Informanten, snelle telefoontap, schaduwen: alles mag

De moord op de Nederlandse columnist Theo van Gogh en de daaropvolgende incidenten krijgen een verlengstuk in ons land. Het federale parket onderzoekt momenteel bedreigingen uit vermoedelijk fundamentalistische hoek tegen vijf parlementsleden, onder wie federaal minister van Justitie Laurette Onkelinx (PS) en voormalig vice-premier Philippe Moureaux (PS). De regering-Verhofstadt reageerde met een pakket maatregelen om de antiterreurdiensten te versterken, en er zitten nog bijkomende maatregelen in de pijplijn.

Zo kondigde justitieminister Laurette Onkelinx (PS) aan dat er eindelijk werk wordt gemaakt van een wetsontwerp dat de staatsveiligheid moet toelaten om “administratieve telefoontap” en andere “bijzondere onderzoekstechnieken” toe te passen, zoals schaduwen, observaties en het gebruik van informanten.

De staatsveiligheid, de militaire inlichtingendienst en de antiterreurafdeling van de federale politie krijgen meer mensen en middelen, zo werd vorige week al bekendgemaakt. De twee geheime diensten hebben een nieuw samenwerkingsprotocol afgesloten inzake terrorismebestrijding. De bestaande Antiterroristische Gemengde Groep (AGG) werd omgevormd tot het centrale zenuwknooppunt voor terrorisme en extremisme, met de nieuwe naam Algemene Inlichtingendienst Veiligheidsdreiging (AIV).

Het Comité I, het parlementaire orgaan dat de inlichtingendiensten controleert, en de begeleidingscommissie van het Comité I in de Senaat reageren aangenaam verrast. “Plots zit een hele reeks dossiers waar we al jaren op aandringen in een stroomversnelling”, zegt een insider. “Het kan ineens niet rap genoeg gaan. De regering heeft het blijkbaar eindelijk begrepen.” Zelfs de meest rabiate tegenstanders van het inzetten van de inlichtingendiensten tegen het moslimfundamentalisme, zoals Philippe Moureaux, hebben hun verzet gestaakt. Senator Hugo Vandenberghe (CD&V), lid van de parlementaire begeleidingscommissie, spreekt van “een plotse doorbraak”, mogelijk versneld door de gebeurtenissen rond Van Gogh.

Volgens justitieminister Onkelinx is het echter “toevallig” dat een reeks maatregelen gefinaliseerd werd in de dagen en weken na de moord op Van Gogh. “De minister streeft een langetermijnvisie na en heeft niet de gewoonte om te reageren op de actualiteit”, zegt haar woordvoerster.

“Misschien kan de indruk ontstaan dat we plots in actie schieten, maar dat is slechts een indruk. In werkelijkheid werden een reeks dossiers onafhankelijk van elkaar geprogrammeerd. Neem het samenwerkingsprotocol tussen staatsveiligheid en militaire inlichtingendienst. Zoiets doe je niet in één week. Daar is een lange voorbereiding aan voorafgegaan. Dat inlichtingendiensten meer mensen en middelen zouden krijgen, sleepte minister Onkelinx al begin oktober bij de begrotingscontrole uit de brand.”

Bron » De Morgen

Bomaanslag op 11 juli was ‘jeugdzonde’ van Vlaams Blok-senator Wim Verreycken

Vandaag precies veertig jaar geleden vierden drie leden van de extreem-rechtse Vlaamse Militanten Orde (VMO) de verjaardag van de Guldensporenslag op hún manier: ze pleegden een bomaanslag op de Congreskolom in Brussel. Een van de daders die later voor die terreurdaad werden veroordeeld, was de huidige fractievoorzitter in de Senaat van het Vlaams Blok, Wim Verreycken.

Helemaal geslaagd kon de aanslag niet genoemd worden. Om de Congreskolom te laten instorten, zo wisten de VMO’ers, moest de springlading in de ruimte onder de zuil worden geplaatst. Maar ze raakten niet voorbij de solide bronzen poort van het monument en deponeerden de bom dan maar aan de buitenkant. De lont aansteken met een lucifer lukte niet, ze gebruikten een aansteker.

