Demol bij Front de la Jeunesse aan vooravond bommenactie

Johan Demol was tussen begin 1979 en begin 1980 zeker 25 keer aanwezig op vergaderingen van de terreurgroep Front de la Jeunesse. Dat is twee keer zoveel als tot nu toe op grond van uitgelekte documenten werd aangenomen.

Demol nam op 29 september 1979 deel aan een bijeenkomst van het FJ waar brandbommen werden gemaakt met het oog op een betoging, de volgende dag in Antwerpen. Het FJ had blijkbaar de intentie om daar gewelddadig toe te slaan. Dat kon worden verijdeld doordat de rijkswacht het konvooi onderweg tegenhield.

Een aantal van deze gegevens staat in een rapport van het Comité P, waaruit blijkt dat Demol in 1990 van op het kabinet-Tobback als commissaris werd benoemd door toedoen van de boezemvriendin van zijn toenmalige echtgenote. Het rapport bevat ook intrigerende gegevens over de Groep G, een geheime organisatie van voor het FJ militerende rijkswachters.

Bron » De Morgen | Douglas De Coninck

Sommige dingen weten we misschien toch maar beter niet

Johan Demol was een product van Nieuw Flinks. Hij werd in 1990 op het kabinet van minister Louis Tobback als politiecommissaris benoemd door de boezemvriendin van zijn vrouw. Die werkte daar zelf trouwens ook. De echtgenoot van de boezemvriendin was een ex-kabinetslid van Tobback en werd later ondervoorzitter van het Comité P, het toezichtsorgaan voor de Belgische politiediensten. Het Comité P werd in 1996 belast met een onderzoek naar het verleden van Demol en vond in eerste instantie niets. Tot vandaag strandt elke poging om te achterhalen wat Demol nu eigenlijk uitspookte bij het FJ in het maatschappelijk belang. Sommige dingen weten we misschien beter niet.

Daags na de eerste aflevering van deze serie, kregen we een telefoontje van Edouard Hermy, ooit veroordeeld op het grote VMO-proces. Twintig jaar geleden was hij nooit ver weg wanneer extreem-rechts iets ondernam. “Ik moest lachen toen ik Demol op tv hoorde verklaren dat hij naar de bunker van het Front de la Jeunesse kwam omdat hij verliefd was op dat meisje, die Marie-Christine Falla.”

Wat is er zo grappig?

“Wel, ik ben daar ook vaak geweest. Ik kan mij Demol niet van gezicht herinneren. Het zou kunnen dat ik hem gezien heb, maar zeker ben ik niet. Wie ik me wél levendig herinner, is Falla. In die was zij het liefje van Françis Dossogne, de baas van het Front. Iedereen wist dat.”

Mijnheer Hermy, u roddelt.

“Mij lijkt dit toch belangrijk. Bij het Front golden regels. Eén ervan was: poten af van het lief van de leider! Als je te lang in de ogen van Falla keek, kon dat vervelende gevolgen hebben. Kijk, ik was betrokken bij de aanslagen op Happart en de Rode Mol. Om u maar te zeggen dat ik mijn mannetje kon staan. Maar het lief van Dossogne benaderen? Dat zou nooit in mij zijn opgekomen. In die kringen kon het er vrij gewelddadig aan toegaan, weet u.”

Vorige week gebeurde er nog iets. Het weekblad Knack moest een recht van antwoord publiceren van Johan Demol. Die houdt daarin vol dat het hele FJ-verhaal door de media is opgeblazen om hem te kraken. Zijn betoog berust op twee pijlers. Rond zijn FJ-verleden werd een tweeledig onderzoek gevoerd. “Zonder dat er iets verkeerds kon worden gevonden”, aldus Demol Tweede pijler: de FJ-gegevens waren gekend ten tijde van zijn aanwerving en latere bevorderingen bij de politie, maar werden toen blijkbaar onbelangrijk gevonden.

De zaak-Demol begon met een artikel in De Morgen, op 13 januari 1996. Kort daarop vroeg toenmalig minister van Binnenlandse Zaken Johan Vande Lanotte (SP) aan het Comité P te onderzoeken of Demol wel of niet lid was geweest van het FJ. Binnen het Comité P waren er diverse kandidaten om het onderzoek te voeren. Een van hen was ondervoorzitter Georges Pyl. Uiteindelijk werd niet hij, maar vast lid Valère De Cloet met de zaak belast.

De Cloet vond – merkwaardig – anderhalf jaar lang niets dat erop kon wijzen dat Demol ooit lid zou zijn geweest van het FJ. Pas nadat het weekblad Solidair in juni 1997 zowel het inschrijvingsformulier van Demol als een stapel aanwezigheidsregisters van het FJ had afgedrukt, moest het comité op de valreep – het stond op het punt zijn onderzoek af te ronden – erkennen dat Demol loog toen hij verklaarde nooit bij het FJ te zijn geweest.

Het eindrapport van De Cloet was klaar op 19 juni 1997. Daarmee was de kous af. Wat Demol precies had uitgespookt bij het FJ, leek binnen het Comité P niemand te interesseren. Voorzitter Freddy Troch en ondervoorzitter Georges Pyl verzetten zich met alle kracht tegen pogingen om verder te zoeken.

Eind 1997 ontdekte Walter De Smedt, vast lid van het Comité P, dat De Cloet na de voltooiing van zijn rapport stiekem een tweede “informeel onderzoek” was begonnen naar het verleden van Demol. De Cloet weigerde echter de overige vaste leden van het Comité P te informeren over zijn bevindingen. Toen De Cloet later het Comité P verliet en zijn dossier boven water kwam, bleek dat hij zich vooral had beziggehouden met de vraag waar de in Solidair verschenen stukken nu eigenlijk vandaag kwamen.

De stukken waren op 8 mei 1990 door speurders van de financiële sectie van de Brusselse BOB in beslag genomen bij de vader van FJ-leider Dossogne. In diens kelder stond een kist met daarin het complete FJ-archief. Buiten de inschrijvingsformulier van Demol zaten daar ook nog 110 andere inschrijvingsbewijzen in en een enorme stapel aanwezigheidsregisters.

