Alleen tegen de schurkenstaat

In ‘Schurkenstaat België, de samenzwering tegen Benoît de Bonvoisin’ publiceert advocaat Mario Spandre de achtergrondinformatie waarmee hij Benoît de Bonvoisin, bijgenaamd de Zwarte Baron, uit de klauwen van het gerecht en… van de media heeft gehaald. Hij bereidt nu een miljoenenclaim voor tegen de Belgische staat.

Eliane De Wilde, de conservator van de Koninklijke Musea van Schone Kunsten van België, wist niet wat haar overkwam. Tien jaar geleden, midden juli 1994, bood zich bij haar een deurwaarder aan die beslag kwam leggen op een tiental topwerken uit haar collectie, waaronder een Rubens, twee Memlincs, vier werken van Rogier van der Weyden en een Hugo van der Goes. Er werd ijlings over en weer gebeld met de voogdijminister, de Luikse PS’er Jean-Maurice Dehousse. Maar dat bracht ook geen uitkomst.

De deurwaarder handelde in opdracht van Mario Spandre, de raadsman van een veertigtal Belgen die indertijd in Congo de dupe waren geworden van het zaïriseringsbeleid van dictator Mobutu Sese Seko. De Belgische staat had zich ertoe verbonden de slachtoffers van die nationaliseringen te vergoeden. Maar de betaling van de verschuldigde 600 miljoen frank liet al te lang op zich wachten. Daarom liet Mario Spandre beslag leggen op de kunstwerken – conservator De Wilde vond de keuze van de advocaat getuigen van erg goede smaak.

Mario Spandre heeft in zijn leven de Belgische staat al voor ruim 25 miljoen euro lichter gemaakt. Volkomen legaal. Spandre is een advocaat, een zeventiger, die niets liever doet dan in het krijt treden met de overheid. Dat houdt hem kwiek, vindt hij.

Vandaag bereidt hij nog maar eens een miljoenenclaim voor. Dit keer in de zaak van de ooit als ‘Zwarte Baron’ gebrandmerkte Benoît de Bonvoisin.

Vanachter zijn bureau kijkt Spandre uit over het fraai aangelegde Schumanplein en de fonkelende hoofdkwartieren van de Europese Unie. Binnen handbereik staat een uitgelezen bibliotheek met africana en met alle klassiekers over Congo. Mocht Katanga onafhankelijk zijn gebleven, dan woonde Spandre vandaag wellicht in Lubumbashi, vroeger Elisabethstad, zijn geboorteplek.

De Spandres zijn Italianen van afkomst. Of eigenlijk niet. Hun echte naam is Spandauer, maar toen de voorouders van de advocaat, een Duits geslacht van typografen, zich in de 19e eeuw in Turijn kwamen vestigen om er voor de hertogen van Savoie te werken, kreeg de naam gaandeweg een Italiaanse verklanking. De vader van Mario Spandre, drukker van professie, was ook een muzikant. Na omzwervingen in Zuid-Afrika, waar hij in handgemeen raakte met de Boeren, en Argentinië, waar hij in het operaorkest speelde, strandde hij uiteindelijk in Elisabethstad.

Moïse Tsjombe

Vader Spandre werd de drukker van L’Etoile du Congo, de latere L’Essor du Congo, een krant met een zeker gezag. ‘De krant was eigendom van kardinaal de Hemptinne, van een logebroeder en een joodse investeerder’, lacht Spandre. ‘Dat moest dus fout lopen – wat ook gebeurde.’ Waarop vader Spandre een boerderij en melkveehouderij begon. Het is daar, vlakbij Elisabethstad, dat Spandre opgroeide. Het is daar ook, in een villa van de buren, dat in 1961 Patrice Lumumba en enkele medestanders werden vermoord, in opdracht van de Amerikaanse inlichtingendienst CIA en de nieuwe Congolese sterke man Mobutu.

Spandre heeft nog getuigd voor de Lumumba-commissie. ‘Maar ze wilden daar de waarheid niet horen’, zegt Spandre fijntjes. ‘Ze wilden alleen vernemen wat koning Boudewijn en wat eerste minister Gaston Eyskens wisten. En die wisten van niets.’

Spandre kent de Lumumba-affaire. Hij heeft de meeste betrokkenen in de zaak gefrequenteerd, onder wie de CIA-vertegenwoordiger in Leopoldstad, Lawrence Devlin, die na goedkeuring van de Amerikaanse president John F. Kennedy Lumumba liet uitschakelen.

Na zijn rechtenstudies in Brussel kwam Spandre in contact met Moïse Tsjombe, die in 1960 de onafhankelijkheid van de mijnprovincie Katanga (nu Shaba) uitriep. Toen Tsjombe later met de hulp van Franse huurlingen en de Portugese veiligheidsdiensten een poging tot staatsgreep tegen Mobutu ondernam, verbleef Spandre in het Ritzhotel in Lissabon waar hij wachtte op het signaal dat de coup was geslaagd. Maar de Amerikaanse diensten raakten op de hoogte. Die lieten via de ambassadeur in Lissabon aan de Portugezen weten dat ze in Washington ‘zeer ongelukkig’ zouden zijn mocht Tsjombe zijn plannen doorzetten. Waarop het manoeuvre werd afgeblazen. Wat later, in 1967, werd Tsjombe in Spanje ontvoerd, met de hulp van de Fransen en zeker met het medeweten van Devlin, dus van Wash-ington. De Katangese leider werd in Algiers geïnterneerd. Hij overleed er in 1969.

In het voorwoord bij zijn exposé over de zaak-Bonvoisin dat deze week in de boekhandel ligt, verwijst Spandre heel even naar de Tsjombe-episode. ‘De fondsen voor de ontvoering werden via België aangeleverd. Het geld kwam van Mobutu, via Pierre Davister, de uitgever van het weekblad Spécial, en transiteerde via een rekening bij de Banque Bruxelles Lambert. Procureur-generaal Ganshof van der Meersch van het hof van cassatie heeft er alles aan gedaan om het onderzoek naar deze zaak onder de mat te houden. Want Mobutu moest, en zou, in Congo aan de macht blijven’, houdt Spandre vol.

Extreem-rechts

‘Er zijn zoveel zaken die de burgers van dit land nooit te weten komen. Drie ministers van Justitie – wijlen Jean Gol, een liberaal, de socialist Philippe Moureaux en christen-democraat Melchior Wathelet – hebben toegelaten dat Benoît de Bonvoisin het leven onmogelijk werd gemaakt en dat zijn carrière werd gebroken door een dossier van de Staatsveiligheid dat op pure fictie berustte’, zegt Spandre terwijl hij parmantig zijn papieren bijeenraapt. ‘De schade die hier door de Belgische staat werd aangericht, is enorm. Wij gaan daar nu een prijs op zetten.’

Toen Spandre in 1995 door Benoît de Bonvoisin in de arm werd genomen, kende hij van het dossier alleen wat hij in de kranten had gelezen. Het was een stafhouder die Bonvoisin naar Spandre bracht. Hij had immers de reputatie er niet voor terug te schrikken om de staat zelf aan te vallen.

In 1981 was via onder meer de krant De Morgen een nota van de Staatsveiligheid gelekt. Daarin werd Bonvoisin omschreven als een heuse fascist die via zijn bedrijven Cidep en PDG het Front de la Jeunesse, en dus extreem-rechts in België, financierde.