Om kwart over drie ’s nachts blies de explosie de vlam van de Onbekende Soldaat uit, rukte brokstukken uit de arduinen sokkel en beschadigde de bronzen deuren. In de Koningsstraat sneuvelden de ruiten, maar het symbool van het unitaire België bleef overeind staan. De verontwaardiging was er niet minder om. Toenmalig eerste minister P.W. Segers (CVP) veroordeelde de aanslag als “een zinloze daad van een provocateur”.

Het was geen geïsoleerde aanslag, maar een schakel in een reeks gewelddadige acties van extreem-rechts, waarbij vaak dezelfde VMO’ers betrokken waren. De geüniformeerde leden van de VMO, een knokploeg die pas in de jaren tachtig werd verboden als privé-militie, fungeerde destijds zogezegd als ordedienst van de pas opgerichte Volksunie. De nooit opgehelderde bomaanslag op de IJzertoren in 1946 lag nog vers in het geheugen en de meest radicale elementen van het extreem-rechtse flamingantisme zonnen op wraak.

In de kranten van toen werd de aanslag op de Congreskolom in verband gebracht met de bomaanslag op het gerechtshof in Brugge, in de nacht van 13 februari 1963, waarbij gelijkaardige explosieven waren gebruikt. Op 4 december 1965 volgde een aanslag met explosieven op de Leeuw van Waterloo. Op 10 juni 1966 gooiden onbekenden een traangasgranaat in de woning van gewezen liberaal minister Herman Vanderpoorten in Lier. Een gelijkaardige aanslag vond op 29 juni van hetzelfde jaar plaats in de woning van de liberale advocaat Victor in de Antwerpse Justitiestraat.

Vijf jaar lang tastte het gerecht in het duister over de identiteit van de bommenleggers. Pas in 1968 kon de zaak worden opgehelderd dankzij de verklaringen van Walter Maes, zoon van de legendarische VMO-leider Wim Maes. Walter Maes werd door de politie ondervraagd in het kader van een zedenzaak. De politie vermoedde dat hij als minderjarige was misbruikt door Adolf Franck, een ruwe dokwerker met een zwaar strafregister, die ook verdacht werd van een reeks havendiefstallen en van het afranselen van politieke tegenstanders.

“Ingevolge zijn gedrag op zedelijk gebied” was Franck door VMO-leider Wim Maes uit de organisatie gezet. Daarop volgden bedreigingen aan het adres van Maes, en Franck zou ook geprobeerd hebben om Maes te chanteren. Kort daarna, op 3 oktober 1968, was Wim Maes op 43-jarige leeftijd plots aan een hartaanval overleden. Onbekenden schilderden nadien de woorden ‘Dolf moordenaar’ op het voetpad voor de woning van Franck. Walter Maes meende dat Franck verantwoordelijk was voor de dood van zijn vader.

Als gevolg van een klacht van “een invloedrijk man van de Volksunie” (wiens identiteit niet werd bekendgemaakt) was Franck omwille van deze “onfrisse zedenzaak met homoseksuele achtergrond” aangehouden en werden tientallen jongens en meisjes, onder wie talrijke minderjarigen, voor ondervraging naar het gerechtshof geroepen. Een van die jongeren was Walter Maes.

Tot verrassing van de speurders wees de zoon van de overleden VMO-leider spontaan Franck aan als een van de drie daders van de aanslag op de Congreskolom, samen met twee andere VMO’ers: Rudi Degrijse (een correspondent in Antwerpen van het persagentschap Belga) en Wim Verreycken, bediende uit Borgerhout en op het moment van de feiten de 20-jarige leider van het trompetterskorps van de extreem-rechtse militie. In een adem vertelde Walter Maes erbij dat hetzelfde trio ook verantwoordelijk was voor de aanslagen op de woningen van Vanderpoorten en advocaat Victor. Voor die laatste feiten kwamen de drie VMO’ers echter nooit voor de rechter, omdat de raadkamer vond dat er onvoldoende bewijzen waren.

Een tweede getuige bevestigde grotendeels de verklaringen van Walter Maes. Rudy Mertens, een voormalig lid van het VMO-trommelkorps, verklaarde aan de onderzoeksrechter dat hij op 10 juli 1963, aan de vooravond van de aanslag, aanwezig was geweest in een café aan de Spoorweglaan in Wilrijk. Daar werd op een vergadering van een twintigtal VMO’ers het plan besproken om de bomaanslag te plegen. De drie verdachten waren erbij. Mertens hoorde VMO-leider Wim Maes na afloop van die vergadering tegen Degrijse zeggen: “Pietje, als gij ooit iets lost over wat hier allemaal gezegd is, sla ik u dood.”

