‘Ik heb de slachtoffers niet kunnen geven waarop ze hoopten’

Vijftien jaar heeft hij aan het hoofd gestaan van het onderzoek naar de Bende van Nijvel. Maandag gaat Eddy Vos (67) met pensioen. ‘Het dossier van de Bende kun je nooit helemaal van je afzetten.’

‘Mijn ouders en grootouders waren missionarissen of rijkswachters. Ik denk dat ik voor mezelf de juiste keuze heb gemaakt door voor de rijkswacht te kiezen’, zegt ­Eddy Vos lachend. Zijn voorliefde voor de recherche leverde hem dossiers van allerlei aard op, onder andere moorden. Tot hij in 1996 de vraag kreeg om de nieuwe onderzoeksploeg rond de Bende van Nijvel mee op te starten.

Waarom toezeggen, terwijl iedereen zijn tanden op dat dossier leek stuk te bijten?

‘Ik ben nooit aan iets begonnen zonder de overtuiging dat ik het tot een goed einde kon brengen. Dat was met dit dossier niet anders. De vraag kwam bovendien van ­gewezen parketmagistraat Bart Van ­Lysebeth, die toen aan het hoofd stond van de Staatsveiligheid en met wie ik meermaals had samengewerkt. Wij hebben heel wat middelen gekregen: pc’s, het dossier werd als eerste in ons land ingescand, en de groep telde tot een honderdtal mensen. Dat motiveert.’

Wat was uw opdracht precies?

‘Ik moest in eerste instantie nagaan of de zaak-Mendez (Juan Mendez was vertegenwoordiger voor wapenfabrikant FN in ­Latijns-Amerika, hij werd in januari 1986 vermoord, red.) en de rijkswachters ­Bouhouche en Beyer, van wie de namen ­genoemd werden bij zijn dood, iets te ­maken hadden met de feiten van de Bende van Nijvel. Ik heb daarna andere, rechts­gezinde rijkswachters onder de loep genomen en hun eventuele connecties met ­geheime diensten nagetrokken. Het onderzoek bestond uit twee luiken: mijn groep onderzocht de politieke piste, mijn collega Lionel Ruth onderzocht de mogelijke ­betrokkenheid van het klassieke banditisme.’

Er waren wellicht momenten van hoop en teleurstelling?

‘Natuurlijk. We vonden in 2009 in Elouges een geraamte, waarvan wij dachten dat het aan een overleden Bendelid toebehoorde. Uiteindelijk bleek het afkomstig van een man uit de tijd van de Merovingers. Of toen we in 2000, toen we op zoek waren naar de mogelijke betrokkenheid van ­geheime diensten, de archieven mochten inkijken van de vroegere Stasi, de inlichtingendienst van Oost-Duitsland. Plots doken daar steekkaarten op naam van potentiële verdachten in het Bendeonderzoek op. Maar ook van slachtoffers. De hoop op een doorbraak was van korte duur: de Stasi had die namen gewoon geplukt uit afgeluisterde telefoongesprekken van Interpol.’

Jullie hebben nieuwe onderzoeksmethodes gebruikt die soms werden afgedaan als wanhoopspogingen.

‘Toen ik erbij kwam, liep het Bendeonderzoek al vijftien jaar, zonder resultaat. Er was het assisenproces tegen de gangsters van de zogenaamde ‘filière boraine’ in 1988. Dat proces is met een vrijspraak geëindigd. Wij zijn na 1996 vol voor het DNA-onderzoek gegaan, dat profielen heeft ­opgeleverd waarmee vandaag nog altijd ­gewerkt wordt. Die techniek stond nog in de kinderschoenen. We hebben de polygraaf gebruikt. En we hebben hypnose ­gebruikt om mensen beter te laten herinneren wat ze destijds beleefd hadden. Dat gaf spectaculaire resultaten: sommige ­getuigen herbeleefden de moordpartijen zo intens dat ze in shock raakten. Dankzij de hypnose hebben wij enkele robotfoto’s op de bekende gele affiches samengesteld. Het opvallende eraan was dat die beelden precies overeenstemden met de beschrijving van de verdachten zoals die ten tijde van de feiten werden opgetekend.’

Jullie hebben er ook profilers bij ­gehaald.