Te oordelen aan het rapport-De Cloet was het er hem veeleer om te doen de boodschapper (het “lek”) op te sporen dan de boodschap. Hij uitte zijn twijfels bij de rechtsgeldigheid van de inbeslagname. Die was er gekomen binnen het kader van het fraudeonderzoek rond de firma Cidep van baron Benoît de Bonvoisin. Die heeft in de jaren ’70 misschien wel het FJ gefinancierd, maar wat had vader Dossogne daarmee te maken? Alles, zo bleek inmiddels. Hij was gedelegeerd bestuurder bij Cidep.

De verdere besprekingen van het dossier-Demol gaven binnen het Comité P aanleiding tot een zoveelste malaise. Dat was te merken aan het jaarverslag van toen, waarin de “afwijkende mening” was opgenomen van enkele leden die vonden dat de zaak dringend verder moest worden onderzocht. Troch en Pyl zagen dat anders. Troch dreigde op zeker ogenblik met ontslag indien verder zou worden gespeurd naar het FJ-verleden van Demol.

Verder onderzoek kwam er toch, maar met mate. Walter De Smedt nam het ‘informele onderzoek’ over van De Cloet en kreeg van het parket-generaal in Bergen toestemming om de inhoud van de kist van Dossogne zelf te gaan bekijken. Die lag nog steeds op de griffie van de Brusselse correctionele rechtbank.

Uit de documenten van Solidair bleek dat Johan Demol tussen 8 februari 1979 en 15 januari 1980 maar liefst 13 keer aanwezig was geweest op bijeenkomsten van het FJ in haar bunker aan de Brusselse Materiaalkaai. Dat was op zich al een reden om te geloven dat kriebels in de buik hooguit een bijkomstige reden konden zijn geweest.

Groot was de verbazing van De Smedt toen hij verder bladerde in de aanwezigheidslijsten. Daaruit bleek dat Demol in totaal minstens vijfentwintig keer aanwezig was. Demol was onder meer van de partij in de avond van 29 september 1979. Hij nam toen deel aan een bijeenkomst waarop brandbommen en thunderflashes werden klaargemaakt met het oog op een betoging, de volgende dag in Antwerpen. Het FJ had de intentie om daar zeer gewelddadig toe te slaan. Voor de anekdote: de brandbommen werden vervaardigd door Paul Latinus van het neonazistische WNP, die later in erg mysterieuze omstandigheden de dood zou vinden.

De Smedt stelde nog meer vast. Tussen de stukken zat zowaar een lijst met leden van de Groep G. Dat was in de jaren ’70 een geheime extreem-rechtse organisatie binnen de rijkswacht waarvan bleek dat ze zeer nauwe banden had met het FJ en eveneens geleid werd door Dossogne. Over de Groep G is al een hele bibliotheek vol geschreven. Twee parlementaire commissies trachtten zicht te krijgen op de rol die de organisatie kan hebben gespeeld in het torpederen van een aantal grote gerechtelijke dossiers – zoals dat van de Bende van Nijvel.

Behalve op een ledenlijst stootte De Smet ook op een opdracht van Dossogne aan de Groep G. Dat is de wereld op zijn kop. Zoals in elk beschaafd land werken de Belgische politiediensten in gerechtelijke onderzoeken met bevelschriften van een magistraat. Bij al wat ze ondernemen horen ze te worden ‘gedekt’ door wat men in het vakjargon een apostille noemt, een gerechtelijk bevelschrift. Wat bleek nu? De leider van een terroristische organisatie schreef in die vrolijke jaren apostilles uit aan de rijkswacht.

Walter De Smedt stelde ook vast dat het FJ in zijn gloriedagen contacten onderhield met extreem-rechtse groeperingen in de hele wereld, tot in Chili. Hij legde ook de hand op een document dat verwees naar contacten met een vertegenwoordiger van het Opus Dei in Italië.

En de 111 inschrijvingsformulieren van het FJ? Die waren verdwenen. In de inventaris werd wel verwezen naar een nummer van een farde waarin ze hoorden te zitten, maar die was leeg. Het weinige wat over deze formulieren geweten is, is dat er onder meer namen op stonden van mensen die het inmiddels als officieren voor het zeggen hebben bij de rijkswacht.

Op de aanwezigheidslijsten – die er dus wel nog lagen – trof De Smedt de namen aan van een erg bekende Brusselse substituut en de broer van een van de drie huidige nationale magistraten. Het gaat er een beetje op lijken dat binnen de politiediensten en de magistratuur werkelijk niemand happig is om meer te weten te komen over de invloed van het FJ en de Groep G. Daar heeft Demol dus wel een punt: waarom kwamen alleen de op hém betrekking hebbende stukken te voorschijn?

Ander raadsel: waarom bleef Freddy Troch zich zo heftig tegen verder onderzoek verzetten? Hij was destijds de gedreven onderzoeksrechter die vanuit Dendermonde met zijn cel-Delta resultaten boekte in het Bende-dossier en die ook grote interesse had voor het extreem-rechtse spoor. De Smedt stelde vast dat Troch zelf onmiddellijk na de vangst van de Brusselse BOB in mei 1990 zelf naar de inhoud van de kist was komen kijken. Volgens De Smedt is het verre van zeker of dit volgens de regels van de procedure is gebeurd. Is dat de reden?

In een verslag dat De Smedt begin dit jaar achter gesloten deuren voorlegde aan de parlementaire opvolgingscommissie voor het Comité P uitte hij zijn onbegrip: ‘De vraag stelt zich dan waarom de elementen die uit die stukken blijken en die ter kennis gebracht werden, o.m. aan de cel-Delta, niet gebruikt werden tijdens het officieel onderzoek van het Vast Comité P.’

