Alleen tegen de schurkenstaat

In ‘Schurkenstaat België, de samenzwering tegen Benoît de Bonvoisin’ publiceert advocaat Mario Spandre de achtergrondinformatie waarmee hij Benoît de Bonvoisin, bijgenaamd de Zwarte Baron, uit de klauwen van het gerecht en… van de media heeft gehaald. Hij bereidt nu een miljoenenclaim voor tegen de Belgische staat.

Eliane De Wilde, de conservator van de Koninklijke Musea van Schone Kunsten van België, wist niet wat haar overkwam. Tien jaar geleden, midden juli 1994, bood zich bij haar een deurwaarder aan die beslag kwam leggen op een tiental topwerken uit haar collectie, waaronder een Rubens, twee Memlincs, vier werken van Rogier van der Weyden en een Hugo van der Goes. Er werd ijlings over en weer gebeld met de voogdijminister, de Luikse PS’er Jean-Maurice Dehousse. Maar dat bracht ook geen uitkomst.

De deurwaarder handelde in opdracht van Mario Spandre, de raadsman van een veertigtal Belgen die indertijd in Congo de dupe waren geworden van het zaïriseringsbeleid van dictator Mobutu Sese Seko. De Belgische staat had zich ertoe verbonden de slachtoffers van die nationaliseringen te vergoeden. Maar de betaling van de verschuldigde 600 miljoen frank liet al te lang op zich wachten. Daarom liet Mario Spandre beslag leggen op de kunstwerken – conservator De Wilde vond de keuze van de advocaat getuigen van erg goede smaak.

Mario Spandre heeft in zijn leven de Belgische staat al voor ruim 25 miljoen euro lichter gemaakt. Volkomen legaal. Spandre is een advocaat, een zeventiger, die niets liever doet dan in het krijt treden met de overheid. Dat houdt hem kwiek, vindt hij.

Vandaag bereidt hij nog maar eens een miljoenenclaim voor. Dit keer in de zaak van de ooit als ‘Zwarte Baron’ gebrandmerkte Benoît de Bonvoisin.

Vanachter zijn bureau kijkt Spandre uit over het fraai aangelegde Schumanplein en de fonkelende hoofdkwartieren van de Europese Unie. Binnen handbereik staat een uitgelezen bibliotheek met africana en met alle klassiekers over Congo. Mocht Katanga onafhankelijk zijn gebleven, dan woonde Spandre vandaag wellicht in Lubumbashi, vroeger Elisabethstad, zijn geboorteplek.

De Spandres zijn Italianen van afkomst. Of eigenlijk niet. Hun echte naam is Spandauer, maar toen de voorouders van de advocaat, een Duits geslacht van typografen, zich in de 19e eeuw in Turijn kwamen vestigen om er voor de hertogen van Savoie te werken, kreeg de naam gaandeweg een Italiaanse verklanking. De vader van Mario Spandre, drukker van professie, was ook een muzikant. Na omzwervingen in Zuid-Afrika, waar hij in handgemeen raakte met de Boeren, en Argentinië, waar hij in het operaorkest speelde, strandde hij uiteindelijk in Elisabethstad.

Moïse Tsjombe

Vader Spandre werd de drukker van L’Etoile du Congo, de latere L’Essor du Congo, een krant met een zeker gezag. ‘De krant was eigendom van kardinaal de Hemptinne, van een logebroeder en een joodse investeerder’, lacht Spandre. ‘Dat moest dus fout lopen – wat ook gebeurde.’ Waarop vader Spandre een boerderij en melkveehouderij begon. Het is daar, vlakbij Elisabethstad, dat Spandre opgroeide. Het is daar ook, in een villa van de buren, dat in 1961 Patrice Lumumba en enkele medestanders werden vermoord, in opdracht van de Amerikaanse inlichtingendienst CIA en de nieuwe Congolese sterke man Mobutu.

Spandre heeft nog getuigd voor de Lumumba-commissie. ‘Maar ze wilden daar de waarheid niet horen’, zegt Spandre fijntjes. ‘Ze wilden alleen vernemen wat koning Boudewijn en wat eerste minister Gaston Eyskens wisten. En die wisten van niets.’