‘Ze hebben ons veel nieuwe inzichten gegeven. Ze stelden zich de vraag waarom de daders zoveel materiële aanwijzingen ­hebben achtergelaten, terwijl daders dat normaal niet doen. Ik vergelijk het met een goochelaar: hij trekt de aandacht op een bepaald punt, terwijl het belangrijke elders plaatsvindt. Is de aandacht van de speurders door de daders bewust in een bepaalde richting gestuurd, terwijl de oplossing ergens anders gezocht moest worden? Ik denk van wel. De daders lieten tientallen voorwerpen achter die niets met de feiten te maken hadden, maar tot lang en nutteloos onderzoekswerk hebben geleid.’

‘De profilers hebben ons ook aangespoord om te gaan denken zoals de daders. Zo hebben we hun “geografische comfortzone” kunnen afbakenen: de plaats waar de daders altijd op terugvallen, omdat ze die beter kennen dan hun achtervolgers. Al die elementen samen hebben een lijst van potentiële daders opgeleverd. Zuiver door onderzoek dus, niet vanuit een vooringenomen standpunt.’

Toch hebben jullie het spinnenweb niet kunnen ontwarren?

‘Helaas niet. Een onderzoek leidt meestal tot een hypothese, maar het is niet omdat je een hypothese hebt dat je de persoon ­geïdentificeerd hebt die de trekker heeft overgehaald. Ik sta nog altijd achter de ­resultaten van ons onderzoek van toen en blijf overtuigd van mijn werkhypothese (wat die is, wil Vos niet kwijt, red.). Maar in 2012 kwam er, samen met een nieuwe ­leiding en andere onderzoekers, een andere visie op het dossier. Ik zag het niet zitten om opnieuw dezelfde pistes te onderzoeken, waarvan ik, terecht of niet, overtuigd was dat ze tot niets zouden leiden.’

Wat is er nog niet gebeurd in dit dossier?

‘Misschien de speurders bijeenbrengen, die afzonderlijk aan de verschillende grote dossiers gewerkt hebben die ter sprake kwamen tijdens het jarenlange onderzoek: de aanslagen van de CCC, de grote gangsterbendes, de uiterst rechtse groeperingen, noem maar op. Maar natuurlijk ook de speurders die in het verleden al aan het Bende­dossier gewerkt hebben. Elke onderzoeker houdt daar wel een buikgevoel aan over. Zonder snelle doorbraak is het over drie jaar over and out … (dan verjaart het dossier, red.).’

Zal u dit dossier ooit van u kunnen afzetten?

‘Na het Bendehoofdstuk heb ik onderzoeken gevoerd in het militaire milieu in ­binnen- en buitenland. De evacuatie in ­Afghanistan samen met de Special Forces vorig jaar heeft een diepe indruk nagelaten. Ook in die materie heb ik mijn draai gevonden. Maar een dossier zoals dat van de Bende kun je nooit helemaal van je ­afzetten. Dat ik er het sluitstuk niet van heb kunnen afleveren, had ik liever anders gezien. Ik heb de slachtoffers de antwoorden niet kunnen geven waarop ze hoopten.’

‘Maar ik ben er niet door gefrustreerd en het zal mijn leven na mijn pensioen niet bepalen. Je kunt maar geven wat je kunt, en dat heb ik gedaan. Ik duim nu voor de magistraten en collega’s die blijven zoeken naar een antwoord op het raadsel van de Bende van Nijvel.’

Bron » De Standaard

België heeft eindelijk werkwijze voor vrijgave geclassificeerde stukken

De Kamer heeft woensdag unaniem het licht op groen gezet voor een wetsvoorstel dat een procedure invoert voor de vrijgave van geclassificeerde stukken. België is een van de weinige landen in West-Europa die nog niet over een vaste werkwijze beschikken waardoor geclassificeerde stukken dat in principe voor altijd blijven.

Een wet van 1998 bepaalt dat informatie of gegevens in een classificatie kunnen worden ondergebracht, indien hun oneigenlijk gebruik bepaalde belangen kan schaden. Zoals de meeste landen kent België drie graden: vertrouwelijk, geheim en zeer geheim. De classificatie is gekoppeld aan een machtigingsregime en straffen.

Het ontbreekt echter aan een regeling om de classificatie na verloop van tijd op te heffen. Dat kan dat voor historisch onderzoek noodzakelijk zijn. Momenteel zijn er nog belangrijke gaten in de Belgische geschiedschrijving van periodes die al lang achter ons liggen, zoals, de ‘loden’ jaren 80, de Koude Oorlog, of ons koloniaal verleden.