Vrij vertaald: Troch wist al sinds 1990 waar het archief van het FJ vrij ter inzage lag, maar zei daar niets over. Speurders van het Comité P hoefden zich begin 1996 enkel naar de griffie op het Brusselse justitiepaleis te begeven om te kijken of de naam van Demol daar op de lijsten voorkwam, maar Troch gaf geen kik. Zonder de onthullingen in Solidair zou het Comité P wellicht tot de conclusie zijn gekomen dat Demol nooit lid was van het FJ.

Het lijkt inderdaad alsof velen er belang bij hebben om te doen alsof de kist van Dossogne nooit heeft bestaan. Twee jaar geleden voerden de professoren Cyriel Fijnaut en Raf Verstraeten een nummer op. In opdracht van justitieminister Stefaan De Clerck (CVP) hadden ze letterlijk het hele Bende-dossier onderzocht. Ze gingen onder meer na of het kon kloppen, zoals al jaren was beweerd, dat het Bende-onderzoek gesaboteerd werd middels een “extreem-rechts complot” binnen de rijkswacht. Dat was absoluut niet zo, verzekerden de twee professoren met een brede grijns op de lippen. Allemaal fantasie en wilde complottheorieën. “Hele boeken mogen in de vuilnisbak”, zeiden ze. De deskundigen legden zo de basis van de lijn die de CVP-leden in de Bende-commissie – voorgezeten door huidig justitieminister Van Parys – zou volgen.

Bij het doorzoeken van de stukken op de Brusselse griffie merkte Walter De Smedt dat voor hem ook Fijnaut en Verstraeten daar waren geweest om het FJ-archief eens te bestuderen. Logisch ook. Nergens ligt zoveel authentiek materiaal bij elkaar als daar. Alleen: op meer dan twee derde van de totale hoeveelheid documenten zaten nog steeds de zegels die de BOB er in 1990 op had aangebracht. De deskundigen hebben de mappen blijkbaar niet eens opengemaakt. Mogelijk is dat de verklaring waarom de deskundigen “niets vonden”.

Meer nog dan de CVP heeft de SP goede redenen om de zaak-Demol liever te vergeten. In november van vorig jaar diende Johan Demol bij het Hof van Cassatie klacht in tegen een aantal personen van wie hij meende dat ze deel uitmaken van een samenzwering om hem ten val te brengen. In de tekst van die klacht staat een opmerkelijke passage: ‘Met deze brief wil ik u bijzonder attent maken op de rol, gespeeld in gans deze zaak die tot mijn afzetting heeft geleid, door sommige leden van het Comité P. Wat mij bijzonder verontrust, is dat de ondervoorzitter van het Comité P., de heer Georges Pyl, een persoonlijke vriend was die destijds zelf bij mij thuis voor een diner onthaald werd.’

‘Zijn vrouw, Laura Szabo, was namelijk een boezemvriendin van mijn vroegere echtgenote, Danielle Jacob. Zij hadden samen rechten gestudeerd aan de Luikse universiteit. Achteraf hebben zij samen gewerkt als ambtenaressen op de dienst Algemene Rijkspolitie bij het ministerie van Binnenlandse Zaken. Mevrouw Szabo werd later naar het kabinet van de minister gepromoveerd, alwaar zij onder andere belast werd met het samenstellen en natrekken van de benoemingsprocedures van politiecommissarissen. Zo heeft zij zowel mijn dossier tot benoeming tot commissaris als dat tot benoeming tot hoofdcommissaris afgehandeld.’

Tracht dit maar eens te ontrafelen. Demol werd benoemd door toedoen van de boezemvriendin van zijn echtgenote. Beide dames werkten op Binnenlandse Zaken. De boezemvriendin was gehuwd met de man die in het Comité P het onderzoek naar de benoeming van Demol naar zich toe trachtte te trekken. En nog een kleine aanvulling: Georges Pyl, de man van de boezemvriendin, werkte voor zijn loopbaan bij het Comité P eveneens op het kabinet van Tobback.

De parlementaire opvolgingscommissie voor het Comité P, die erover moet waken dat de politie van de politie geen zaken verborgen houdt, is SP-kamerlid Robert Delathouwer. Hij is een van de discipelen van Tobback.

In zijn rapport signaleerde Walter De Smedt verschillende interventies van Pyl in het onderzoek bij het Comité P: “Hij drong zijn visie over de benoemingsprocedure (visie Binnenlandse Zaken) op aan de enquêteurs.” Volgens De Smedt kwam ook de echtgenote op zeker ogenblik tussenbeide ten gunste van Demol en behandelde Pyl bij het Comité P een klacht over dubieuze praktijken bij het politiekorps van Schaarbeek, toen dat nog geleid werd door Demol. De klacht ging over het verschaffen van drugs aan de getuige van een moord. “Op verslag van Pyl wordt dit dossier geseponeerd”, aldus De Smedt.

Waarnemers achten de kansen dat De Smedt zijn onderzoek naar Demol, het Front de la Jeunesse en de Groep G mag voortzetten, niet zo groot.

Bron » De Morgen | Douglas De Coninck

De geheime dienst van het Vlaams Blok

Tot voor kort was Kosmos het best bewaarde geheim van het Vlaams Blok. Vanop het partijsecretariaat in de Madoutoren in Brussel leidde stafmedewerker Luc Dieudonné een eigen spionagedienst. Vlaams-nationale folklore of een ernstige reden tot ongerustheid? Sinds enkele maanden is Kosmos van de aardbodem verdwenen. Wat niet noodzakelijk wil zeggen dat het niet meer bestaat.

Opsporing verzocht: Documentatie en informatie van en over de Brugse vzw Cactus en haar dochter- en zusterorganisaties vzw De Lastige Bruggeling, vzw Breyghel, Fiets Overleg Brugge (FOB), Brugse Belangengroep van Fietsers, Volkshogeschool-Elcker-Ik Brugge…

Dit verscheen in een van de laatste nummers van Doorzicht, het driemaandelijkse tijdschrift van Kosmos. Wat het Vlaams Blok met gegevens over Brugse fietsers aanmoet, is niet geweten. Hoe en waar ze die opslaat en wat ze er verder mee doet evenmin. Je kunt misschien toch maar hopen dat, als het Blok het ooit in een of andere stad voor het zeggen zou krijgen, je geen fiche hebt.