Dat de zaak zo lang stil kon worden gehouden, zo verklaarde de openbare aanklager later tijdens het proces, was het gevolg van “een zekere terreur die in de rangen van de VMO heerste. Er werd gedreigd dat wie zijn bek zou open doen zou doodgeslagen worden”.

Volgens getuige Mertens had Degrijse de springstof geleverd en het commando met de auto naar Brussel gereden. Een van de twee anderen hield tijdens de rit het springtuig op zijn schoot. Het plaatsen van de bom in Brussel gebeurde door Franck en Verreycken. Eind december 1968 werden de drie verdachten aangehouden, ze bleven anderhalve maand in voorhechtenis. “Het nieuws van hun arrestatie sloeg in de Scheldestad in als een bom, even erg als destijds de bommen te Brussel en te Lier”, preciseerde een krant.

Het proces voor de correctionele rechtbank van Antwerpen bleek een lijdensweg van vertragingsmanoeuvers en procedurekwesties.Tijdens de eerste zitting verlieten de beklaagden en hun advocaten de rechtszaal omdat een rapport van een expert, die de schade aan de Congreskolom had berekend, in het Frans was opgesteld. Advocaat Herman Wagemans, de raadsman van Franck, vond dan weer dat zijn cliënt niet rechtsgeldig was gedagvaard en vroeg uitstel.

Groot misbaar werd gemaakt over politieke steekkaarten over de verdachten, opgesteld door de Staatsveiligheid, die bij in het strafdossier waren gevoegd. Advocaat Paul Doevenspeck, de raadsman van Degrijse, aarzelde niet erop te wijzen “dat dit methoden van een politiestaat zijn, onwaardig voor een vrij land”. (Doevenspeck kwam een paar jaar geleden nog eens in het nieuws als initiatiefnemer van het mislukte rechtse weekblad Punt). Na nog enkele incidenten kreeg de voorzitter van de rechtbank het op zijn heupen. “Men mag de komedie niet op de spits drijven”, waarschuwde hij. Wat dan weer heftig protest uitlokte van de verdediging.

Tijdens de debatten deden de advocaten van de VMO’ers hun best om de getuigen af te schilderen als volstrekt onbetrouwbare en onevenwichtige figuren, die tegenstrijdige en dus ongeloofwaardige verklaringen hadden afgelegd. Maar uiteindelijk veroordeelde de rechtbank de drie militanten op 13 mei 1969 bij verstek tot een jaar gevangenis en een boete van 2.000 frank wegens “vernieling van monumenten”.

Daarnaast werden ze veroordeeld tot een solidaire terugbetaling van de aangerichte schade, begroot op 102.666 frank. Na verzet te hebben aangetekend tegen het verstekvonnis kregen Verreycken, Franck en Degryse op 16 juni 1969 van dezelfde rechtbank een strafvermindering tot acht maanden cel. Ze gingen in beroep en een halfjaar later sprak het hof van beroep in Brussel de drie VMO’ers vrij. Vijf jaar waren inmiddels verstreken sinds de laatste onderzoeksdaad in het dossier, en de rechtbank moest tot de conclusie komen dat de feiten waren verjaard.

“Tuurlijk herinner ik me die zaak”, zei Verreycken gisteren in een gesprek met de redactie. “Maar ik heb geen vaag idee wat er met Franck en Degrijse is gebeurd. Leven ze nog? Wat doen ze? Ik zou het echt niet weten. Geen van hen is actief in de kringen waarin ik momenteel actief ben. Nee, verdrongen heb ik de zaak niet, maar het is wel veertig jaar geleden. Dat is allemaal definief voorbij. Zeker, ik werd door het gerecht beschouwd als een verdachte en moest voor de rechtbank verschijnen. Maar ik ben vrijgesproken, dus ik heb niets met die aanslag te maken. Of gelooft u het Belgische gerecht soms niet?”

