationaal Instituut voor Veteranen en Oorlogsinvaliden in Brussel: The History of the Belgian Military intelligence Service.

Heikele thema’s

Ook een aantal actuele intelligence-uitdagingen worden in het boek besproken, waaronder cyberveiligheid, de strijd tegen terrorisme en de bescherming van het wetenschappelijk en economisch potentieel.

Bijzonder informatief is het overzicht dat Eric Kalajzic, commandant van de divisie Inlichtingen bij de ADIV, geeft over de modus operandi – van menselijke bronnen tot satellietgegevens – en de interne keuken van de inlichtingendienst. Kalajzic schrijft onder meer dat de ADIV wel op strategisch en operatief niveau erin slaagt zijn inlichtingenmissies te vervullen, maar dat voor het tactische niveau de menselijke middelen ontbreken “om aan de verwachtingen van de cliënten tegemoet te komen”.

Kalajzic gaat ook in op een bijzonder heikel thema: “Gezien de budgettaire beperkingen en de besparingsagenda die worden opgelegd aan publieke diensten, waaronder defensie, en tegelijkertijd de toegenomen vraag van de politiek naar veiligheidsevaluaties, is er misschien geen andere optie dan zich naar de private sector en gespecialiseerde bedrijven te wenden om aan de vraag te kunnen voldoen.”

Tussen de lijnen laat de inlichtingenofficier verstaan wat hij van dat privatiseringsscenario vindt. “Uiteindelijk werkt een privébedrijf voor de belangen van zijn aandeelhouders en niet voor die van de staat. Hoe kan je garanderen dat zo’n bedrijf zijn analyses niet gaat aanpassen om te kunnen blijven profiteren van het financiële manna dat het gevolg is van een conflict of spanningen?”

Het geheim van de defensieattaché ontbloot

Verhelderend is eveneens het hoofdstuk over defensieattachés, van de hand van Frederik Derolez – zelf defensieattaché op de Belgische ambassade in Tunis. “Zowel binnen Defensie, maar zeker daarbuiten, heerst een onterecht geheimzinnige sfeer rond de functie van defensieattaché en militaire raadgever”, schrijft Derolez. “Momenteel heeft België in het buitenland twee militaire raadgevers en eenentwintig defensieattachés, waarvan elf in Afrika.”

Enerzijds onderhouden ze de bilaterale relaties tussen de Belgische defensie en de defensie van het accreditatieland. Anderzijds volgen ze de toestand in het gastland op door permanent de politieke, sociale, economische en veiligheidsfactoren te observeren en de relevante informatie daarover over te maken aan de defensiestaf.

Enkele voorbeelden uit hun dagelijkse takenpakket: “het voorbereiden en organiseren van levensnoodzakelijke medische evacuaties van Belgische militairen die deel uitmaken van een klein detachement in een uithoek van één of ander Afrikaans land; het Belgische gerecht in contact brengen met lokale autoriteiten om een onderzoek te voeren betreffende in Kenia gearresteerde Belgische onderdanen die met de terreurorganisatie Al Shabaab hebben meegevochten in Somalië; etc.”

Derolez geeft eveneens een inblik in de werkwijze van de Belgische defensieattachés. “Naast regelmatige contacten met collega’s defensieattachés in het gastland en in de andere accreditatielanden, is het voor de defensieattaché vaak eenvoudig om goede relaties op te bouwen met lokale veiligheidsverantwoordelijken van andere ambassades en internationale organisaties, zoals lokale vertegenwoordigingen van de Verenigde Naties en het Rode Kruis, van bepaalde ngo’s, maar ook van grote bedrijven. Aangezien al deze mensen permanent op zoek zijn naar hetzelfde, namelijk aanduidingen die kunnen wijzen op een verandering van de algemene veiligheidstoestand, kan de defensieattaché een netwerk uitbouwen dat grotendeels buiten de normale contacten van de diplomaten van de ambassade valt.”

In principe is de functie van defensieattaché beperkt tot eenmaal in de loopbaan. Derolez vraagt zich af of dat systeem niet aan vernieuwing toe is. “Zou men, in navolging van andere landen, kunnen opteren voor de oprichting van een zogenaamd Corps van defensieattachés, die op een bepaald tijdstip in hun loopbaan, samen met hun partner, kiezen voor deze functie en na een specifieke vorming die blijven uitoefenen tot aan de op ruststelling?”