De geheime spionagedienst kent zijn oorsprong in september 1980. Het is het eenmansinitiatief van de Antwerpse taxichauffeur Luc Dieudonné, die vanaf de vroege jaren zeventig aan de zijde van Bert Eriksson actief is binnen de terreurgroep VMO. Dieudonné is zo verbolgen over wat de pers in die dagen over de VMO en aanverwante clubjes meldt, dat hij besluit de ‘vijand’ een koekje van eigen deeg te geven.

Als een maniak begint hij te knippen. Hij abonneert zich op alles, tot parochiebladen toe. Zijn doel: het aanleggen van een mammoetarchief over al wat ‘links’ en ‘progressief’ is. Zijn dienst draagt dan nog de naam ‘Aldegonde’. Voor een organisatie die geheim wil blijven, is dat een niet zo verstandig gekozen naam. Ze verwijst naar een adres op de de Sint-Aldegondekaai in Antwerpen, waar overigens ook de revisionistische kring Vrij Historisch Onderzoek gevestigd is. In al die jaren moet de spionagedienst meer dan eens halsoverkop van naam en adres veranderen. Dat gebeurt telkens nadat de ‘vijand’ hem heeft ontdekt. Op zeker ogenblik deelt de dienst het adres met het Antwerpse hoofdkwartier van het Vlaams Blok in de Van Maerlandtstraat.

In de beginjaren maakt Dieudonné zijn bevindingen wereldkundig in Revolte, het blad van Voorpost. Dat is de feitelijke opvolger van de inmiddels als privé-militie buiten de wet gestelde VMO. Veel stelt het allemaal niet voor. Dieudonné ‘ontmaskert’ bijvoorbeeld de groene partij Agalev als deel uitmakend van een groot leninistisch complot.

De eerste stap naar ‘professionalisering’ komt er in 1985, wanneer de Nationalistische Studentenvereniging (NSV) haar leden oproept om mee te gaan spioneren. De dienst krijgt een nieuwe naam: ‘Kring voor het Onderzoek naar de Socialistische en Marxistische Ondermijning van onze Samenleving’. Na de val van de Berlijnse Muur krijgt de M een andere betekenis. Bij gebrek aan Marxisten gaat de M staan voor ‘multiculturele’. Vanaf 1985 gaat Dieudonné ook in vast dienstverband werken op de studiedienst van het Vlaams Blok. De partij geeft hem in haar eigen tijdschrift de ruimte om maandelijks een rubriek ‘open dossier’ te vullen.

Wat het Blok hiermee hoopt te bereiken, wordt duidelijk in 1989, wanneer Philip Dewinter een verklikkingscampagne lanceert naar ouders en leerlingen in het middelbaar onderwijs. Via het netwerk van Kosmos wil het Blok lijsten aanleggen van ‘progressieve leerkrachten’. Het draait uit op een flop, maar het kan niet beletten dat de samenwerking met de partij er alleen intensiever op wordt. Dieudonné legt zich toe op het vormingswerk van kaders en militanten van het Vlaams Blok. Hij maakt ook deel uit van de redactieraad van het nationale partijblad. En dat is tot vandaag zo.

In een bijdrage over Kosmos in het blad RésistanceS schatte Wim Haelsterman vorig jaar het totale aantal agenten op “enkele honderden”. Volgens hem bestaat bestaat er een vaste structuur met provinciale verantwoordelijken. Op het hoofdkwartier zou een tiental mensen voltijds in de weer zijn met het verwerken van de binnengekomen informatie.

Hoe betrouwbaar die is, bleek in juli 1997. Dieudonné ‘ontmaskerde’ toen de daders van de brandstichting in het Gentse partijlokaal van het Vlaams Blok, boven het café De Roeland, als leden van “het linkse anarchistische milieu”. Enkele weken later bleek dat café-uitbater Bruno Verstraete zelf de boel in de fik had gestoken met het oog op een verzekeringspremie. Kort daarvoor schreeuwde Dieudonné moord en brand over de ‘aanslagen’ op zijn West-Vlaamse agent Jeroen Mol. In diens woning was een boobytrap geplaatst. Dat was het werk van een organisatie genaamd ‘Militant Links’, zo klonken de bevindingen van Kosmos. De realiteit was ook hier pijnlijk anders: Mol, die met een acuut gebrek aan aandacht kampte, had tot tweemaal toe een aanslag op zichzelf gepleegd.

De meeste inlichtingen die Kosmos bereiken, zijn tijdschriftjes, pamfletjes e.d. De agenten van Kosmos kunnen die per post opsturen of afgeven in het dichtst bijzijnde secretariaat van het Vlaams Blok. Anders ligt het natuurlijk met de als ’top secret’ beschouwde informatie. In oktober 1994 lanceerde Dieudonné in Doorzicht een oproep om alle mogelijke persoonlijke gegevens over “linkse” kandidaten voor de gemeenteraadsverkiezingen in te zamelen. In de rubriek ‘Opsporing Verzocht’ stond toen ook een soort advertentie voor spionnen in spe: “Wij zijn op zoek naar vrijwilligers die linkse manifestaties willen bezoeken om er voor Kosmos documentatie en informatie te sprokkelen. Dit gebeurt uiteraard steeds in overleg met een verantwoordelijke van de buitendienst en houdt geen enkel risico in voor verstandige mensen.”

Het was onder meer naar aanleiding hiervan dat het Centrum voor Gelijkheid van Kansen en voor Racismebestrijding met een klacht naar de Commissie voor de Bescherming van de Persoonlijke Levenssfeer trok. “Dat heeft weinig uitgehaald”, zegt Hugo Gijsels, die bij het centrum het dossier opvolgt. “Vanuit de commissie heeft men Kosmos meteen op de hoogte gebracht van onze klacht. Dat is ook voorzien in de procedure. Nu, kort daarna verscheen in ’t Pallieterke een bericht over het opdoeken van Kosmos. Daarmee zijn we hun spoor weer kwijt.”