‘Bonvoisin was voor die tijdsgeest geknipt als schuldige’, zegt Spandre.’ Het gonsde in die jaren tachtig van de geruchten over plannen voor een staatsgreep. Er was de rakettenkwestie, de aanslagen van de CCC, de Bende van Nijvel. Alle getuigenissen waren eensluidend: de overvallen van de Bende van Nijvel waren het werk van professionals. De bende maakte 28 dodelijke slachtoffers en het gerecht vond niet eens het begin van een spoor. Extreem-rechts zit achter de aanslagen, werd gefluisterd. De enige dienst die contact had met extreem-rechts was de Staatsveiligheid. Die was Westland New Post geïnfiltreerd en had die organisatie zelfs gesteund.’

In 1981 moest de Bende van Nijvel nog aan zijn reeks moordende overvallen beginnen, maar de naam van Benoît de Bonvoisin was al gevallen.

Bonvoisin, van adellijken huize, is een wat excentrieke heer die in kringen van Franstalige christen-democraten omging.

De Bonvoisins, een familie van textielfabrikanten, zijn afkomstig uit Petit-Rechain bij Verviers. Bonvoisins grootvader was Alexandre Galopin, de gouverneur van de Generale Maatschappij van België die tijdens de oorlog op bevel van de Duitse Gestapo werd vermoord. Zijn grootmoeder was de dochter van Gustaaf Verriest, broer van Hugo Verriest. Een andere overgrootoom was Victor Besme, de baron Haussman van Leopold II, die Brussel een moderne aanblik gaf. Zijn vader, Pierre de Bonvoisin, was eveneens een topman van de Generale Maatschappij.

Vrij jong kwam Benoît de Bonvoisin terecht in de kring rond Paul Vanden Boeynants, de sterke man en Brussels stemmenkanon van de PSC. VDB installeerde Bonvoisin aan het hoofd van het Cepic ( Centre Politique des Indépendants et des Cadres), een evenknie van het Vlaamse NCMV ( Nationaal Christelijk Middenstandsverbond). Dat Cepic werd de motor van de centrumrechtse PSC.

Front de la Jeunesse

Het waren erg woelige tijden. De kolonels waren nog aan de macht in Griekenland, Franco in Spanje, in Vietnam voerden Amerikaanse GI’s een uitzichtloze oorlog en het communistische Oost-Europa lag nog achter het IJzeren Gordijn.

‘Links’ en ‘rechts’ waren in die dagen geen ijdele woorden. En de groep rond VDB zat in het rechtse kamp. Gaandeweg werd Vanden Boeynants door de media zelfs in ultrarechtse hoek geduwd. In VDB’s entou-rage immers werden mensen gesignaleerd als majoor Jean Bougerol, die graag conferenties mocht beleggen over het sluipende communistische gevaar. De organisatie achter de conferenties van Bougerol en de publicatie van Inforep, een persoverzicht dat als een sonar elke vorm van linkse subversie registreerde, was het zogeheten Public Information Office. In de Vlaamse media vooral werd PIO als een soort inlichtingendienst afgeschilderd. En via die PIO was de link naar plannen voor een staatsgreep en later de Bende van Nijvel snel gelegd.

In maart 1983 werden de eerste geruchten over een mogelijke staatsgreep vreemd genoeg gelanceerd door het extreem-rechtse Nouvel Europe Magazine. In dat artikel werd ook het bestaan onthuld van Westland New Post, de extreme loot van het Front de la Jeunesse.

Was het bericht in Nouvel Europe Magazine een repliek op het lekken twee jaar eerder van de nota van de Staatsveiligheid over Benoît de Bonvoisin? Of was het WNP een poging om te infiltreren in de Staatsveiligheid? Knappe koppen die daar na al die jaren nog wijs uit raken. Emile Lecerf, de baas van Nouvel Europe Magazine, leefde in elk geval op vriendschappelijke voet met de top van de Staatsveiligheid, maar ook met de Israëlische inlichtingendiensten.

‘Mijn enige band met al dat volk was dat het Front de la Jeunesse een bureau had in het pand dat ik aan Nouvel Europe Magazine verhuurde’, zou Bonvoisin later aan Knack vertellen. Bonvoisin heeft altijd volgehouden dat het lekken van de nota en de bijgeleverde bewijsstukken één grote machinatie was van de Staatsveiligheid, toen nog geleid door de mysterieuze Albert Raes.

Raes, beweerde Bonvoisin, heeft hem nooit vergeven dat hij in een nota voor minister van Defensie Vanden Boeynants parlementaire controle eiste op de diensten van de Staatsveiligheid. Bonvoisin had ook van de Franse inlichtingendiensten vernomen dat de Staatsveiligheid lekte als een mandje en hij had dat publiekelijk herhaald.

Bovendien stonden Raes en Vanden Boeynants ook op gespannen voet met elkaar. Een gevolg van de Congo-crisis. Terwijl de regering troepen stuurde naar Congo, werden hier huurlingen geronseld om op de Belgische para’s te schieten. Volgens Vanden Boeynants had Raes verzuimd de regering daarover in te lichten.

Bonvoisin vogelvrij

Volgens Spandre beginnen de moeilijkheden van Bonvoisin met de nota van de Staatsveiligheid. Want die leidt tot nieuwe onderzoeken die ‘de Zwarte Baron’ zoals hij intussen in de media wordt genoemd, voor het gerecht brengen. Het kostte hem bij een eerste veroordeling vijf jaar opsluiting wegens oplichting, verduistering, bedrieglijk bankroet en valsheid in geschrifte bij het beheer van PDG en Cidep. Na een eerste behandeling in beroep werd Bonvoisin prompt aangehouden. Een van de magistraten die optrad in de zaak tegen Bonvoisin was de latere substituut Jean-François Godbille van de financiële sectie van het hoofdstedelijke parket, een voormalig lid ook van Cepic, die goede banden onderhield met Opus Dei. Later zou Godbille terechtkomen op het kabinet van de liberale minister van Financiën Robert Hatry.

Toenmalig minister van Justitie Jean Gol zou ooit voor het parlement bevestigen dat Bonvoisin in verdenking was gesteld op basis van feiten verzameld door de Staatsveiligheid. Latere ondervragingen van agenten van de Staatsveiligheid hebben dat bevestigd.

Maar de vereffenaar aangesteld door de Brusselse handelsrechtbank, zo raakte later bekend, zou nooit één onregelmatigheid in de bedrijven van Bonvoisin vaststellen. Godbille zelf zou in 1989 voor de parlementaire Bende-commissie toegeven dat de gelekte nota van de Staatsveiligheid eigenlijk een vervalsing was.

Volgens Spandre zijn de daaropvolgende beschuldigingen, zoals de heling van een zilveren dodenmasker dat aan een religieuze orde toebehoorde en het vermeende aandeel van de baron in het Luikse parkeermeterschandaal – twee zaken waarin hij werd vrijgesproken – een gevolg van de manoeuvres van de Staatsveiligheid.

Naderhand was er geen dossier te bedenken waarmee Bonvoisin niet in verband werd gebracht: de roze balletten, de Bende van Nijvel, later nog de affaires Dutroux en Nihoul. Bonvoisin was vogelvrij verklaard. ‘De manier waarop Bonvoisin door enkele van zijn advocaten werd verdedigd, heeft hem ook geen goed gedaan’, zegt Spandre.

Een van die advocaten was de bekende Xavier Magnée, ooit een compagnon van wapenhandelaar Roger Boas en onlangs in de actualiteit als advocaat van Marc Dutroux. Magnée had Bonvoisin verzekerd dat hij, voor een honorarium van twee miljoen frank, al die moeilijkheden met de Staatsveiligheid kon rechttrekken.