Bron »  MO | Kristof Clerix​

Réseau “Gladio”: le “patron” des espions s’exprime pour la 1ère fois depuis 1991

Pour les 100 ans du service secret militaire, le SGRS lève un coin du voile sur l’un de ses services les plus controversés, le “réseau stay-behind” aussi connu sous le nom “Gladio”. Pendant 40 ans, des civils et des militaires ont organisé des “exercices” pour se préparer dans le plus grand secret à “résister” à une occupation du territoire par la Russie “communiste” (URSS à l’époque). Le contexte de création de ce réseau clandestin est celui de la guerre froide au lendemain de la guerre de Corée.

L’existence de cette organisation clandestine a été révélée pour la première fois en 1991 par l’aile italienne de ce réseau à dimension européenne. Et un an plus tard, les responsables politiques belges ont ordonné sa “dissolution”. Aujourd’hui le colonel Bernard Legrand, dernier “patron” de ce service clandestin sort de l’ombre et raconte le contexte dans lequel travaillait ses équipes. Il revient aussi sur les soupçons qui ont pesé sur lui et ses compagnons dans les dossiers non élucidés des années 80…

Militaires et “civils” dans un même réseau clandestin

Le “SDRA – 8” était composé d’une douzaine d’instructeurs militaires quasi tous issus des unités para-commandos. Ceux-ci s’appuyaient sur un réseau “civil” d’une quarantaine d’agents recrutés par les militaires dans tous les secteurs de la société. Le but de ces agents “civils” était d’obtenir des “renseignements” utiles et les transmettre pour assister les prises de décision d’un gouvernement belge exilé dans un pays étranger (situation similaire durant l’occupation allemande en 1940-44). Ces “civils” occupaient des postes jugés stratégiques pour recueillir des informations.

Protection des agents par l’anonymat: une règle absolue

Pour garantir sécurité et efficacité, les agents civils étaient recrutés par les militaires au terme d’une longue procédure (parfois un an) destinée à évaluer leur fiabilité. Une fois recruté, l’agent ne pouvait rien dire, pas même aux membres de sa famille. En contrepartie, le service s’engageait à son tour à ne jamais révéler son identité. Tous les noms des agents étaient “codés” et enfermés dans des coffres scellés et placés à Londres et Washington.

Cloisonnement des personnes et des actions

Principe de base: chaque agent ne connaissait que son “instructeur”. Lors d’une mission (un exercice), les agents ne se connaissaient pas. Seuls les instructeurs pouvaient les connaître. Chaque agent était “sollicité ” régulièrement et dirigé alors vers un lieu “X” par son instructeur, tantôt pour participer au “transit” d’un agent étranger qui traversait clandestinement l’Europe, tantôt pour accueillir et caché un parachutiste venu d’un pays étranger, ou encore pour se rendre à un endroit où pouvoir “émettre” des messages codés à destination de Londres ou de Washington.

Un “Comité international” pour diriger les opérations

Si chaque pays participant restait “indépendant” dans la gestion de son réseau, une structure clandestine internationale était indispensable pour coordonner certains exercices communs. Et pour se préparer en cas d’occupation à une risposte concertée.

Le “commandement” était installé à Bruxelles où des réunions régulières se tenaient. Les membres disposaient tous d’une “couverture” officielle qui permettait de “leurrer” ceux qui ne devaient pas en connaître. En ce compris au sein des structures militaires. Seuls trois ministres par pays membre étaient au courant de l’existence de la “structure clandestine”.

Dérapages en Italie, les “réseaux” sont soupçonnés d’encadrer des actions terroristes

Plusieurs “attentats” à la bombe en Italie fin des années 70 début 80 font des dizaines de morts. Les enquêtes judiciaires pointeront vers des responsabilités au sein du service secret militaire (le SISMI). Le scénario d’une stratégie de la “tension” destinée à faire peur aux citoyens prend naissance. Le SISMI aurait “manipulé” des extrémistes de gauche et de droite pour influencer l’électorat en faveur d’ un retour aux forces politiques incarnant “l’Ordre”.

Commission sénatoriale d’enquête en Belgique

En Belgique, le “Gladio” belge sera également suspecté d’avoir participé à des “manipulations” identiques. Avec le scénario d’une “couverture” permettant d’attribuer à des “organisations” fusibles, le WNP à droite, les CCC (cellules communistes combattantes) à gauche, la paternité des “opérations” de déstabilisation.