Dat Dieudonné en co. hierna wanhopig de armen in de lucht zouden hebben gegooid en een vuurtje gestookt van hun levenswerk, mag nogal onwaarschijnlijk worden geacht. Het archief dat ze nu al bijna twintig jaar met zich meeslepen, moet gigantisch zijn. Voor het eerst in zijn geschiedenis lijkt Kosmos erin geslaagd zichzelf onzichtbaar te maken. Ook de website die het vanaf 1996 had op het Internet is verdwenen.

Al in de jaren tachtig betrok Dieudonné financiële informatie over zijn opponenten bij een van zijn oude vrienden, André Van Hecke. Die was tijdens de Tweede Wereldoorlog lid van de SS en werd in 1946 door de krijgsraad tot tien jaar gevangenisstraf veroordeeld. Van Hecke werd later actief als voorman van de vzw Hertog Jan Van Brabant, een belangenvereniging van collaborateurs. In de jaren tachtig prijkten de namen van zowel Van Hecke als zijn echtgenote Jeanine Colson op de verkiezingslijsten van het Vlaams Blok in Brussel. Colson liet zich opmerken met de publicatie, in Vlaanderen, van het boek waarin de Franse revisionist Robert Faurisson poneert dat het dagboek van Anne Frank een vervalsing was.

André Van Hecke is zaakvoerder van de Group Van Hecke. Dat is een vrij succesvolle bedrijvengroep die zich specialiseerde in schuldinvordering en financiële informatie. De firma is gevestigd in Sint-Pieters-Leeuw. De twee zonen van Van Hecke kregen er inmiddels ook een functie.

Het officiële opdoeken van Kosmos viel nagenoeg samen met de komst van Johan Demol naar het Vlaams Blok. In één beweging maakte niet alleen een hele reeks oudgedienden van het Front de la Jeunesse en aanverwante groepjes zich lid van het Blok. In het Brusselse deden ook enkele ex-rijkswachters en -politiemensen dat. Er staan er trouwens twee op de lijst die het Blok indiende voor de Brusselse Raad. Het kan toeval zijn, maar in de laatste nummers van Doorzicht werd plots vrij kwistig geciteerd uit officiële strafregisters van ‘progressieven’.

Eén van de bedrijven van GVH heet European Recovery Systems. Daar trad onlangs een nieuw personeelslid in dienst: Hervé Van Laethem. Hij is sinds jaar en dag zeer goed bevriend met nagenoeg alle hoofdrolspelers die deze week in onze serie aan bod kwamen. Van Sessler en Erens tot Pieter Kerstens. Met elk van hen heeft hij ooit betoogd, gevochten, nieuwe partijtjes opgericht.

Van Laethem was destijds één van de sleutelfiguren achter van de nogal gewelddadige groep l’Assault. Die ontstond uit de Franstalige tak van de VMO-Brussel (en werd inmiddels opgedoekt en omgevormd tot een organisatie met de naam Devenir). Tijdens meetings van het BIS, het Franstalige propagandabureau van het Blok in Brussel, liet hij zich meermaals aan de zijde van Pieter Kerstens opmerken als ‘verantwoordelijke voor de veiligheid’.

De vraag rijst wat Van Laethem bij GVH zou kunnen doen.

Toen bij de VMO, nu bij het Blok

Luc Dieudonné, de man achter Kosmos, maakte op 2 februari 1980 deel uit van een achtkoppig commando van de Vlaamse Militanten Orde (VMO) toen dat een aanslag uitvoert op boekhandel De Rode Mol in Mechelen. In de winkel werd zware schade aangericht. De twee uitbaters raakten ernstig gewond. Dieudonné was in die tijd een van de trouwste aanhangers van VMO-leider Bert Eriksson. Nu het Vlaams Blok zich vooral wil profileren als de partij die opkomt voor het gezin en de veiligheid van de burger, houdt het veroordeelde terroristen liever in de coulissen. Maar niet allemaal.

Ook hij maakte deel uit van het commando bij De Rode Mol. Oostendenaar en ex-paracommando Edouard Hermy was een van de meest gespierde VMO-leden van dat moment. Hij was enkele jaren later ook betrokken bij een (mislukte) aanslag op José Happart. “Het was wel degelijk de bedoeling om hem te vermoorden”, zegt Hermy nu. Hij kan zich daarbij enkel vrolijk maken over het feit dat het Brusselse gerecht er tijdens het grote VMO-proces in 1982 nooit in slaagde om dat te bewijzen. Hermy was in 1984 een van de initiatiefnemers van een poging om een politieke partij genaamd Nationaal Front op te richten. Dat NF zou bestaan uit ex-militanten van de VMO en het Front de la Jeunesse. Het plan werd volgens Hermy gekelderd door de toen nog erg jonge Philip Dewinter.

Hermy was in de jaren tachtig al eens lid van het VB, werd toen uit de partij gezet, maar is nu helemaal terug. Begin vorig jaar werd hij door de verkozenen van het Blok in de Oostendse gemeenteraad voorgedragen als lid van de raad van bestuur van de stedelijke vzw die zich ontfermt over het toerismebeleid.

Hij staat dertiende op de senaatslijst van het Vlaams Blok. Een verkiesbare plaats is dat vanzelfsprekend niet echt, maar voor velen is het wel een indicatie dat hij een van de nieuwe kopstukken kan worden in Antwerpen, zeker nu Xavier Buisseret daar vanwege een veroordeling voor pedofilie van het toneel is verdwenen. Luk Vermeulen was in 1976 de oprichter van Voorpost, een organisatie die geweld niet schuwde en met name militeerde voor de aanhechting van Vlaanderen bij Nederland. Na het verbod van de VMO stapten nagenoeg alle leden over naar Voorpost. (Vermeulen was begin jaren zeventig trouwens zelf ook actief bij de VMO.) In 1992 haalde Voorpost het nieuws toen het vanuit Vlaanderen huurlingen begon te ronselen voor de extreem-rechtse milities die in Kroatië tegen de Serviërs vochten.