Een vervelende brief

Het was Magnée die, zonder het te beseffen, Spandre het breekijzer leverde waarmee hij uiteindelijk de vrijspraak van Bonvoisin afdwong. ‘Uit een brief van Magnée bleek dat hij met hoge magistraten had overlegd over wat Bonvoisin moest doen om niet te zwaar gestraft van de zaak af te raken’, vertelt Spandre. ‘Het is toch schandalig dat een advocaat overlegt met de magistraten over de straf die zijn cliënt zal worden opgelegd, terwijl diezelfde cliënt onschuldig pleit.’

Spandre wilde de brief van Magnée aan het hof van beroep voorleggen, maar de rechter verbood hem dat. Want daarmee zou de confidentialiteit tussen advocaat en cliënt worden geschonden. Maar, hield Spandre vol, die confidentialiteit dient om de cliënt, die zich moet verdedigen, te beschermen. In dit geval had Bonvoisin geen enkel voordeel bij het in stand houden van die confidentialiteit. Integendeel. Maar de rechter dreigde ermee Spandre aan te klagen bij de stafhouder als hij bij zijn voornemen bleef om de brief openbaar te maken.

‘Ik ben dan zelf naar de stafhouder getrokken’, herinnert Spandre zich. ‘Die zat op de lijn van het hof van beroep. Ik vroeg hem: “Verbiedt u mij om de brief te gebruiken? Zo ja, dan dien ik meteen klacht in bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.” Hij wist dat ik al eens eerder, in de zaak van de verkoop van het Palace Hotel, de stafhouders voor het Europees Hof had gedaagd en had gewonnen – dat scheelde voor mijn cliënt meteen 115 miljoen frank.’

‘Ik zei nog tegen de stafhouder: “U kunt me ook aanklagen voor de raad van de orde. Maar dan wordt de hele zaak publiek gespeeld. En daar zal ik pleiten dat de Orde van Advocaten de waarheid tracht te verdonkeremanen.”

‘Ik heb daarop de brief van Magnée toch aan de rechters in beroep voorgelegd. Maar de voorzitter, heel slim, heeft de brief buiten de debatten gehouden. Maar dat gaf mij de mogelijkheid om naar cassatie te trekken. Aanvankelijk weigerde de advocaat die voor cassatie moest pleiten de brief van Magnée voor te leggen. Ik heb hem daar dan toe gedwongen. En uitgerekend dat element heeft cassatie gebruikt om het arrest van het hof van beroep tegen Bonvoisin te verbreken. Waarop er een nieuw proces volgde, nu voor het hof van beroep in Mons, dat op 12 mei 2000 Bonvoisin niet alleen vrijsprak, maar in het arrest ook nog eens het hele onderzoek tegen hem en de aanpak van de onderzoekers aan de kaak stelde.’

‘Twintig jaar lang werd een individu vervolgd’, hamert Spandre. ‘Met alle ontsporingen tot gevolg. Dat gebeurde met het medeweten van ministers, rechters, onderzoeksrechters, griffiers en journalisten.

‘Als ik aan de rechters vroeg te onderzoeken of sommige journalisten niet betaald waren door de Staatsveiligheid, hebben ze geweigerd gevolg te geven aan dat verzoek. Er zijn daar valse verklaringen afgelegd voor parlementaire commissies, verklaringen onder ede!

‘Al die inspanningen om één man te treffen. Maar nog altijd is er geen spoor van de lui, de Bende van Nijvel, die 28 mensen hebben omgebracht. Dat stemt toch tot nadenken over de rol van de staat. Niet?’

Bron » Knack | Rik Van Cauwelaert

Overal, ja overal, zag de generaal KGB-mollen

Over de doden doorgaans niets dan goeds, maar ook een kwarteeuw later voelt Karel Van Miert er niets voor om zijn ergernis over zijn politieke opponent van weleer te verbergen: ‘Een bizarre, onbetrouwbare man die een hoop smeerlapperijen heeft uitgehaald’.

Robert Close, 1922 – 2003

Aan de hand van nauwgezette berekeningen van megaton, tanks en soldaten voorspelde generaal Close in 1977 dat het sovjetleger er exact 48 uur over zou doen om West-Europa te veroveren. Net als de meeste andere voorspellingen die hij deed, kwam ook deze niet uit, maar zijn boek L’Europe sans défense werd negenvoudig vertaald, tot in het Chinees toe, en verzekerde hem na zijn pensioen van een politieke loopbaan als rechtse havik binnen de senaatsfractie van de Franstalige liberalen. Afscheid van een relict uit de Koude Oorlog.

Robert Close werd op 30 april 1922 geboren in Brussel. Hij was een joch van dertien toen hij zijn allereerste uniform kreeg aangemeten in de Koninklijke Militaire School. Mei 1940 was een maand die zijn leven zou tekenen. Hij beleefde als infanteriesoldaat de smadelijke nederlaag van de Belgische troepen bij de achttiendaagse veldtocht en werd als krijgsgevangene naar Duitsland overgebracht.

Eens terug in het land, in januari 1941, sloot hij zich aan bij de weerstand, als agent van de geheime inlichtingendienst Luc-Marc. Na in juni 1942 te zijn opgepakt door de Gestapo zat hij opnieuw op de trein richting Duitsland, waar hij tot in mei 1945 het ene kamp naar het andere zou moeten ondergaan.

“Ik was een van de zeven in een groep van 75 die de nacht und nebel overleefden”, zei hij daarover later. Eens de oorlog voorbij vermeldt zijn cv de ene bevordering na de andere, met als uitschieter die tot generaal-majoor in 1976.

De ministers van Landsverdediging die daarna kwamen, hadden geregeld een dagtaak aan het beheersen van het probleem-Close. De man hield nooit en nergens zijn mond. Hij pende het ene na het andere essay en gaf voortdurend referaten over de erbarmelijke staat van paraatheid van de Europese strijdkrachten, en de Belgische in het bijzonder. De Russen stonden klaar, betoogde hij, “en niemand lijkt het te willen zien”. Hij beijverde een drastische verlenging van de dienstplicht en sympathiseerde openlijk met de Chileense dictator Pinochet, met diens Zaïrese collega Mobutu en met het apartheidsregime in Zuid-Afrika. Want al wat anticommunistisch is, is no matter how, goed.

Zijn militaire loopbaan zou in 1980 worden gefnuikt door SP-fractieleider Louis Tobback. De Vlaamse socialisten hadden zich verzet tegen de plaatsing van nieuwe kernraketten op Belgische bodem. Landsverraad, zei de generaal: “SP-voorzitter Karel Van Miert is bewust of onbewust het instrument geworden van de meest achterbakse sovjetpropaganda.”

Close, reageerde Tobback, kan dat wel denken, maar als topambtenaar hoort hij de regels van het democratische spel te respecteren. Zijn fractie eiste en bekwam zijn ontslag. Over de doden doorgaans niets dan goeds, maar een kwarteeuw later kan Karel Van Miert zijn ergernis over zijn politieke opponent van weleer nog altijd niet verbergen: “Die man was werkelijk geobsedeerd door de Russen, hij zag overal KGB-mollen. Er viel niet mee te debatteren. Je had wel meer van die mensen, maar generaal Close was een geval apart.”