Une commission d’enquête sénatoriale tentera en 1992 d’y voir clair. Sans succès. On peut consulter ses conclusions sur le site du Parlement. Les noms des agents civils ne seront finalement jamais communiqués malgré des “garanties” judiciaires offertes. Par respect de la parole donnée diront les militaires. Et Bernard Legrand mis sur la sellette ne pourra qu’amener les parlementaires à constater que les enquêtes judiciaires n’apportent pas d’éléments probants d’une quelconque participation de “son” réseau.

Colonel Legrand: “le service italien était infiltré par la maffia”

Mais le colonel Bernard Legrand concède que les anomalies observées en Italie aient pu conduire à soupçonner son service: “En Italie, il y a eu une infiltration des services clandestins par la mafia italienne. J’ai pu observer lors d’exercices qu’ils n’ont pas cloisonné comme nous entre les agents civils. Les agents se connaissaient ce qui a facilité les dérives et la perte de contrôle. (…) Ils ont aussi conservé une branche “sabotage” jusqu’au bout, ce que nous n’estimions plus utile en Belgique depuis longtemps vu les moyens modernes d’opérer des destructions ciblées”.

Sur l’existence d’éventuels “exercices” de son service lors des dates correspondant aux principales attaques de grands magasins (27 septembre et 9 novembre 1985) il réagit: “J’ai eu des réunions avec mes instructeurs pour être attentif sur cette question. Des consultations d’agendas (…). J’ai la certitude que strictement rien d’anormal ne s’est passé”.

Chute du mur de Berlin et dissolution du service

En 1991 après la “révélation” de l’existence du réseau italien, les autorités politiques belges décident d’opérer une “restructuration” des services en faisant disparaître de l’organigramme du SGRS le “service 8”. La chute du mur de Berlin et la fin de l’URSS rendaient désormais peu crédible le scénario futur d’une “invasion communiste”. Les “budgets” seront alors récupérés pour être affectés à d’autres départements…

Bron » RTBF

Gevoelige info Staatsveiligheid offline gehaald

Verschillende gevoelige documenten met informatie over de Staatsveiligheid zijn de voorbije dagen offline gehaald. Op onder meer de site van de Regie der Gebouwen, maar ook elders, stond informatie over de locatie van regionale filialen van de Staatsveiligheid.

Zo stond het telefoonnummer en het adres van de Staatsveiligheid in Bergen online, zelfs via een simpele zoekopdracht in de Witte Gids. Het was niet de bedoeling dat die informatie op het internet te vinden was. Bij de Staatsveiligheid wilde niemand zeggen hoe risicovol de informatie was.

Bron » De Morgen

Topman terreurbestrijding stapt op na kritiek

André Vandoren (65), de topman van het anti-terreurorgaan Ocad, legt zijn mandaat neer. Hij lag onder vuur sinds in juli een kritisch rapport over zijn dienst in het parlement werd besproken.

André Vandoren staat sinds 2008 aan het hoofd van het Ocad, voluit het ‘coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse’. Zijn mandaat bij het Ocad liep normaal tot eind 2016, maar hij liet vorige week in een brief aan de ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken weten dat hij eind dit jaar al weg gaat. Vandoren schrijft dat hij weggaat om ‘persoonlijke redenen’.

De anti-terreurorganisatie Ocad – een dienst die uniek is in Europa – heeft als taak om op basis van inlichtingen die het krijgt van diensten zoals politie, inlichtingendiensten en douane, te analyseren hoe ernstig de terroristische en extremistische dreiging in ons land is. De dienst bestaat sinds 2006 en werd de jongste jaren door verschillende politici vermeld als één van de belangrijkste verwezenlijkingen in ons land op het vlak van de bestrijding van terreur.

Het Comité P en het Comité I – de diensten die de politie- en inlichtingendiensten controleren – stelden in juli aan het parlement echter een kritisch rapport over de werking van het Ocad voor. De dienst zou te veel in het vaarwater van de Staatsveiligheid en de Militaire Veiligheidsdienst (ADIV) komen en Vandoren werd een eigengereide houding verweten. Zo werden er vragen gesteld bij zijn nauwe contacten met verschillende buitenlandse veiligheidsdiensten.