Bron » De Morgen

Combattief communist tot in de kist

Zeventien jaar zat hij in de gevangenis. Hij werkte er zich met onvoorstelbaar gemak door cursussen Nederlands en informatica heen, speelde ter ontspanning in zijn eentje schaak tegen een dozijn tegenspelers en bracht tussendoor ook nog zijn medegevangenen de principes van het marxisme en het leninisme bij. Binnenkort komt kopstuk Pierre Carette, als laatste CCC’er, voorwaardelijk vrij. ‘Er zijn geen revolutionairen behalve wij. De rest is bedrog.’

Op 1 mei 1985, iets na middernacht, rijdt een rode Toyota bestelwagen de Stuiversstraat in Brussel in. Achterin de bestelwagen bevindt zich een lading gasflessen met daaraan bevestigd enkele krachtige explosieven. Voor het gebouw van het VBO, het Verbond van Belgische Ondernemingen, houdt de Toyota halt en stapt een passagier uit. Hij is gewapend en biedt dekking aan de bestuurder, die de bestelwagen de stoep op rijdt en hem met de lichten aan tegen de ingang van het VBO parkeert. Nadat ook de bestuurder is uitgestapt, strooit het duo nog snel enkele honderden pamfletten in het rond met daarop ‘Danger! Gevaar! Gepiegeerde wagen!’ en zet het op een lopen.

In hun glazen hokje vijftien meter verderop hebben enkele bewakers geïntrigeerd het tafereel gadegeslagen. Een van hen belt de politie en vertelt wat hij daarnet gezien heeft. De politie wil weten wat voor pamfletten rondom de Toyota liggen. “Ik ben niet gaan kijken”, antwoordt de bewaker. “Er moest maar eens een bom in zitten.”

Vrijwel op hetzelfde moment loopt bij de Brusselse rijkswacht een telefoontje binnen vanuit een telefooncel in Koekelberg. “Dit is de CCC. We hebben een bomauto voor het VBO geplaatst. De explosie zal plaatsvinden om halfeen. Evacueer de Ravensteinstraat en de Stuiversstraat. Evacueer de nachtwakers. Raak het voertuig niet aan! Het zal onmiddellijk ontploffen. Ik herhaal, evacueer de Ravensteinstraat en de Stuiversstraat. Evacueer de nachtwakers. De vernietiging van het VBO vindt plaats op 1 mei om nul uur dertig stipt.”

Bij de aanslag zouden twee brandweermannen het leven laten. Niet omdat ze niet begrepen hadden dat ‘gepiegeerde wagen’ een slechte Nederlandse vertaling was van het Franse voiture piégée, maar omdat de pamfletten voor hun aankomst al opgeruimd waren. Bovendien had de rijkswacht, die de brandweer naar de Stuiversstraat stuurde, alleen melding gemaakt van “een brandend voertuig”, hoewel op dat moment volkomen duidelijk was dat het om een bomauto van de CCC (Cellules Communistes Combattantes) ging.

De CCC had, voor de eerste keer overigens, op de rijkswacht gerekend om ook bij deze aanslag geen dodelijke slachtoffers te maken, maar de rijkswacht verzuimde zelfs op te dagen in de Stuiversstraat. Om onopgehelderde redenen werd alleen een patrouille naar de Ravensteinstraat gestuurd, waar zich een tweede ingang van het VBO bevindt. Over de twee slachtoffers verklaarde Carette later dat “dat bij ons tot de nodige zelfkritiek heeft geleid, maar die richtte zich niet op het principe van de actie, op haar opportuniteit of objectief, zij viseerde de concrete organisatie van de aanslag”.

Enkele weken na de aanslag op het VBO legde de CCC een bom voor de rijkswachtkazerne in Woluwe om de dood van de twee brandweerlui te vergelden, maar het Robin Hood-imago was voorgoed verloren.

Een half jaar later, in december 1985, worden de vermoedelijke leden van de CCC gearresteerd in een Quick-restaurant in Namen. Pascale Vandegeerde, Bertrand Sassoye, Didier Chevolet en ‘leider’ Pierre Carette zijn er op dat moment hun hamburgers aan het kauwen en kunnen zonder veel weerstand ingerekend worden. Het zijn allemaal gebuisde studenten die samenhokken in slecht onderhouden Brusselse herenhuizen en in het studentenmilieu van de Franstalige universiteit ULB voornamelijk bekend zijn omwille van hun deelname aan allerlei ‘linkse’ debatavonden. Het lijkt onwaarschijnlijk dat met dit zootje ongeregeld de hele CCC is opgerold. Die had in veertien maanden tijd, tussen oktober 1984 en december 1985, 27 bomaanslagen gepleegd, voornamelijk gericht tegen Amerikaanse belangen, de Navo en financiële en economische instellingen.