“Ik herinner me hoe we in die tijd, eind jaren zeventig, gecontacteerd werden door iemand van de staatsveiligheid die aantoonde dat de generaal dossiertjes aan het fabriceren was tegen ons. Close was op dat ogenblik verbonden aan Buitenlandse Zaken en leidde er een mini-inlichtingendienst. Dat zat in de sferen van de CEPIC (uiterst rechts aanhangsel van de Franstalige christen-democratische PSC, DDC).”

“De dossiertjes stelden voor zover ik me herinner weinig voor. Het was een en al manipulatie. Het doel heiligde de middelen. Hij zou ‘bewijzen’ dat het Kremlin Belgische politieke partijen dirigeerde. Alle middelen waren goed. Ik ben toen naar minister van Buitenlandse Zaken Nothomb gestapt. Hij verzekerde me dat hij hier niets van afwist. Nu, wat later moest Close opstappen en dat was een goede zaak. Hij was een bizarre, onbetrouwbare man die een hoop smeerlapperijen heeft uitgehaald.”

De Franstalige liberale partijleider Jean Gol dacht er anders over. Na zijn ontslag werd Close opgevist om de senaatsfractie van de PRL te versterken. De generaal kroop meteen weer in de pen. Zijn volgende boek kreeg als titel Nog een kleine inspanning en we hebben de Derde Wereldoorlog voorgoed verloren. “Ja, als je dan vandaag de MR van Louis Michel ziet, dan is er bij de Franstalige liberalen toch heel wat veranderd”, merkt Van Miert op.

De parlementaire debatten over de budgetten voor Landsverdediging verliepen vanaf 1982 niet meer zo sereen als voorheen. “De toestand van het Belgisch leger is vandaag even dramatisch als in mei 1940”, betoogde de senator keer op keer. De reden? KGB-mollen natuurlijk. Die trekken achter de schermen aan de touwtjes, zo zei hij het in 1982 nog eens luid en duidelijk in het maandblad Exclusief: “De KGB bestaat en die KGB-jongens zitten heus niet in hun kantoor met de kaarten te spelen. De informatie waarmee ze onze beslissingen proberen te oriënteren, krijgen ze niet door werksters te rekruteren die ’s avonds in papiermanden snuffelen. Er moeten infiltranten aan het werk zijn, maar we hebben geen bewijzen. We kunnen alleen deduceren dat ze er zijn.”

Robert Close bleef senator tot in 1987, het jaar van de doorbraak in de Amerikaans-Russische ontwapeningsgesprekken. Hij was 65 en zag zijn zo vertrouwde wereld imploderen. In 1989 viel de Muur en even later de Sovjet-Unie zelf. De zo gevreesde militaire arsenalen bleken schroothopen, de nucleaire onderzeeërs vanzelf zinkende roestbakken. “Een invasie in 48 uur, daar hoeven we nu niet meer voor te vrezen”, zei hij in 1991 nog. “Maar we mogen ook niet te snel ontwapenen.”

In de herfst van zijn leven dook de generaal op verzoek van prinses Lilian in de archieven van koning Leopold III. Op basis van die studie schreef hij het boek Léopold III, onuitgegeven. Toen hij in de jaren negentig nog in de kranten opdook, gebeurde dat vooral met kritiek op de afschaffing van de dienstplicht. Foute keuze, betoogde hij: “Een beroepsleger zal enkel laaggeschoolden aantrekken, en werklozen die van geen ander hout pijlen weten te maken. Het absenteïsme zal toenemen en de motivatie van de troepen zal nog verder dalen.” En zo lijkt er dan toch één punt te zijn waarop de geschiedenis de generaal een beetje gelijk gaf.

Generaal Close werd donderdag begraven na een plechtigheid in de Sint-Jakobskerk op de Coudenberg in Brussel.

Bron » De Morgen

Het ketje was ook een beetje Siciliaan

De tofste Siciliaan van Brussel. Zo omschreef wijlen Frans Verleyen bijna twintig jaar geleden Paul Vanden Boeynants. Als ooit een toppoliticus la Belgitude in zijn grote en zijn heel kleine kantjes heeft vertegenwoordigd, dan is het wel VdB. Dinsdag verloor de man die fier was op zijn bijnaam de krokodil zijn laatste gevecht. Hij laat een levensverhaal achter waarin stof zit voor meer dan één roman. Het genre kan vrij gekozen worden: politieke thriller, detective of schelmenroman.

“Wat is er nu verkeerd aan wat pensen en een beetje compôte?” “Trop is teveel, teveel is trop.” “Ik had de Albert Frère van de vleessector kunnen worden.” “VdB, tu vas pas crever comme ça.” Weinig politici zullen zoveel gevleugelde uitspraken in het collectieve geheugen achterlaten als Paul Vanden Boeynants. In een tijdperk dat het politieke bedrijf nog vooral een zaak was van deftige heren, was Vanden Boeynants de gedroomde reddingsboei voor politieke cartoonisten en imitatoren. Hun onderwerp had daar geen enkel probleem mee. VdB was dan ook de eerste om het belang van public relations in te zien en verkiezingscampagnes in Amerikaanse stijl te voeren. Maar journalisten die al te kritische artikels schreven, konden steevast een recht van antwoord verwachten. Een bekend Vlaams televisieweekblad kreeg er in de jaren zeventig genoeg om er een vaste rubriek mee te beginnen.

De volkse afkomst van Paul vanden Boeynants is geen fabeltje. Slagerszoon VdB studeerde maar tot zijn zestiende en ging toen in de familiezaak werken. Kort na het einde van de Tweede Wereldoorlog, in 1946, laat hij voor het eerst van zich horen door een succesvolle staking van de middenstand te organiseren tegen de communistische minister van Bevoorrading. Het zal lang niet de laatste keer zijn dat VdB tegen het rode gevaar ten strijde trekt. Voorzitter August de Schrijver van de dan nog unitaire CVP-PSC is maar al te blij dat hij de populaire leider van de Brusselse slagersbond binnenhaalt. In 1949 wordt de dertigjarige VdB voor de eerste keer volksvertegenwoordiger.

Ondertussen wordt het familiebedrijf uitgebouwd tot een bloeiende KMO met 250 werknemers. In 1952 wordt VdB ook schepen van Stadseigendom in Brussel. Het is het begin van een innige relatie met de Brusselse immobiliënsector.

In 1958, het jaar van de mee door hem voorbereide wereldtentoonstelling, brengt hij het in de regering van Gaston Eyskens tot minister van Middenstand. Na een niet zo geslaagd intermezzo als partijvoorzitter – zelfs de toenmalige jongerenvoorzitter Charles-Ferdinand Nothomb verweet hem als een eenmansorkest op te treden – volgt in 1965 de apotheose. VdB wordt premier van een rooms-blauwe regering. De droom ontaardt al snel in een nachtmerrie. De behoudsgezinde en aan het unitaire België verknochte Brusselaar is wel heel slecht geplaatst om het hoofd te bieden aan de contestatiegolf van de jaren zestig en de aanzwellende roep voor Leuven Vlaams.

In februari 1968 valt de regering over de communautaire bananenschillen. Bij de verkiezingen haalt Vanden Boeynants met 116.700 voorkeursstemmen een eclatant persoonlijk succes. Maar hij kan niet verhinderen dat zijn eigen partij uit elkaar valt.