De wettekst werd ingediend door Stefaan Van Hecke (Groen). Hij werd bijgeschaafd door een amendement van de meerderheid, dat rekening hield met vragen van de inlichtingendiensten. In een eerste versie was sprake van het automatisch vrijgeven na 20, 30 of 50 jaar, afhankelijk van de graad. De definitieve tekst voorziet in een evaluatiesysteem aan het einde van de termijnen en een mogelijkheid tot verlenging. In principe wordt ieder stuk voortaan na honderd jaar gedeclassificeerd.

Bron » Het Laatste Nieuws

Vier ongemakkelijke waarheden over de leugendetector

België is het enige West-Europese land dat de leugendetector gebruikt in gerechtelijke procedures. De politie verdedigt de test met vuur, experts kraken haar af. ‘Het Belgische gebruik van de polygraaftest is pseudowetenschappelijk.’

‘De sfeer in de regering is momenteel goed’, zegt minister van Justitie Vincent Van Quickenborne (Open VLD) lachend. Meent hij het? Gezien hij net aan de leugendetector of polygraaf hangt, weten we het zo. ‘De waarheid’, zegt polygrafist Gregorio Cornelis. Dat is een leugentje om bestwil: op basis van één vraag kan de polygrafist niet achterhalen of iemand liegt.

Van Quickenborne bracht gisteren een bezoekje aan de federale gerechtelijke politie waar de tests plaatsvinden. In een nieuwe ­rondzendbrief zet hij de puntjes op de i over het gebruik ervan. Op­merkelijk is dat geen enkel ander West-Europees land de test gebruikt. ‘Dat is omdat wij slimmer zijn’, grapt polygrafist Kurt ­Devilder. Is dat echt zo? Of gaan we als enige land de mist in door een onbetrouwbare test te gebruiken?

De test is te omzeilen

De test maakt gebruik van de techniek van de vergelijkende vraag. Er worden twee types ja/nee-vragen voorgelegd. Het ene type omvat de relevante vraag: heeft iemand het misdrijf begaan? Het andere type is een controlevraag. Bij seksuele misdrijven is dat bijvoorbeeld: vond je het ooit nodig om te liegen over een seksuele activiteit? Wie onschuldig is, krijgt meer stress van die laatste vraag. Wie schuldig is, reageert sterker op de relevante vraag. Althans, dat is de theorie. De reactie wordt gemeten met sensoren. Ze registreren bloeddruk, hartslag, bloedvolume, adem­haling en zweetafscheiding.

Die sensoren flakkeren niet ­alleen op wanneer je een leugen vertelt. Je kunt de reactie nabootsen door tijdens de vraag aan iets ­anders te denken, op je tong te bijten of je sluitspier op te spannen. Wil je de test omzeilen, dan doe je dat bij de controlevragen zodat je daar sterker op reageert (zoals bij onschuldige mensen het geval is).

De test valt te manipuleren, zo blijkt uit onderzoek. Maar poly­grafisten kunnen misleidende ­gedragingen onderscheppen. ­‘Onze stoel meet ook bewegingen, op het zitvlak en de leuning’, zegt ­Cornelis. Hij stelt vast dat ook doorwinterde leugenaars falen. Zo was het oordeel na de test van ­Abdallah Ait-Oud, die Stacy en ­Nathalie vermoordde: ‘leugen­achtig’. Dat was ook zo bij seriemoordenaar Ronald Janssen.

Volgens Bruno Verschuere, professor forensische psychologie aan de Universiteit van Amsterdam, blijkt uit de literatuur dat de kans klein is dat de polygrafist een schuldige onterecht bestempelt als ‘niet leugenachtig’. Die kans ­bedraagt 1 tot 13 procent.

De leugendetector levert ­resultaat op …

Er zijn talloze voorbeelden waarbij de leugendetector geleid heeft tot een doorbraak of een bekentenis. In 2019 werden 271 tests afgenomen. 33 leidden tot een bekentenis. ‘Dat is niet per se omdat de test zelf het bij het rechte eind heeft’, zegt Verschuere. ‘Het werkt ook intimiderend. ­Sommige mensen gaan al door de knieën nog voor het apparaat aangeschakeld wordt.’