Toch is dat drie jaar later het verdict van het Brusselse assisenhof. De vier worden veroordeeld tot levenslange dwangarbeid. Dat een aantal CCC’ers nooit werd gestraft, is meer dan een vermoeden. Bij een bomaanslag in december 1984 was de extreem-linkse terreurorganisatie er namelijk in geslaagd op vijf verschillende plaatsen een pijpleiding van de Navo te laten ontploffen. Bovendien trof het Brusselse gerecht in 1997 een lading explosieven aan in een garagabox in Ukkel. De explosieven bleken afkomstig van de twee indrukwekkendste acties die ooit aan de CCC werden toegeschreven: een uiterst gewelddadige inbraak in een legerkazerne in Vielsalm, en de diefstal van veertig kilo dynamiet uit een mijn in Ecaussines. Beide diefstallen dateren van enkele maanden voor de eerste bomaanslag van de CCC. De garagebox in Ukkel werd sinds 1985 gehuurd door twee personen waarvan de identiteit tot op vandaag nog altijd niet bekend is.

Van wiens doen en laten men wel altijd op de hoogte is geweest, is CCC-kopstuk Pierre Carette (50). Uit de parlementaire onderzoekscommissie Bende-bis in 1997 bleek zelfs dat Staatsveiligheid hem al sinds de jaren zeventig in de gaten hield en perfect wist wat hij van plan was. Hoe het gerecht er desondanks niet in slaagde hem tijdig te vatten, is wellicht te verklaren door vermoedens van protectie in hogere kringen. Dat Carettes vader een voormalig ambtenaar was van Staatsveiligheid, zal allicht niet in zijn nadeel gespeeld hebben.

Vanaf zijn achttiende is Pierre Carette een vertrouwd gezicht op elke linkse manifestatie. In 1976 richt hij mee een steuncomité op voor in Duitsland gevangen gehouden leden van de RAF. Twee jaar later wordt hij in Zürich gearresteerd met een partij munitie die vermoedelijk voor de RAF bestemd is. In 1981 opent hij een drukkerij in de Brusselse gemeente Sint-Gillis, voor hij zich in 1983 wijdt aan de oprichting van de CCC.

In een geschreven interview dat Carette in de zomer van 2000 heeft met enkele militanten, zegt hij dat hij tot illegale acties gedreven werd “enkel en alleen door politieke analyse. De verklaring voor de illegaliteit van de CCC geldt enkel binnen het objectief van de revolutie en de politiek-strategische keuze voor de langdurige, revolutionaire oorlog”. Want dat was het uiteindelijke doel van de CCC: “Het regime omverwerpen, de dictatuur van het proletariaat en de installatie van een socialistisch regime, zonder klassen en zonder staat.”

In datzelfde interview geeft Carette toe dat, achteraf beschouwd, er op het einde van de acties van de CCC “een overwicht was aan gewapende propaganda. Er ging te veel energie op aan de acties en te weinig aan inplanting, rekrutering, ontwikkeling en vorming”. Dat hij de “onbetwiste leider” van de CCC was, ontkent Carette. “Beslissingen werden genomen na debat, meestal door algemene overeenstemming. Als dat onmogelijk was, dan was het meerderheid versus minderheid. Het is zelfs gebeurd dat ik in een minderheidspositie zat.”

Als Pierre Carette niet de ‘onbetwistbare’ leider was van de CCC, dan toch tenminste het brein achter de aanslagen van de extreem-linkse terreurorganisatie. Vandegeerde verklaarde eind jaren negentig immers dat ze zich pas in de herfst van 1985 bij de Cellen voegde, enkele maanden dus voor de CCC opgerold zou worden in de Quick in Namen. Haar rol binnen de CCC zou niets meer om het lijf gehad hebben dan af en toe wat tikwerk. Ook de verwarde Didier Chevolet bleek niet zo handig met explosieven. Hij zou trouwens later, in de gevangenis, zijn communistische ideeën afzweren en geld inzamelen voor kankeronderzoek. Bertrand Sassoye tenslotte was een deserterende milicien die te kort in het leger zou hebben gezeten om een geweer te leren bedienen.