Defensie

Toch volgt in 1972 een comeback. VdB zal gedurende zeven jaar de meest opvallende en omstreden minister van Landsverdediging zijn die ons land ooit gekend heeft. Zijn ijverige aankooppolitiek en zijn plannen voor een beroepsleger maken de man met de pijp en de krakende stem definitief tot de kop van jut voor alles wat links is in dit land.

Een generatie groeit op terwijl ze slogans zoals “VdB, weg ermee” en “Neen aan de 30 miljard” (voor nieuwe jachtvliegtuigen) scandeert. De minister maakt er geen geheim van dat al dat protest volgens hem geïnspireerd is door communistische agitatoren en bestelt rustig voort vliegtuigen, pantsers, antitanksystemen en escorteschepen. Een flink deel van de uitrusting van het Belgische leger dateert nog altijd uit die periode. Beschuldigingen over belangenvermenging met sommige leveranciers, zoals het Asco van Roger Boas, duiken geregeld op maar blijven zonder gerechtelijk vervolg.

Eind 1978 beleeft VdB een laatste gloriemoment als hij gedurende drie maanden een overgangsregering mag leiden. Hij zal daarna nog heel even opduiken als vice-premier en als partijvoorzitter. Maar in de Wetstraat wordt de krokodil steeds meer een anachronisme. Politiek komt hij onder vuur te liggen voor de banden die hij via de CEPIC, de rechtervleugel van de PSC, onderhoudt met extreem-rechtse figuren zoals baron de Bonvoisin. Er kan amper een complotverhaal verschijnen of Vanden Boeynants wordt er een prominente rol in toebedeeld: geruchten over staatsgrepen, de Bende van Nijvel, roze balletten, meer recentelijk nog de X1-story, het is allemaal niet compleet zonder gastoptreden van VdB. Die wuift dat allemaal boos weg als absurde verzinsels.

In 1986 wordt de minister van staat wel veroordeeld voor een meer aardse zonde. Een op 200 miljoen frank geschatte fiscale fraude levert hem een veroordeling op tot drie jaar voorwaardelijke gevangenisstraf. De Brusselse rechter bestempelt de gewezen premier zonder verpinken als een verstokt en onverbeterlijk fraudeur.

Sjerp

De verbitterde politicus plooit zich terug op Brussel. Maar ook zijn laatste politieke droom, de Brusselse burgemeesterssjerp, gaat ondanks een verkiezingsoverwinning in 1988, niet in vervulling, nadat minister van Binnenlandse Zaken Louis Tobback gezegd heeft dat burgemeesters boven elke verdenking moeten staan.

In 1989 volgt het bevreemdende naspel in een bewogen carrière. VdB wordt ontvoerd door de bende van Patrick Hamers en komt pas vrij na het betalen van een losgeld van 68 miljoen frank. De persconferentie na zijn bevrijding is zijn laatste grote publieke verschijning. In de officiële politiek is zijn rol dan al zo goed als uitgespeeld. Maar zakelijk blijft hij nog jaren een spilfiguur in de Brusselse immobiliënwereld. Vooral via zijn alliantie met betontycoon Charlie de Pauw en diens opvolgers is VdB direct of indirect verbonden geweest met bijna elk groot immobiliënproject dat de hoofdstad sinds het einde van de jaren vijftig gekend heeft, met de WTC-operatie in het Noordkwartier als omstreden hoogtepunt.

Vanuit die machtspositie, die gesymboliseerd wordt door het voorzitterschap van de vzw Heizel, kan hij tot het midden van de jaren negentig achter de schermen nog zwaar wegen op het Brusselse stadsbestuur. Maar als de weggedeemsterde PSC in 1994 naar de oppositiebanken verwezen wordt, komt ook daaraan een einde.

VdB trekt zich terug in zijn Knokse villa. Tijdens de jongste gemeenteraadsverkiezingen beperkte zijn rol zich tot een video waarin hij zijn steun toezegde aan zijn ondertussen ook al overleden beschermeling Michel Demaret, die toen kandideerde met een weinig succesvolle scheurlijst. Heel wat toppolitici brachten gisteren hulde aan de warme persoonlijkheid en de vaderlandsliefde van de overledene. Geen enkele deed moeite om zich uit te roepen tot zijn politieke erfgenaam.

Bron » De Tijd

Paul Vanden Boeynants overleden

In het Onze-Lieve-Vrouw Ziekenhuis van Aalst sterft oud-premier Vanden Boeynants op dinsdag 9 januari aan de gevolgen van een hervallende longontsteking. VDB herstelde nooit van een open hartoperatie die hij op 6 december het jaar daarvoor onderging. Hij werd 81.

Bron » De Standaard

De onopgehelderde dossiers van De Bonvoisin

‘In het kader van een gedegen en betrouwbare onderzoekscommisie ben ik bereid te praten over een aantal onopgeloste gerechtelijke onderzoeken uit de jaren 80. En ik heb het gevoel dat er met de huidige minister van Justitie dingen mogelijk worden.’ De verrassende uitspraak komt van baron Benoît de Bonvoisin.

We hebben er op dat moment een urenlang gesprek met hem opzitten. Bij het buitenstappen krijgen we nog een uitsmijter. ‘Mag ik u een lastige vraag stellen: denkt u dat ik leugens heb verteld?’, vraagt de man die nu al zo’n vijftien jaar met het epitheton ‘de zwarte baron’ door het leven gaat. ‘Wij hebben vooral het gevoel dat u heel veel dingen niet vertelt’, is ons antwoord. ‘Er zijn een heel aantal dingen die ik niet kán vertellen omdat ik zo het leven in gevaar breng van een aantal mensen. Er zijn al genoeg doden gevallen. Ik mag mij gelukkig prijzen dat ze mij enkel burgerlijk hebben afgemaakt.’

Vorige week raakte bekend dat minister van Justitie Stefaan de Clerck op basis van artikel 485 van het wetboek van strafvordering het Hof van Cassatie had bevolen te onderzoeken of in het dossier van baron Benoît de Bonvoisin de magistratuur wel correct heeft gehandeld. Al sinds 1987 beweert de baron dat zijn dossier een toonbeeld is van flagrante rechtsweigering. Hoewel de minister het anders wil laten uitschijnen, werd hij door de magistratuur wandelen gestuurd.

Maandag verschijnt de Bonvoisin voor het Hof van Beroep te Brussel in een poging om een veroordeling tot drie jaar gevangenis (uit juni 1995) ongedaan te maken. Maar wie is die man met wie ook de minister niet graag wordt geassocieerd? We zochten hem op.

Benoît de Bonvoisin is al jarenlang een omstreden figuur, behorend tot de kaste der politiek onzuiveren. De publieke opinie kent hem als de man die extreem-rechts in België financierde en die er niet voor terugdeinsde daarvoor valsheid in geschrifte te plegen. Hij is trouwens op grond van die feiten vorig jaar veroordeeld. Het proces toen draaide om illegaal geld dat via de vennootschappen PDG en Cidep vergaard werd en dat diende om de lonen van het rechtsgezinde blad Nouvelle Europe Magazine (NEM) te betalen en om een privé-inlichtingendienst te financieren die geleid werd door extreem-rechtse figuren als majoor Bougerol. De baron werd beschuldigd van oplichting, verduistering, bankroet en andere fraude met genoemde vennootschappen.

De Bonvoisin is zich altijd heftig tegen dat imago blijven verzetten. Tevergeefs, want publiek gehoor vond hij niet. Onlangs kreeg hij steun uit onverwachte hoek. In zijn boek ‘De weg naar de wanorde’ neemt gewezen agent Robert Chevalier van de Belgische Staatsveiligheid namelijk de verdediging op van de baron. Het boek is één lange aanklacht tegen het beleid van gewezen topman van de Staatsveiligheid Albert Raes.