De politie benadrukt dat de grootste winst niet ligt in het uitlokken van bekentenissen. ‘Zoals de Canadezen, van wie we opleiding krijgen, zeggen: we doen het voor de onschuldigen’, zegt Devilder. ‘In 65 procent van de tests wordt de waarheid gesproken. Vaak worden mensen heel emotioneel wanneer blijkt dat hun onschuld eindelijk geloofd wordt.’

… maar ten koste van ­onschuldige burgers

Die successen hebben een schaduwzijde. De polygrafist bestempelt een onschuldige soms als leugenachtig. ‘Als de vraag gesteld wordt: “Heb je je partner vermoord?”, is het niet moeilijk om je in te beelden dat ook wie het niet gedaan heeft een sterke reactie vertoont’, zegt Verschuere.

De test biedt onschuldigen slechts een matige bescherming, stelt Verschuere vast. De kans op een valspositief resultaat bedraagt 10 tot 23 procent, blijkt uit de literatuur. Als van de 500 mensen die normaal jaarlijks getest worden twee op de drie onschuldig is, dan krijgen jaarlijks 33 tot 76 mensen onterecht het etiket ‘leugenachtig’.

‘Dat is de nachtmerrie van elke polygrafist’, zegt Devilder. Maar hij wijst erop dat de test nooit kan ­gelden als enige bewijs. Volgens Cornelis is de test erg accuraat. ‘Uit honderden gepeerreviewde artikels blijkt dat de betrouwbaarheid tussen de 92 en 98 procent ligt.’

Verschuere fronst de wenkbrauwen. ‘Polygrafie is ook een industrie, die er geen baat bij heeft om politieagenten kritisch op te leiden. Ze praten de verkopers na, die schermen met de meest gunstige studies.’ Een recente overzichtsstudie is erg kritisch voor de gepubliceerde studies. De auteurs concluderen dat de wetenschappelijke basis voor de leugendetector zwak is en de studies van ­lage kwaliteit.

De expert zou het nooit doen, de minister twijfelt

Niemand kan verplicht aan de ­leugendetector gelegd worden. Dus wat als u voor de keuze gesteld wordt? ‘Als ik onschuldig was, en het is een goede polygrafist, dan zou ik het doen’, zegt polygrafist Cornelis. ‘Maar als ik schuldig was? Dan zou ik wel zot zijn.’

Verschuere zou het niet doen, en al zeker niet als hij onschuldig was. De test gaat immers vaker in de fout bij onschuldigen. En de minister? We krijgen geen ja of nee. ‘Goeie vraag. Dan moet je alle scenario’s op een rij zetten. Als je onschuldig bent, biedt het toch een kans om je onschuld te bewijzen.’

Bron » De Standaard

Informanten Staats­veiligheid mogen misdrijven plegen

Geld storten aan een jihadi of deelnemen aan een verboden manifestatie: binnenkort zullen bronnen van de inlichtingendiensten de wet mogen overtreden om het vertrouwen van hun doelwit te behouden. De spionnen zelf zullen mogen infiltreren.

Wegens de toegenomen terreurdreiging van de voorbije jaren is in de wet de omschrijving van wat terrorisme is en vooral wat het betekent steun te geven aan terroristische groeperingen, fors uitgebreid. Allerlei hand- en spandiensten zijn expliciet strafbaar geworden. Voor de bronnen die de Staatsveiligheid en militaire inlichtingendienst Adiv in extremistische kringen hebben, is dat een probleem. Een bron moet nu vaak stoppen net op het moment dat ze belangrijke informatie naar boven zou kunnen halen. Zo is geld storten op de rekening van een potentiële terrorist om op die manier diens rekeningnummer te achterhalen bijvoorbeeld strafbaar.

Een hele reeks nieuwe regels voor de inlichtingendiensten maakt het voortaan mogelijk voor die bronnen om ‘bepaalde lichte strafbare feiten’ te begaan. Concrete voorbeelden van wat nu wel mag, zijn een voertuig uitlenen aan een doelwit, geld storten aan iemand die naar jihadistisch gebied is vertrokken, een valse nummerplaat gebruiken of betalen voor de toegang tot een website met propaganda. Het federaal parlement gaf vorige donderdag groen licht voor de nieuwe regels.