Hoewel de tweetalige campagne van het Blok in Brussel misschien niet direct te rijmen vallen met de Groot-Nederlandse idealen van Vermeulen, bleef hij niet onberoerd bij de komst van Johan Demol. Op meetings met de ex-politiecommissaris treedt Vermeulen graag op als “chef veiligheid”. De rollen hebben ooit wel eens anders gelegen. Enkele jaren geleden trachtte Vermeulen met enkele andere leden van Voorpost het koninklijk paleis te Laken binnen te dringen. Hij werd toen staande gehouden door enkele Brusselse politiemannen onder leiding van… Johan Demol.

Het Vlaams Blok loochent zijn banden met Voorpost zeker niet. Op de website van de partij is de organisatie opgenomen in de lijst met links naar “bevriende organisaties”. Huidig VB-kamerlid Francis Van den Eynde is al bijna zijn hele volwassen leven lang een van de leiders van Voorpost. De organisatie krijgt trouwens van de partij bij elke stembusslag een vast aantal plaatsen op de lijsten toegewezen – als ware het een “zuil” van het VB. Deze keer staat de voorzitter van Voorpost Gent, Ortwin Depoortere, derde op de kamerlijst in het arrondissement Gent-Eeklo.

Als je de voor 13 juni ingediende lijsten van het VB overloopt, lijkt het er een beetje op alsof de partij een kleine invasie van nieuwe Alexandra Colens in diverse assemblees beoogt. Vrouwen – het dient gezegd – zijn prominent aanwezig op de lijsten. Figuren als Hermy – “ze houden mij voorlopig nog in de frigo” – werden daar blijkbaar geweerd. Opmerkelijk is de vijfde (en mogelijk verkiesbare) plaats die Clementine Van Autgaerden op de lijst voor de Brusselse raad kreeg. Zij is de uitbaatster van het restaurant ’t Ezelbrugske in Schaarbeek. Dat is de plek waar Johan Demol en zijn rechterhand Patrick Sessler sinds begin vorig jaar elke maandagavond aanspreekbaar zijn voor de inwoners van Schaarbeek en van waaruit hun Brussel-campagne gecoördineerd wordt.

Bron » De Morgen

Een koelkast vol speeksel en bloed

In de zaak-Loubna Benaïssa vonden speurders een tapijt met een rode vlek. Een laboratorium moest onderzoeken of het bloed of wijn was. Het staal raakte zoek. In de verkrachtingszaak van Obaix werd sperma van de dader teruggevonden op de broek van het slachtoffer. Drie labs onderzochten of het lichaamsvocht van Marc Dutroux was. Nummer één zei van niet, nummer twee beweerde dat het om bloed ging en nummer drie vond niets. De wet op de DNA-analyse in strafzaken, die eind mei in werking trad, moet een einde maken aan dergelijke wantoestanden. De Gentse hoogleraar Elfriede Van den Eeckhout betwijfelt dat. ‘Alles valt en staat met de uitvoering ervan.’

Het Laboratorium voor Farmaceutische Biotechnologie van de Universiteit Gent is alleen toegankelijk voor mensen met een badge. Die moet voor een soort lichtschakelaar naast de deuren worden gehouden. Pas wanneer een sensor de code op het plastic kaartje heeft gecontroleerd, kun je naar binnen. Bezoek is hier zeldzaam en mag alleen onder begeleiding. Dat was niet anders op 21 mei, de dag na de inwerkingtreding van de DNA-wet. Professor Elfriede Van den Eeckhout ontvangt die dag Hugo Coveliers (VLD) en zijn partijgenoot Marc Verwilghen. De laatste is op campagne. Zijn bezoek houdt verband met het liberale veiligheidsplan, dat de oprichting van een nationaal instituut voor Justitie en Veiligheid bepleit. Dat instituut zou zich moeten bezighouden met wetenschappelijk onderzoek, onder andere op het gebied van DNA-analyses in strafzaken. Het lab van professor Van den Eeckhout werd in 1996 als eerste, en enige, in België geaccrediteerd voor het uitvoeren van DNA-onderzoek in opdracht van het gerecht.

De drie onderzoeksruimten ogen steriel. De onderzoekers lijken wel chirurgen. Ze dragen doorzichtige handschoenen, witte vakkleding, haarbeschermers en mondkapjes. De mannen en vrouwen, twintigers met meestal een academische opleiding, staan gebogen over lange witte tafels met grote lampen en microscopen. Negen ijskasten zijn gevuld met bloed, speeksel, sperma en haren. Het materiaal is verpakt in verzegelde bruin-gele enveloppen en wordt bewaard bij een temperatuur van min twintig graden. De pakketjes bevatten sporen van daders van strafbare feiten.

Die daders lieten op de plaats van de misdrijven soms ook andere stille getuigen achter, te groot voor de ijskast. Dat gereedschap ligt achter slot en grendel opgeslagen in een kamer. “Wij waren vijf jaar geleden de eersten in België die behalve menselijk celmateriaal ook voorwerpen als koevoeten, schroevendraaiers en handvaten van draagtassen analyseerden”, verduidelijkt professor Van den Eeckhout. Ze noemt dat een van de voordelen van een universiteitslaboratorium. “Ik pleit altijd voor het behoud van de researchtraditie. Die moet men ons niet afnemen, anders verval je in de routine van niet-universitaire labs. Die kennen nu eenmaal niet het enthousiasme dat wij hebben. Bovendien biedt de universitaire gemeenschap veel onderzoeksmogelijkheden. Onderzoeksprojecten maken de aanschaf van gesofistikeerde apparatuur mogelijk. En het onderzoek dat ermee wordt gedaan, komt ten goede aan ons DNA-werk. Onlangs slaagden mijn mensen erin om van een vingerafdruk een DNA-profiel te bepalen, een primeur in de wetenschappelijke wereld.”