Chevalier schrijft onder meer: ‘Ik en mijn collega’s van BC2 (de cel die extreem-rechts onderzocht, red.) waren ervan overtuigd dat de CVP en de liberalen Vanden Boeynants wilden uitschakelen via zijn goede vriend De Bonvoisin. De vijanden van VdB stapten naar Albert Raes en vroegen hem om via de Staatsveiligheid bezwarend materiaal tegen De Bonvoisin en VdB te verzamelen’. En verder: ‘Ik denk niet dat hij fascistische ideeën had… Informanten in de extreem-rechtse kringen vertelden mij dat ze niet konden geloven dat De Bonvoisin extreem-rechts financierde’.

Het boek was voor De Bonvoisin een geschenk uit de hemel. Een rehabilitatie kwam er evenwel niet. In de Franstalige pers dook op hetzelfde moment plots het verhaal op van een koffer vol valse documenten (over o.m. de infiltratie van de KGB in ons land) die bij de broer van de baron in beslag was genomen. ‘Trop is teveel’, neemt de baron een gevleugelde uitspraak van zijn vriend VdB over, ‘dat waren documenten die mij een jaar eerder waren overgemaakt. Ik was met een aantal documenten naar het parket gestapt met de vraag na te gaan of er vervalsingen tussen zaten. Dat bleek ook het geval. Nadien werd een huiszoeking gehouden om de rest van de documenten in handen te krijgen en werd een perslek georganiseerd om te doen uitschijnen dat ik die documenten had vervalst. Dit is echt al te grof’.

‘Weet u dat u de eerste Vlaamse journalisten bent die mij in vele jaren om een gesprek hebben gevraagd,’ zegt hij wanneer we binnenkomen. ‘Of eigenlijk niet helemaal. Ooit is een journalist van een Vlaamse krant mij komen interviewen. Maar die mocht uiteindelijk van zijn hoofdredacteur het interview niet publiceren’.

Benoît De Bonvoisin ontvangt ons in zijn statige herenhuis aan de Brusselse Sint-Michielslaan. ‘Nee, ik woon hier helemaal niet alleen, beantwoordt hij onze nieuwsgierigheid. Mijn oude moeder woont hier ook. En de dochter van mijn zus die in Londen woont zit hier bij manier van spreken op kot. En dan is er hier nog een oude oom van mij. in feite en pied-à-terre voor de hele familie. Ik geloof in dit soort van samenlevingsvorm, die eigenlijk om respect voor de ouden van dagen draait. Het is toch beter dat oude mensen geïntegreerd blijven in de maatschappij, in plaats van ze ver weg in bejaardentehuizen te stoppen. Geloof het of niet, maar dit stond destijds ingeschreven in de principes van de CEPIC. De CEPIC was niet het extreem-rechtse clubje dat men er in de publieke opinie altijd van heeft gemaakt.’

Tijd: Niet extreem-rechts, maar dan toch wel rechts.

De Bonvoisin: ‘Als u met rechts anti-communistisch bedoelt, dan hebt u gelijk. De CEPIC was daarnaast in eerste instantie een groepering in de PSC die de middenstand en de vrije beroepen in de economie de plaats wilde geven die hen toekwam. Wat wij voor ogen hadden was: respect vragen voor de KMO’s als belangrijke werkverschaffers, en dat respect vertaald zien in een zo licht mogelijk fiscaal regime. Berperkte belastingen ten bate van de economische ontwikkelingen. Wij waren ook voor een ‘cordon salarial’ rond Europa. Maastricht dat is een fabriek van werklozen.’

‘De CECPI was op zich helemaal niet zo’n geval apart. Onze statuten waren volledig geënt op die van de PSC, met dat verschil dat er bij de CEPIC ingeschreven stond dat we niet alleen tegen het communisme ware maar ook tegen alle uitwassen van het kapitalisme.’

Tijd: Volgens velen bent u een gevaarlijk man, ja, zelfs staatsgevaarlijk.

De Bonvoisin: ‘Ik hou van zo’n vragen. Ja, als men het kartel van het grote private en syndicale kapitaal bedoeld, was ik gevaarlijk. Wij vroegen onder meer de financiële controle van de vakbonden. Dat viel in zeer slechte aarde omdat wij tegelijk gekant waren tegen de oprichting van de Bijzondere Belastingsinspectie. Een directeur-generaal van de BBI heeft het mij nadien bekend: de dienst heeft meer geld uit het land doen wegvloeien dan dat hij heeft opgebracht.’

Tijd: U wordt nu toch al zo’n vijftien jaar ‘de zwarte baron’ genoemd. Kunnen we eens naar de oorsprong van die weinig fraaie bijnaam gaan?

De Bonvoisin: ‘Al mijn problemen zijn begonnen toen ik in het begin van de jaren 80 vanuit de CEPIC en vanuit mijn positie als politiek medewerker van VdB officieel de vraag stelde of er controle kon worden uitgeoefend op het functioneren van de Staatsveiligheid.’

Tijd: Met welk gezag kon u zo’n controle vragen over de Staatsveiligheid?

De Bonvoisin: ‘Ik was ondervoorzitter van de CEPIC.’

Tijd: Met dekking van Vanden Boeynants…

De Bonvoisin: ‘Ik moest geen toelating vragen aan papa.’

Tijd: Wat bracht u op het idee om dat onderzoek te vragen?

De Bonvoisin: ‘Ik had vrienden bij de Franse geheime diensten en van hen vernam ik dat er op een of andere manier een sovjetinfiltratie aan de gang was in de Staatsveiligheid. Nadien kreeg ik daarover van het hoofd van de Franse veiligheid Demarange zeer precieze informatie, ook wat betreft de vertakkingen naar de politieke en journalistieke wereld. Ik zal daarover verklaringen afleggen zodra er een valabele commissie komt die daar klaarheid over wil.’

‘De toenmalige minister van Justitie Jean Gol vroeg mij ‘vriendelijk’ waarvan ik dan precies op de hoogte was. Ik heb hem toen die informatie niet willen geven omdat ik mogelijke verkeerde intenties zag. Kort nadien belegde Gol samen met Christian Smets van de Staatsveiligheid een persconferentie in een restaurant om mij in een slecht daglicht te stellen. Dat is dezelfde Smets over wie agenten van de veiligheid achteraf gezegd hebben dat hij aan het hoofd stond van een speciale cel van de Staatsveiligheid die de vuile zaakjes van Raes moest opknappen.’

Tijd: Het hek ging helemaal van de dam toen in 1981 een rapport van de Staatsveiligheid naar de krant De Morgen uitlekte, waarin u werkelijk als de spilfiguur van extreem-rechts in België werd opgevoerd. U was de geldschieter van extreem-rechts. U organiseerde privé-milities, U hielp de Duitse nazi Ekkerhard Weil uit de handen van het Belgische gerecht te houden…

De Bonvoisin: ‘Het document is een vervalsing. De persoon die het document heeft opgesteld, heeft later onder ede verklaard dat hij op bevel van kolonel Devlieghere van de veiligheid de voorwaardelijke wijs in het document volledig moest vervangen door de stellende wijs.’

Tijd: Maar er bestond dus wel een document, zij het in de voorwaardelijke wijs.