Aan de toelating om strafbare feiten te plegen zijn veel voorwaarden gekoppeld. Zo mag de bron het alleen doen om haar ‘informatiepositie’ veilig te stellen, wat betekent dat ze zo het contact met het doelwit kan behouden. Het mag ook als de eigen veiligheid of die van andere personen in gevaar zou komen als ze de feiten niet pleegt. Belangrijk is dat er geen geweld ­tegen personen mag worden ­gebruikt. Ook zaken als brandstichting zijn uit den boze. Deelnemen aan een verboden bijeenkomst kan wel, net zoals daar haatpropaganda verspreiden.

Expertise nodig

Er zijn verschillende vormen van controle. Vooraf zullen agenten van de inlichtingendiensten de ­fysieke, psychische en morele integriteit van bronnen nagaan. De ­beslissing voor een machtiging om een strafbaar feit te begaan, kan ­alleen worden genomen door de chef van de inlichtingendienst. De commissie van magistraten die nu controle uitoefent op de bijzondere inlichtingenmethodes, zal dat ook doen voor de feiten die bronnen plegen. De bron wordt geregistreerd in een register en moet een overeenkomst tekenen met daarin de voorwaarden voor de uitvoering van die strafbare feiten, en hoe daarover verslag wordt uitgebracht. Toezichthouder Comité I wordt hierover ook geïnformeerd.

Zodra de feiten zijn gepleegd, moet de bron dat melden. Als de ­inlichtingendienst twijfelt aan de betrouwbaarheid van de bron, dan kan die zelf het doelwit worden van een afluisteroperatie.

‘De nieuwe mogelijkheden zijn zeer goed, dit zijn belangrijke stappen om volwaardige inlichtingendiensten met offensieve capaciteiten te maken’, zegt Kenneth Lasoen, docent inlichtingen­studies (UAntwerpen) en fellow bij het Nederlandse Clingendael Instituut. ‘Nu is het belangrijk dat de diensten voldoende mensen hebben, met de nodige opleiding, om met dergelijke verantwoordelijkheden om te gaan. Als bronnen strafbare feiten mogen plegen, is het essentieel dat ze goed worden aangestuurd. Die expertise zullen ze nog verder moeten ontwikkelen. Bronnen de toelating geven om de wet te overtreden is altijd risky business. Als je een bron verkeerd inschat, kan het snel slecht aflopen wanneer die zich gelegitimeerd voelt door de Staatsveiligheid.’

Gaan sporten met de spion

Naast die nieuwe regels voor bronnen, zullen de agenten van de ­inlichtingendiensten zelf ook kunnen infiltreren bij doelwitten, ­zowel online als in de reële wereld. Dat kan van pas komen om contact te leggen met spionnen van buitenlandse inlichtingendiensten die hier onder een dekmantel actief zijn, zeker als die erg voorzichtig zijn met hun telefonische en elektronische communicatie.

‘Om informatie over de activiteiten, interesses of zwakke punten van de buitenlandse inlichtingenagent te verkrijgen, zal een agent van een Belgische inlichtingen- en veiligheidsdienst duurzaam met hem socializen op culturele evenementen of sportmanifestaties’, staat in het goedgekeurde wetsontwerp. ‘Daarvoor zal de Belgische inlichtingenagent een fictieve identiteit moeten gebruiken om zich in te schrijven in clubs of verenigingen, om betalingen in verband met die activiteiten te doen, om uitnodigingen te ontvangen en tot slot om in contact te treden met de buitenlandse inlichtingenagent.’

De infiltratie in gesloten online chatgroepen moet het mogelijk maken meer zicht te krijgen op terroristische groeperingen. ‘Om toegang te krijgen tot deze geheime kamers moeten onze veiligheidsdiensten het vertrouwen kunnen winnen van hun doelwitten’, verklaarde minister van Justitie Vincent Van Quickenborne (Open VLD). ‘Hier botsen ze vaak op de grenzen van wat wettelijk toegelaten is. We voorzien hiervoor in een aangepast kader, waardoor het ­bijvoorbeeld mogelijk wordt om extremistische of haatdragende taal te gebruiken.’

Militairen mogen cyberaanval plegen

Behalve de bijkomende ­bevoegdheden rond infiltratie, zal de militaire inlichtingendienst Adiv ook cyberaanvallen mogen uitvoeren, zij het in de uitzonderlijke ­omstandigheden van een ­‘nationale cyber security crisis’. In eerste instantie zal de Adiv de aanval die België te verduren krijgt, helpen neutraliseren en de ­daders ervan identificeren. Dan kan worden gereageerd met een eigen ­cyberaanval.