Dat Carette en zijn drie onhandige kompanen België op hun eentje veertien maanden in de ban van de terreur hebben gehouden, lijkt niet erg aannemelijk. Het CCC-verhaal staat dan ook bol van de randfiguren die voeding geven aan de theorie dat het hier gaat om vier naïeve idealisten die zich gewillig lieten misbruiken door duistere figuren met een hoger doel. De CCC’ers hadden bovendien contacten met hun geestesgenoten van Action Directe in Frankrijk, waar na de ontbinding van de CCC plots een deel van de explosieven uit de legermijn van Ecaussines opdoken.

In de gevangenis van Bergen gedraagt Pierre Carette zich als een voorbeeldige gedetineerde. Hij munt uit in de cursussen Nederlands die er gegeven worden, en vraagt om die reden na negen jaar een overplaatsing naar de gevangenis van Leuven. Daar kan hij zich ook toeleggen op een informaticacursus, om zich voor te bereiden op het digitale tijdperk dat ondertussen is aangebroken. Carette is immers vastbesloten om, als hij vrijkomt, opnieuw als drukker te gaan werken.

Om de tijd te doden in gevangenis speelt hij soms in zijn eentje schaak tegen een dozijn medegedetineerden, en brengt hij hen de principes van het marxisme en het leninisme bij, want ooit zal de revolutie der proletariërs er komen. Al heeft Carette niet zo’n hoge pet op van zijn medegevangenen. “Mijn verzet tegen het systeem verleent mij wel een algemeen respect, maar gevangenen zijn in de eerste plaats individuele plantrekkers. Ze zijn grotendeels afkomstig van het lompenproletariaat, of kinderen van proletariërs, vaak immigranten, die zelf nooit gewerkt hebben.”

Daarmee een revolutie beginnen, ziet Carette niet echt zitten. Toch blijft hij vasthouden aan de noodzaak van de gewapende strijd. “De kapitalisten lijken vandaag niet minder bereid mensen af te slachten, te exploiteren, te verhongeren en te vernederen om hun winsten veilig te stellen. De noodzaak van een revolutie is nog altijd evident.” En, moeten we begrijpen, die kan alleen van de communisten komen. “Er zijn geen andere revolutionairen dan wij. De rest is bedrog.”

Het ziet ernaar uit dat Carette er na zijn vrijlating alleen voor zal staan, want ook van hedendaags links heeft hij geen al te hoge pet op. “Als men het discours van de PVDA onderzoekt, merkt men dat in een straal van 300 km rond Brussel de gewapende strijd vooral provocaties zijn van fascisten en de CIA”, schrijft hij in 2000 aan zijn militanten. “Tussen 300 en 1.000 km rond Brussel is de gewapende strijd een onverantwoord avontuur, gauchistisch, kleinburgerlijk en trouwens gemanipuleerd, tussen 1.000 en 1.500 km verdient ze dan weer alle steun in het kader van de anti-imperialistische solidariteit met het IRA en DHKP-C, om tenslotte, voorbij een straal van 1.500 km, een heroïsch model te worden dat men onverdroten moet steunen.”

Levenslang veroordeelden zitten gemiddeld twaalf jaar en acht maanden in de gevangenis. Carette zou uiteindelijk zeventien jaar moeten zitten. Wanneer in 1999 de nieuwe wet op de voorwaardelijke invrijheidsstelling in werking treedt, dient hij zijn eerste invraag in. Die wordt verworpen, net als zijn tweede. Zijn kompanen Vandegeerde en Chevolet komen echter al vrij in februari 2000, Sassoye in juli van dat jaar. Het vermoeden rijst dat Carette, die sinds kort overigens aan de ziekte van Crohn lijdt, niet voorwaardelijk vrijgelaten wordt om “een politiek voorbeeld” te stellen.

“Onzin”, zegt France Blanmailland, een van Carettes advocaten. “Bij de vorige twee aanvragen zat er geen psychosociaal onderzoek in het dossier van mijn cliënt. Hij heeft dat altijd geweigerd omdat hij geen vertrouwen heeft in de psychiaters van het gerecht. Uiteindelijk stemde de gevangenis ermee in hem door een onafhankelijke psychiater te laten onderzoeken.” De uitslag was overigens positief. Carette wordt perfect normaal bevonden, klaar om terug in de samenleving te stappen.