De ministers van Justitie Koen Geens (CD&V) en van Binnenlandse Zaken Jan Jambon (N-VA) bevestigen het ontslag van Vandoren. Ze wilden niet zeggen of het kritische rapport daar voor iets tussen zit. Vandoren zelf ontkende gisteren tegenover De Standaard dat zijn plotse ontslag iets te maken heeft met het rapport.

Bron » Het Nieuwsblad

Staatsveiligheid nooit zo populair

De Staatsveiligheid is nog nooit zo populair geweest als nu. Na berichten over de scherpere jacht op terroristen hebben zich in een paar weken zeventig nieuwe kandidaat-inspecteurs gemeld. En de nieuwe VTM-reeks De bunker zal de hype alleen nog groter maken.

In de volksmond heet de inlichtingendienst ‘de Staatsveiligheid’, de officiële naam bekt iets minder: Veiligheid van de Staat of VSSE. Voor de allereerste keer in zijn bestaan werkt de VSSE nu mee aan een fictiereeks. “Het is een manier voor ons om eens indirect naar buiten te komen. Over onze dienst is veel te lang en veel te vaak gezegd: ‘Die mannen blinken uit in geheimzinnigheid. Ze verlaten hun bureau niet.’ Dat klopt natuurlijk niet met de werkelijkheid”, zegt administrateur-generaal Jaak Raes.

“De bunker is uiteraard een geromantiseerde interpretatie van onze wettelijke opdrachten. Zo werken wij niet echt in een bunker, maar boven de grond. Onze inspecteurs rijden ook niet schietend buiten en komen evenmin schietend weer binnen. Ons leven is een pak minder spannend dan de fictie en we lossen nooit zaken op in vijftig minuten tijd.”

Terrorisme mag dan angstaanjagend zijn, het trekt bij de openbare diensten steeds meer kandidaten aan die ertegen willen strijden. Sinds de geslaagde interventie tegen jihadisten in Verviers is gebleken dat de VSSE erg nuttig kan zijn.

Raes: “Deze politieactie was inderdaad gebaseerd op een goed inlichtingendossier. We hebben de rol van de politie ondersteund. Dat moet niet verborgen blijven. We hebben de werking van onze inlichtingendienst nu verscherpt en versterkt met meer medewerkers. Dat is al in april beslist en dus niet het gevolg van de aanslag op de Thalys.

“Het is logisch dat jihadistisch terrorisme en radicalisme nu bovenaan onze prioriteitenlijst staan. Gevolgd door spionage uit Rusland en China. We hebben ook bijzondere aandacht voor allerhande vormen van cyberspionage die onze democratische instellingen kunnen bedreigen.”

De nieuwe drive binnen VSSE lokte de jongste weken zo’n zeventig kandidaten. “Ze zullen helaas nog niet meteen aan de slag kunnen. De uitbreiding van ons kader wordt gemaakt met mensen die al in onze reserves zaten”, legt Raes uit.

“Als een kandidaat zijn selecties met vrucht afgerond heeft, wacht hem zeker nog een jaar interne opleiding en stage alvorens hij autonoom kan werken. We zoeken onder meer mensen met een universitaire opleiding of houders van een diploma hoger onderwijs van het hoger type of een gelijkaardig technisch diploma, een gezonde realiteitszin en een goede kennis van onze instellingen.

“We hebben echter geen nood aan James Bond-types. Een medewerker van de VSSE moet gemotiveerd zijn en in deze drukke tijden bereid zijn om geregeld een tandje bij te steken. Het is zeker geen kantoorjob van 9 tot 5.”

De medewerkers zijn per definitie ook discreet. Dat is lastiger dan vaak gedacht wordt, omdat je zelfs bij successen uit beeld moet blijven. “We kunnen nooit rondbazuinen wat we doen of wat we weten en niet weten. Als we ons blootgeven, dan ondermijnen we ons werk en onze positie. Daarom kunnen we ook niet reageren op vragen over de verdachte van het incident op de Thalys.

“Maar ook hier staan de beste stuurlui aan wal. De VSSE kan echter zijn mannetje staan en doorstaat een vergelijking met buitenlandse inlichtingendiensten. Wat niet wil zeggen dat we élke terrorist kunnen vinden en tijdig stoppen.”

Bron » De Morgen