Het laboratorium van professor Van den Eeckhout is het enige universitaire lab in België dat, samen met een honderdtal algemene laboratoria, voldoet aan de Europese Beltest-criteria voor DNA-analysen. Hierdoor geniet het internationale erkenning. Die kreeg Van den Eeckhout in 1996 niet zomaar. Gedurende één jaar werd het Gentse lab getest. Samen met haar onderzoekers moest ze bewijzen dat ze een spoor kon afleiden uit menselijk celmateriaal dat door controleurs werd binnengebracht, en omgekeerd: vanuit een dossier naar de oorsprong. Ze slaagden moeiteloos.

Om haar erkenning te behouden moet Van den Eeckhout maar één ding garanderen: kwaliteit. In België is het daar volgens haar slecht mee gesteld. De voorbeelden van de bizarre DNA-onderzoeken in de zaak-Loubna Benaïssa en in de verkrachtingszaak van Obaix verbazen haar allerminst. “Ook in het onderzoek naar de Bende van Nijvel zijn ongelofelijke flaters begaan. Al stonden ze vijftien jaar geleden in de wetenschap minder ver, dat is geen excuus voor het laten sneuvelen van DNA-stalen.”

Vandaag de dag is de situatie in de ogen van de professor niet veel beter. De wet op de DNA-analyse in strafzaken moet daar verandering in brengen. DNA-profielen zullen opgeslagen worden bij het Nationaal Instituut voor Criminologie en Criminalistiek (NICC) in Brussel. De wet voorziet in de oprichting van twee databanken: een met alle profielen die tot nu toe werden verzameld in strafonderzoeken en een met profielen van daders. Onder daders verstaat men diegenen die werden veroordeeld wegens gijzeling, aanranding, verkrachting, ontvoering van minderjarigen, doodslag, foltering of diefstal met geweld.

Van den Eeckhout vindt de databanken een goed initiatief. “Je hebt nu eenmaal een centraal bestand nodig om bestaande profielen te kunnen vergelijken met nieuwe.” Minder tevreden is ze over de manier waarop die vergelijking moet gebeuren. “De wet wijst dit toe aan één deskundige van het NICC. Hij wordt aangeduid door de koning. Dat zet alle andere experts buitenspel. Wij begonnen in 1994 als eerste met een DNA-databank en beschikken over veel profielen. Het lijkt me onverstandig die allemaal over te dragen aan Brussel. De procedure wordt op die manier veel te zwaar. Beter zou zijn de laboratoria die nieuwe stalen aanbrengen hun eigen databank te laten bijhouden. Zo kan vergelijking van DNA-profielen in één en dezelfde zaak, bijvoorbeeld diefstallen op verschillende plaatsen door één bende, gebeuren in hetzelfde laboratorium. Na afhandeling van de zaak kunnen de stalen dan gecentraliseerd worden bij het NICC. Op die manier staan ze ter beschikking van onderzoekers als zich nieuwe feiten voordoen in soortgelijke zaken. Ook in de Verenigde Staten heeft elk laboratorium zijn eigen DNA-databank, die verbonden is met een databank van de betreffende staat. Elke staat voedt zo de centrale computer met DNA-profielen bij de FBI.”

Van den Eeckhout geeft ook de voorkeur aan het Amerikaanse coderingssysteem voor het opslaan van DNA-gegevens. “Ook in België eindigt criminaliteit immers niet aan de landsgrens. Europa moet zijn DNA-gegevens standaardiseren. Een wereldsysteem gebaseerd op de Amerikaanse ervaring zou ideaal zijn. Ik vraag al een jaar om de invoering ervan in België. De Amerikanen zijn bereid mee te werken maar doen alleen zaken met buitenlandse laboratoria die in hun land officieel erkend zijn door Binnenlandse Zaken en Justitie. In België heeft alleen het NICC zo’n erkenning. Ondanks mijn aandringen zit de zaak muurvast.”

De wet laat erkenning van de laboratoria die de centrale DNA-databank bij het NICC voeden over aan de koning. Dat impliceert dat hij ook de controle van die labs regelt. Van den Eeckhout bepleit toetsing aan internationale normen. “Alle laboratoria die DNA-analysen uitvoeren zouden moeten worden gecontroleerd door een instelling die voldoet aan internationale normen als Beltest, erkend door de European Accredited Laboratories. Bij erkenning zou accreditatie door dit onafhankelijke orgaan een must moeten zijn. In de Verenigde Staten worden labs die DNA-analysen uitvoeren in strafzaken om de zes maanden gecontroleerd door een externe instantie. Aberrante resultaten zoals vastgesteld door de onderzoekscommissie-Dutroux sluit je zo uit. Ik pleit voor kwaliteit, los van communautaire of politieke overwegingen. De DNA-analyse in strafzaken heeft immers maar één bedoeling: de dader identificeren. Te allen tijde dient voorkomen te worden dat onschuldige personen op basis van verkeerde analyses achter de tralies belanden.”

Om vergissingen te voorkomen heeft elk DNA-staal in het lab van Van den Eeckhout drie coderingen: een notitienummer, een codenummer en een kleur. “Met persoonsgegevens moet je voorzichtig omgaan. We doen hier bijvoorbeeld ook DNA-analyses voor vaderschapstesten. Dat zijn geen strafzaken maar burgerlijke zaken. Die moet je strikt gescheiden houden. Hetzelfde geldt voor bloed en speeksel. Uit het eerste kun je behalve een DNA-profiel allerlei andere dingen afleiden, zoals erfelijke afwijkingen of ziekten. Vandaar dat de wetgever heeft bepaald dat DNA-profielen uitsluitend mogen dienen voor identificatiedoeleinden. Bloed mag dus niet gebruikt worden voor het afleiden van medische gegevens.”