Toch zag het er niet goed uit bij zijn derde verschijning voor de commissie voorwaardelijke invrijheidsstelling. Zowel de gevangenis van Leuven als het ministerie van Justitie gaven een negatief advies. “Alleen waren er meer argumenten om mijn cliënt voorwaardelijk vrij te laten dan er argumenten waren om hem nog langer vast te houden”, merkt Blanmailland fijntjes op.

Dat Carette nooit zijn spijt betuigd heeft over de beslissingen die hij nam in het kader van zijn gewapende strijd, vind zijn advocate niet eens belangrijk. “Aan iemand die tien jaar geen bezoekrecht gekregen heeft en drie jaar in isolement heeft moeten leven, kun je moeilijk vragen om zijn gedachtegoed zomaar naast zich neer te leggen. Al zou het me wel verbazen indien mijn cliënt nu nog de gewapende strijd aanhangt.”

Carettes vrienden zorgden ondertussen voor een vaste job en woonplaats voor hun kameraad. Als hij op 25 februari voorwaardelijk vrijkomt, kan hij gewoon weer aan de slag in een drukkerij en gaat hij weer in Sint-Gillis wonen. Net zoals in de begindagen van de CCC.

Bron » De Morgen

Nieuwe flikkenoorlog in de maak over terrorismebestrijding

De uitspraken van Koen Dassen, de chef van de staatsveiligheid die zondag zware kritiek formuleerde op de parlementaire controle op zijn dienst (DM 3/2), zorgen voor opschudding in de politieke wereld. Volgens CD&V-justitiespecialist Tony Van Parys past de uitval van Dassen in een nieuwe flikkenoorlog tussen de staatsveiligheid en de federale politie, die beide de rol opeisen van centraal en internationaal aanspreekpunt in de strijd tegen het terrorisme.

De administrateur-generaal van de staatsveiligheid vindt dat zijn dienst verlamd wordt door de overdreven controles van het Comité I, het orgaan dat namens het parlement toezicht uitoefent op de inlichtingendiensten. De talrijke controleonderzoeken maken zijn manschappen “gefrustreerd en onzeker” en zijn een bedreiging voor de operationaliteit van de staatsveiligheid, meent Dassen. “Ongehoord, zorgwekkend en gevaarlijk”, zo reageert Van Parys op die uitspraken. “Dassen bewijst hiermee onwaardig te zijn voor deze functie.”

Met zijn aanval op de parlementaire controle en het betwisten van de bevoegdheden van het Comité I neemt Dassen een enorm risico, stelt Van Parys. “Tenzij het gaat om een doelbewuste strategie en de uitspraken van de administrateur-generaal politiek gedekt zijn door premier Verhofstadt en minister van Buitenlandse Zaken Michel.”

Volgens de CD&V’er is het een publiek geheim dat beide toppolitici het Comité I, als onafhankelijk controle-instrument van het parlement, als een storende factor ervaren. “Het Comité I zit de laatste jaren op kruissnelheid en presteert goed werk”, zegt Van Parys. “Merk op dat de militaire inlichtingendienst ADIV geen enkele kritiek heeft op het Comité I. Nochtans wordt die dienst op dezelfde manier gecontroleerd en zijn er inzake die controle eveneens een aantal incidenten geweest.”

Volgens Van Parys moeten de omstreden uitspraken van Dassen niet enkel gesitueerd worden in een conflict tussen regering en parlement, maar tevens in het kader van een machtsstrijd tussen de chef van de staatsveiligheid en Glenn Audenaert, directeur van de Gerechtelijke Diensten van het Arrondissement (GDA) Brussel.

“De regering heeft haar plannen om het zwaartepunt van de terrorismebestrijding over te hevelen van de staatsveiligheid naar een nieuw op te richten dienst bij Binnenlandse Zaken nog niet opgegeven”, zegt Van Parys. “Die nieuwe Federale Dienst ter bestrijding van het Terrorisme (FDTT), een opvolger van de huidige Antiterroristische Gemengde Groep (AGG), moet coördinerend optreden en een centraal aanspreekpunt zijn voor binnen- en buitenlandse inlichtingen- en politiediensten die zich op de bestrijding van terrorisme toeleggen.”