De Bonvoisin: ‘Dat oorspronkelijke document was een amalgaam. Men kan eender wat in een document zetten om nadien uw deuren te kunnen openen en voor alles en nog wat huiszoekingen organiseren. Alles draait om het gezegde: Quand on veut tuer son chien, on dit qu’il a la rage. Men heeft mij proberen te destabiliseren. Ik heb als voorbeeld gediend om anderen te doen zwijgen.’

Tijd: Een befaamd advocaat vertelde ons dat uw grootvader Alexandre Galopin – gewezen gouverneur van de Generale Maatschappij en in 1944 vermoord door de Gestapo – een dossier had met informatie over de grote sche collaboratie. Dat dossier zou in uw handen zijn. Is het dat wat men wilde vinden toen u de eerste keer werd aangehouden en er huiszoekingen werden gedaan? Zijn het deze archieven die van u een gevaarlijk man maken?

De Bonvoisin: ‘Later zal ik daar misschien meer over vertellen. Wat u vertelt is correct. De medewerkers van substituut Godbille hebben in 1990 gepoogd om dat dossier in het buitengoed van de familie te stelen.’

Tijd: Even terug naar de oorsprong van het conflict tussen uzelf en VdB enerzijds en Albert Raes anderzijds. Dat conflict zou al van 1970 dateren. Raes had toen nagelaten Paul vanden Boeynants op de hoogte te brengen dat Belgische huurlingen vanuit Luik waren vertrokken naar Zaïre.

De Bonvoisin: ‘Ik herinner mij dat incident perfect. VdB kon de tweeslachtigheid van Raes echt niet verdragen. Gelet op de grote macht van een inlichtingendienst in een land, was VdB zeer ontevreden over dat feit.’

Tijd: Die huurlingenkwestie lag echt gevoelig.

De Bonvoisin: ‘Maar, mon cher, aan de ene kant probeerde België de destabilisering van Zaïre te voorkomen en aan de andere kant liet de Staatsveiligheid huurlingen vertrekken.’

Tijd: U hebt zeer goede relaties met president Mobutu. Dat speelde misschien mee bij voor de Staatsveiligheid. U was een rechtstreekse lijn met de president. Een goede bron vertelde ons dat Mobutu via de ambassade in Brussel rechtse bewegingen in ons land heeft mede-gefinancierd. Ook de CEPIC.

De Bonvoisin: ‘Ik heb voor de CEPIC nooit een frank ontvangen van Mobutu.’

Tijd: Dat gebeurde misschien via Leon Finné, gewezen bankier bij de bank Copine die in 1985 vermoord werd door de Bende van Nijvel. Finné was lid van de CEPIC en zou volgens een getuige een rol hebben gespeeld in de financieringen door Mobutu.

De Bonvoisin: Finné was inderdaad lid van de CEPIC. Ik weet niets van relaties van Finné met Zaïre. Finné is mij ooit warm aanbevolen door senator Saint-Remy, destijds voorzitter van de CEPIC. Na een half uur onderhoud met Finné heb ik Saint-Remy laten weten dat ik de man niet vertrouwde. Finné was iemand die zijn zinnen nooit afmaakte. Kijk, is was zeer bang voor infiltraties binnen de CEPIC. Voor mij was Finné gebonden aan de politiediensten. Ik leidde dat af uit de zaken die Finné mij daarover vertelde.’

Tijd: Vorig jaar bent u tot drie jaar effectief veroordeeld voor valsheid in geschrifte bij de vennootschappen Cidep en PDG, van waaruit u extreem-rechts in België zou gefinancierd hebben.

De Bonvoisin: ‘Ze hebben in die zaak gewoon niets, niets, niets tegen mij. Er is geen enkel hard bewijs aangevoerd. Het enige wat mijnheer Fabri, de voorzitter van de rechtbank, heeft kunnen doen was een oordeel vellen op grond van zijn ‘intime conviction’. De veroordeling was gebaseerd op getuigenissen van o.m. Smets. Nooit is een onderzoek à décharge gebeurd. Deze beschuldiging is niet anders dan alle andere beschuldigingen die aan mijn adres werd geuit: De Bonvoisin heeft iets te maken met het parkeermeterschandaal in Luik, De Bonvoisin stond in de lijn van Klaus Barbie, De Bonvoisin organiseert staatsgrepen, De Bonvoisin heeft banden met de maffia, De Bonvoisin heeft de redactielokalen van het weekblad Pour in brand gestoken, De Bonvoisin handelt in drugs en wapens, De Bonvoisin steelt meubels uit de lokalen die hij aan Cidep verhuurt… Wees nu eerlijk, het wordt toch een beetje te veel van het goede. Weet u dat er stukken van mij zitten in zowat alle zware dossiers van de jaren 80? Gewoon om en bepaalde atmosfeer te creëren rond mijn persoon! En dat alles werd er bij de publieke opinie door een zekere pers ingehamerd.’

Tijd: U vertrouwt de pers niet?

De Bonvoisin: ‘Ik heb formele bewijzen dat bepaalde journalisten door de Staatsveiligheid werden betaald voor diensten die ze bewezen. Ik heb er zelfs het formele bewijs van dat een bepaalde journalist zo ver kon gaan dat hij schaduwopdrachten gaf aan leden van de BOB. Weet u, het is bijna een grap. België moet wel het enige land in de wereld zijn waar de linkse pers onder één hoedje speelt met de Staatsveiligheid.’

Tijd: U bent zo net nog één van uw vergrijpen vergeten. Onlangs bent u veroordeeld voor heling van antieke heiligenvoorwerpen die uit een klooster waren gestolen.

De Bonvoisin: ‘Nog zo’n onwaarschijnlijk verhaal. Mijn rol in die zaak is op generlei wijze die van een heler geweest. Integendeel, ik wilde dat de persoon die mij de zaken aanbood ze terug naar de rechtmatige eigenaar bracht. Er is nooit een onderzoek à décharge in deze zaak gebeurd. Er is zelfs helemaal geen onderzoek geweest. Ik ben niet voor de raadkamer moeten verschijnen. Weet u waarom subsituut Mawet zes maanden cel tegen mij eiste? Hij heeft het letterlijk gezegd: omdat De Bonvoisin schade wil berokkenen aan de Staatsveiligheid en die Staatsveiligheid een behoeder is van de democratie. Dit is toch wel een beetje al te doorzichtig.’

Tijd: U zegt dus dat er nooit veel onderzoek ten gronde is in de zaken waarin u een rol speelt.

De Bonvoisin: ‘Elke vraag naar bijkomend onderzoek werd systematische getorpedeerd. Kijk, ik heb in 1983 klacht neergelegd tegen Albert Raes en Christian Smets van de Staatsveiligheid en in 1987 is de zaak in de handen van een onderzoeksrechter gegeven om bijkomend onderzoek te doen. Het onderzoek wordt op alle mogelijke manieren door het parket gedwarsboomd. Substituut Godbille heeft in zijn requisitoir in het voordeel van de Staatsveiligheid niet minder dan 58 keer gelogen. Beseft u dat Raes in december 1987 aan de discussie op het parket-generaal deelnam waarin werd overwogen om via het Hof van Cassatie het arrest ongedaan te maken dat groen licht gaf voor het onderzoek dat, naar aanleiding van mijn klacht, tegen Raes zelf werd opgestart?’