Het meeste materiaal dat voor onderzoek bij het Gentse universiteitslab wordt afgeleverd, heeft betrekking op moorden, verkrachtingen en diefstallen. Van den Eeckhout scoort naar eigen zeggen ‘zeer hoog’ bij het identificeren van verdachten. In haar ogen is dat een gevolg van de goede samenwerking met onderzoeksrechters en politiediensten. “Zij brengen de overtuigingsstukken binnen.”

De manier waarop dat gebeurt, zag de deskundige de voorbije jaren sterk veranderen. “Voor het afleveren van celmateriaal door de speurders bestonden geen richtlijnen. Tijdens hun opleiding werd er nauwelijks aandacht aan besteed. Dat gebrek aan voorkennis bemoeilijkte de identificatieprocedure en het gerechtelijk onderzoek. Vandaar dat ik vijf jaar geleden begonnen ben met het op vrijwillige basis lesgeven aan de politiediensten.”

Die toonden zich volgens de professor goede leerlingen. “De kwaliteit van de overtuigingsstukken is enorm verbeterd. De speurders weten nu bijvoorbeeld dat ze speeksel binnen moeten brengen in koelboxen en dat ze haren niet moeten verzamelen door er plakband op te drukken maar met stofzuigertjes.” Ook bij de magistratuur kwam er verbetering inzake het omgaan met DNA-materiaal. Minister van Justitie Tony Van Parys zette volgens Van den Eeckhout een ‘uitstekend’ opleidingsprogramma op poten.

De betere kwaliteit van het binnengebrachte materiaal verhoogde ook de onderzoeksresultaten. Die waren sowieso al goed omdat Van den Eeckhout de modernste en gevoeligste onderzoeksmethoden hanteert van heel België. Volgens ingewijden weet de professor in tachtig procent van de binnengebrachte zaken de dader of daders te identificeren.

Namen van personen of dossiers worden niet genoemd. De DNA-analyse behoort tot het gerechtelijk onderzoek en valt dus onder de geheimhoudingsplicht. Van den Eeckhout werkt naar eigen zeggen in veel ‘eigenaardige’ dossiers. Een ervan had betrekking op een dievenbende die opereerde in het hele land. Zonder namen te noemen laat de professor een assistent tonen hoe ze de bendeleden identificeerden. Doorzichtige sheets op een overhead-projector tonen DNA-profielen. Verdachten werden ontmaskerd door speeksel op blikjes frisdrank, flesjes bier, kauwgom, sigarettenpeuken, mondkapjes en zelfs een wattenstaafje. Speurders vonden de overtuigingsstukken na inbraken en diefstallen in Gent, Dendermonde, Turnhout, Ieper en Doornik. Vergelijking van de DNA-stalen leerde dat de plegers van de feiten dezelfde waren.

Van den Eeckhout legt uit dat het bewijsmateriaal standaard wordt onderzocht op zeven ‘fragmenten’. In de Verenigde Staten zijn dat er dertien. Dat aantal houdt verband met de grootte van het land. Het testen op meerdere punten moet zekerheid geven over de verdachten. Die willen de schuld nogal eens afschuiven op een familielid. Het fenomeen blijkt zich vooral voor te doen bij bendes bestaande uit allochtonen. “Die hebben vaak veel broers. Om uit te maken wie de schuldige is, moeten meer fragmenten worden onderzocht. DNA-profielen van broers en zussen vertonen immers veel gelijkenis. Maar identiek zijn ze alleen bij eeneiige tweelingen.”

Een dergelijk onderzoek kan enkel gebeuren als het gerecht beschikt over speeksel van het betreffende familielid. Die kon de afname daarvan tot eind mei weigeren. De wet op DNA-analyse in strafzaken bepaalt dat een onderzoeksrechter wangslijmvlies of haarwortels mag afnemen zonder toestemming van de betrokkene. Voorwaarde is wel dat er aanwijzingen zijn dat de persoon een directe band heeft met de gepleegde feiten. Daarop moet bovendien een gevangenisstraf staan van vijf jaar of meer.

Voor de identificatie via DNA-analyses ontvangt Van den Eeckhout gemiddeld drieduizend frank per staal. De vergoeding valt onder de rubriek ‘gerechtskosten’ en wordt betaald door het ministerie van Justitie. De identificatieprocedure verloopt vrij vlot. “Vandaag binnengebracht, morgen antwoord”, stelt de professor. Ze gaat dan uit van ideale omstandigheden. Dringende zaken strooien soms roet in het eten. Als er meerdere dossiers tegelijk binnenkomen en allemaal even dringend zijn, zit de deskundige met een probleem. “Theoretisch gezien volstaat 48 uur. Het onderzoek ook daadwerkelijk afronden binnen die termijn veronderstelt meer mensen en middelen. Dat is een zaak voor de politiek.”

Diezelfde politiek bepaalt de uitvoering van de kersverse DNA-wet. Ze werd op papier toegekend aan de koning. Die moet regelen hoe de sporen van celmateriaal worden behandeld, afgenomen, bewaard, onderzocht en vernietigd. Hij beslist ook over de wijze waarop een tegenonderzoek wordt uitgevoerd, over de opslag van de DNA-profielen in de databanken en over de erkenning van laboratoria die het NICC ‘voeden’ met celmateriaal.

Van den Eeckhout vreest dat de gang van zaken de kwaliteit van de DNA-analyses niet ten goede zal komen. “Koning Albert moet rekening houden met Vlamingen en Walen, met rechts en links. Terwijl Oostenrijk, Groot-Brittannië en Duitsland hun erkenningsnorm al standaardiseren, gaat België de zaak regelen via koninklijke besluiten. Ik blijf erbij: je moet een internationale norm hebben als richtlijn. DNA-analyses in strafzaken maken per slot van rekening het verschil tussen iemand binnen of buiten de gevangenis.”

‘Onlangs slaagden mijn mensen erin om van een vingerafdruk een DNA-profiel te bepalen, een primeur in de wetenschappelijke wereld”De kwaliteit van de overtuigingsstukken is enorm verbeterd. De speurders weten nu dat ze haren moeten stofzuigen en er geen plakband op drukken’

Bron » De Morgen