De plannen voor de FDTT werden trouwens mee voorbereid door Dassen, toen die nog kabinetschef was van minister van Binnenlandse Zaken Antoine Duquesne (MR). Feit is dat directeur Audenaert in december vorig jaar een nota heeft geschreven waarin hij ervoor pleit de GDA Brussel voortaan te beschouwen als “referentie-eenheid” voor terrorismebestrijding. In de visie van Audenaert moet die operatie gepaard gaan met de oprichting van de FDTT, waardoor de staatsveiligheid een groot deel van haar corebusiness zou verliezen en op termijn mogelijk zelfs overbodig zou worden.

Maar volgens Hugo Coveliers, VLD-fractievoorzitter in de Kamer en justitiespecialist van de Vlaamse liberalen, ziet Van Parys spoken. “Dassen heeft niet meer gedaan dan uiting gegeven aan wat er leeft bij de leden van de staatsveiligheid”, stelt Coveliers.

“Meer moet je daar niet achter zoeken. Iedereen is het erover eens dat er een vorm van democratische controle moet zijn op de inlichtingendiensten, maar het Comité I toont zich een beetje overijverig. Dassen wil gewoon een oplossing vinden voor dat probleem.” Van een mogelijke herschikking van de bevoegdheden tussen de inlichtingendiensten en de federale politie is volgens Coveliers geen sprake, hooguit van “een betere samenwerking”.

Bron » De Morgen

Bende-speurders volgen sporennaar extreem rechts en terrorisme

De cel-Jumet, die belast is met het onderzoek naar de Bende van Nijvel, bijt zich vast in de sporen naar extreem rechts en terrorisme om de moordende aanslagen van de jaren 1980 te verklaren. Dat zeggen bronnen die dicht bij het onderzoek staan. Vandaag beslist de kamer van inbeschuldigingstelling van Bergen of Philippe de Staerke, de enige persoon die voor de Bende-overval op een Delhaize-warenhuis in Aalst in 1985 in verdenking werd gebracht, buiten vervolging wordt gesteld.

De advocaten van de burgerlijke partijen zien de beslissing van de Bergense KI als het einde van het onderzoek. Zij menen dat het gerecht nooit de bedoeling had de misdadigers, die tussen 1983 en 1985 bij een reeks overvallen ten minste 28 slachtoffers maakten, te ontmaskeren. Volgens de advocaten is cel-Jumet er enkel om de publieke opinie in de waan te laten dat het onderzoek grondig is gevoerd.

Twee parlementaire onderzoekscommissies toonden in de jaren 1990 immers aan dat de gebrekkige werking van politiediensten en gerecht het onderzoek in de jaren 1980 enorme schade toebracht. In 1998 kreeg het onderzoek een nieuw elan met de oprichting van de cel-Jumet, die tot 80 speurders heeft geteld. Die speurdersploeg voerde 3.800 onderzoeksopdrachten uit, organiseerde 1.428 briefings, stuurde elf onderzoeksploegen naar het buitenland, liet 46 ballistische expertises overdoen en 1.698 DNA-analyses uitvoeren. Geen van die onderzoeksopdrachten leidde tot de definitieve doorbraak van het onderzoek. De cel-Jumet telde in de voorbije maanden nog zeven speurders, vijf administratieve krachten, drie personen die de scanner bedienen en drie magistraten.

De onderzoeksrechters Jean-Claude Lacroix en Jean-Paul Raynal bijten zich nu vast in sporen naar terrorisme en extreem rechts. Voor dit speurwerk trok de cel-Jumet in de voorbije jaren onder meer naar Scandinavië, Italië en Duitsland. In Duitsland doorzochten ze de archieven van de voormalige Oost-Duitse inlichtingendienst Stasi om na te gaan wat die over de aanslagen in België wist. De speurders blijven voortwerken op de resultaten die de buitenlandse onderzoeksopdrachten opleverden.

De cel-Jumet boort na de leugendetector, de verhoren onder hypnose en de DNA-analyses ook een nieuwe onderzoeksmethode aan. Een ploeg Franse criminologen en psychologen maakt aan de hand van het Bende-dossier een profiel van de daders. De onderzoekers proberen het motief van de moorden vast te leggen. Op basis van deze techniek weet de cel-Jumet dat bij de moordpartijen in de Delhaizes van Eigenbrakel, Overijse en Aalst in 1985 telkens dezelfde man het commando voerde en steeds een andere man het geld uit de kassas wegnam.

Bron » De Tijd