‘Het onderzoek dat uit mijn klacht voortvloeide kwam bij onderzoeksrechter mevrouw Lyna terecht. Weet u dat Raes druk probeerde uit te oefenen met een ‘dossier’ over haar echtgenoot? Het onderzoek werd haar in 1992 afgenomen en overgedragen aan onderzoeksrechter J.P. Collin. Het bijkomende onderzoek dat in 1987 werd gevraagd werd door een arrest van de kamer van inbeschuldigingstelling in maart 1992 herroepen. Weet u waarom? Terwille van het staatsbelang!’

Tijd: Moeten we daaruit afleiden dat er bij het onderzoek meer naar boven zou komen dan alleen maar -excuseer ons de uitdrukking- bijna triviaal aandoende georchestreerde hetze tegen uw persoon? Met andere woorden, zou men bij diepgaand onderzoek als vanzelfsprekend op andere dossiers gestoten zijn? Of laten we het nog anders stellen: is er volgens u ergens een raakvlak tussen uw zaak en pakweg het dossier van de Bende van Nijvel?

De Bonvoisin: ‘Er is een raakvlak: het systematisch torpederen van het gerechtelijke onderzoek. Overigens, niet alleen mijn dossier en dat van de Bende van Nijvel zijn verknoeid. Er is ook nog de moord op Latinus, de dubbele moord in de Rue de la Pastorale, de affaire Bouhouche-Beijer, de brand bij Pour, de zaak Pinon (de roze balletten), enzovoort.’

Tijd: Zegt u nu dat achter alle troebele zaken dezelfde mensen en hetzelfde schema zitten?

De Bonvoisin: ‘Zo kan u het stellen. Het gaat om ‘une association de malfaiteurs’, een vereniging van boodsdoeners.’

Tijd: Hebt u precieze ideeën en informatie omtrent die zaken?

De Bonvoisin: ‘Uiteraard. Overigens, als er een ernstige commissie zou komen die licht wil werpen op alle troebele zaken, dan weet ik met zekerheid dat mensen uit minstens drie verschillende landen willen komen getuigen. Tot op heden is er echter een occulte macht die elk ernstig onderzoek naar bijvoorbeeld de Bende van Nijvel heeft getorpedeerd. Trouwens, dat zeg ik niet alleen, tot die bevinding is ook de Bende-commissie gekomen.’

Tijd: Mensen uit verschillende landen willen hier komen getuigen, zegt u. Ook uit Frankrijk?

De Bonvoison (lacht): Dat kan ik niet zeggen. Waarom stelt u die vraag?

Tijd: Volgens onze gegevens kan men de dossiers als de Bende van Nijvel of de CCC niet begrijpen als ze niet in een internationale context zijn geplaatst. Frankrijk en België zouden bijvoorbeeld een scharnierfunctie hebben gehad in de wapentrafieken van de jaren 80. Bepaalde bronnen zeggen dat de commandoleider van de Bende uit Frankrijk kwam. De CCC zou logistieke zijn ondersteund door de Franse Action Directe, zo wordt gesteld.

De Bonvoisin: ‘Wat de Bende betreft, weet ik het niet. U mag niet alles met mekaar verbinden, maar wanneer u het heeft over het terrorisme van de jaren 80 en over bepaalde Franse terroristische groeperingen en over bepaalde adressen aan de Frans-Belgische grens…ja dan zijn er wel verbanden.’

Tijd: Welke?

De Bonvoisin: ‘Dat is iets waarover ik wil getuigen voor een commissie.’

Tijd: Er zijn al onderzoekscommissie geweest. Waarom bent u nooit een getuigenis gaan afleggen?

De Bonvoisin: ‘Ik heb zelf aangeboden om te getuigen voor de kamercommissie voor banditisme en terrorisme en voor de kamercommissie rond Gladio. Ik heb nooit mógen getuigen.’

Tijd: Als we de afgelopen 15 jaar zo bekijken, dan lijkt u niet bepaald veel vrienden te hebben. Niet erg veel mensen hebben het voor u opgenomen.

De Bonvoisin: ‘Er zijn een aantal factoren die dat kunnen verklaren. In het begin van de jaren 80 stond ik politiek dicht bij Vanden Boeynants. En niet iedereen was opgezet met zijn comeback. Bovendien beviel het succes van de CEPIC zeker niet iedereen. Toen pro-christelijke liberalen hun lidkaart gingen inleveren om bij de CEPIC aan te sluiten, heb ik gezegd: dit overleven we niet. Overigens werden ook onze relaties met het Vlaamse NCMV niet in dank afgenomen door de extreem-francofone vleugel van de PSC. Wil u nog redenen? In Zaïre heb ik tegen de schenen geschopt van zekere Belgische banken omdat ik hun monopoliepositie niet zag zitten. Bovendien heb ik mij altijd duidelijk verzet tegen de gangbare gebruiken bij de agro-chemische industrie. Ik ben zelf vegetariër en ben procent voorstander van biologische landbouw en van natuurlijke geneeskunde.Voor mij is het adagium van Hypocrates heilig: voeding is het eerste medicijn.’

‘Neem daarbij ook nog dat ik mij tegen de desinformatie heb verzet die in het begin van de jaren 80 rond het plaatsen van Navo-raketten in België werd opgezet. Begrijp mij niet verkeerd, ik ben altijd tegen offensieve raketten geweest maar in dit geval ging het om defensieve raketten.’

Tijd: Bezondigde u zich als penningmeester (los van de beschuldiging dat u vanuit uw positie bij de CEPIC extreem-rechts zou gefinancierd hebben) niet aan het soort van partijfinanciering met valse facturen en dies meer zoals dat ook bij andere partijen het geval was?

De Bonvoisin: ‘Ik kan u één ding verzekeren: als CEPIC voerden wij échte studies uit. Overigens, het eerste wat ik als schatbewaarder heb gedaan, is naar de hoofdcontroleur van belastingen stappen om hem ervan op de hoogte brengen wat wij precies deden en of hij ons kon adviseren hoe we dat fiscaal zo correct mogelijk konden regelen. En als ik nog een element mag toevoegen waaruit mag blijken dat wij een stevige controle op de geldstromen die via de Cepic gingen: op elke onkostennota moesten drie handtekeningen komen, waarvan één van de secretaresse! Zelf tekende ik niet.’

Tijd: Allerhande obstructies vanwege de Staatsveiligheid vormen volgens u de rode draad door uw verhaal. Denkt u dat de Staatsveiligheid met Raes op kop de drijvende kracht was achter wat u de ‘association de malfaiteurs’ noemt. Of was Raes maar een uitvoerder voor de echte ‘duistere macht’?

De Bonvoisin: ‘Raes heeft in de hele zaak een verachtelijke rol gespeeld. Ik weet alleen niet precies op welk niveau. Wat ik weet is dat ik in november 1986, nadat een conflict met burgemeester Eerdekens van de stad Andenne en mij was bijgelegd, naar Raes heb gebeld met de vraag of het niet tijd werd om de strijdbijl te begraven. Raes heeft mij toen als volgt geantwoord: ‘Ik wil wel, maar daartoe moet ik eerst toestemming vragen aan procureur Van Homstee van het Hof van Beroep’. Ik herhaal maar zijn woorden.’

Tijd: Wij zitten door onze vragen. Had u nog zelf nog wat dat u kwijt wil?

De Bonvoisin: ‘Ja, een nota van de befaamde professor Bouloc uit Parijs die mijn geval heeft bestudeerd en tot de conclusie komt dat ik het slachtoffer ben van staatsterrorisme. Bouloc, dat is niet van de minsten.’

Bron » De Tijd | René de Witte & Dirk Selleslagh