Bron » De Standaard

Brussels gerecht niet opgewassen tegen Brussel

Het hof van beroep in de hoofdstad verzuipt in het werk dat er ligt, en dan komen er nog veel complexe zaken aan. De Hoge Raad voor Justitie waarschuwt voor een ‘perfecte storm’.

Er gaan bij het Brusselse hof van beroep te weinig zaken buiten om degene die binnenkomen op een vlotte manier te kunnen verwerken. Daardoor is het zeer lang wachten op arresten.

In burgerlijke zaken, zoals een geschil tussen twee ­bedrijven of een ­geschil tussen de burger en de fiscus, was de doorlooptijd eind 2020 iets meer dan twee jaar en negen maanden. In een derde van de ­zaken moeten de partijen zelfs meer dan drie jaar wachten op ­resultaat. Een fiscale zaak neemt gemiddeld 3,8 jaar in beslag. In strafzaken is de globale doorlooptijd met ruim de helft ­gestegen tussen 2016 en 2020. Een proces duurt iets minder dan zeven maanden, maar kan erg ­variëren volgens de inhoud van de zaak.

Megaprocessen

De berekeningen zijn gemaakt door de Hoge Raad voor de Justitie (HRJ) in een doorlichting die woensdag online verscheen. Het is verre van de eerste audit van het Brusselse hof van beroep, er ­waren er ook al in 2004 en 2008. De problemen slepen er al lang aan en ­raken maar niet opgelost. Het is de voorzitter van het hof, Laurence Massart, die zelf ­ om ­deze doorlichting heeft gevraagd, ­omdat ze vragen heeft bij de ‘haalbaarheid van megaprocessen in het licht van de middelen bij het hof van beroep’. Ze vraagt ook meteen om een ‘realistisch plan voor het wegwerken van de kolossale ­gerechtelijke achterstand’.

De basisconclusie van de HRJ is dat er een reëel risico is dat de werking van het hof van beroep compleet in de knoop raakt. De ­komende twee jaar krijgt het hof te maken met heel wat complexe zaken, zoals het proces over de aanslagen in Zaventem en Brussel. ‘In de meest ­ongunstige hypothese’, zegt de HRJ, ‘valt een “perfect storm” niet uit te sluiten.’

Concreet wordt er gewaarschuwd voor de impact van een nieuwe coronacrisis, of de uitval of afwezigheid van personeel om ­andere redenen.

De penibele situatie van het hof van beroep wordt onder meer veroorzaakt door de spanning tussen het personeelsgebrek en de zware zaken die er door de Brusselse context terechtkomen.

Domino-effect

Van de magistraten over ondersteunende juristen tot het griffiepersoneel: geen enkele afdeling is volledig bevolkt. Er zouden 74 raadsheren moeten zijn, maar die plaatsen zijn voor 10 procent niet ingevuld. Onder het griffiepersoneel gaat het zelfs om 40 procent. Er zijn besparingen geweest, maar ook de complexe samenstelling van het tweetalige hof, waarbij de taalbeheersing van kandidaten een factor is, belemmert vlotte aanwervingen. Bovendien zijn er zeker onder de griffiers veel langdurige afwezigheden.

‘Het gevolg is dat hierdoor een soort domino-effect heeft ­gespeeld, waarbij een aantal structureel overbelaste griffiers (langdurig) uitvielen, wat moest worden opgevangen door andere griffiers, die op hun beurt ook zijn uitgevallen’, schrijft de HRJ. De ­tekorten hebben al geleid tot de sluiting van kamers, waardoor ­zaken een tijd niet worden behandeld.

Naar verhouding krijgt het Brusselse hof van beroep niet meer zaken binnen dan andere hoven. Er speelt wel een Brussels effect, bijvoorbeeld in zaken rond eigendomsrecht, banken of overheidsgeschillen. In de ‘stock’ aan burgerlijke zaken is de Belgische overheid betrokken in 18 procent van de dossiers. In Brussel zijn er ook meer assisenzaken dan ­elders, en de zware criminele dossiers van het federaal parket worden er dikwijls behandeld.

Om escalatie te voorkomen, moet het hof een inhaalplan ­opstellen, waarvoor de Hoge Raad al een hele reeks suggesties geeft.

‘Sowieso gaan we daar mee aan de slag’, verzekert persmagistraat Wim de Troy. ‘Dit verhaal eindigt zeker niet met deze audit.’

Bron » De Standaard