Spandre kent de Lumumba-affaire. Hij heeft de meeste betrokkenen in de zaak gefrequenteerd, onder wie de CIA-vertegenwoordiger in Leopoldstad, Lawrence Devlin, die na goedkeuring van de Amerikaanse president John F. Kennedy Lumumba liet uitschakelen.

Na zijn rechtenstudies in Brussel kwam Spandre in contact met Moïse Tsjombe, die in 1960 de onafhankelijkheid van de mijnprovincie Katanga (nu Shaba) uitriep. Toen Tsjombe later met de hulp van Franse huurlingen en de Portugese veiligheidsdiensten een poging tot staatsgreep tegen Mobutu ondernam, verbleef Spandre in het Ritzhotel in Lissabon waar hij wachtte op het signaal dat de coup was geslaagd. Maar de Amerikaanse diensten raakten op de hoogte. Die lieten via de ambassadeur in Lissabon aan de Portugezen weten dat ze in Washington ‘zeer ongelukkig’ zouden zijn mocht Tsjombe zijn plannen doorzetten. Waarop het manoeuvre werd afgeblazen. Wat later, in 1967, werd Tsjombe in Spanje ontvoerd, met de hulp van de Fransen en zeker met het medeweten van Devlin, dus van Wash-ington. De Katangese leider werd in Algiers geïnterneerd. Hij overleed er in 1969.

In het voorwoord bij zijn exposé over de zaak-Bonvoisin dat deze week in de boekhandel ligt, verwijst Spandre heel even naar de Tsjombe-episode. ‘De fondsen voor de ontvoering werden via België aangeleverd. Het geld kwam van Mobutu, via Pierre Davister, de uitgever van het weekblad Spécial, en transiteerde via een rekening bij de Banque Bruxelles Lambert. Procureur-generaal Ganshof van der Meersch van het hof van cassatie heeft er alles aan gedaan om het onderzoek naar deze zaak onder de mat te houden. Want Mobutu moest, en zou, in Congo aan de macht blijven’, houdt Spandre vol.

Extreem-rechts

‘Er zijn zoveel zaken die de burgers van dit land nooit te weten komen. Drie ministers van Justitie – wijlen Jean Gol, een liberaal, de socialist Philippe Moureaux en christen-democraat Melchior Wathelet – hebben toegelaten dat Benoît de Bonvoisin het leven onmogelijk werd gemaakt en dat zijn carrière werd gebroken door een dossier van de Staatsveiligheid dat op pure fictie berustte’, zegt Spandre terwijl hij parmantig zijn papieren bijeenraapt. ‘De schade die hier door de Belgische staat werd aangericht, is enorm. Wij gaan daar nu een prijs op zetten.’

Toen Spandre in 1995 door Benoît de Bonvoisin in de arm werd genomen, kende hij van het dossier alleen wat hij in de kranten had gelezen. Het was een stafhouder die Bonvoisin naar Spandre bracht. Hij had immers de reputatie er niet voor terug te schrikken om de staat zelf aan te vallen.

In 1981 was via onder meer de krant De Morgen een nota van de Staatsveiligheid gelekt. Daarin werd Bonvoisin omschreven als een heuse fascist die via zijn bedrijven Cidep en PDG het Front de la Jeunesse, en dus extreem-rechts in België, financierde.

‘Bonvoisin was voor die tijdsgeest geknipt als schuldige’, zegt Spandre.’ Het gonsde in die jaren tachtig van de geruchten over plannen voor een staatsgreep. Er was de rakettenkwestie, de aanslagen van de CCC, de Bende van Nijvel. Alle getuigenissen waren eensluidend: de overvallen van de Bende van Nijvel waren het werk van professionals. De bende maakte 28 dodelijke slachtoffers en het gerecht vond niet eens het begin van een spoor. Extreem-rechts zit achter de aanslagen, werd gefluisterd. De enige dienst die contact had met extreem-rechts was de Staatsveiligheid. Die was Westland New Post geïnfiltreerd en had die organisatie zelfs gesteund.’

In 1981 moest de Bende van Nijvel nog aan zijn reeks moordende overvallen beginnen, maar de naam van Benoît de Bonvoisin was al gevallen.

Bonvoisin, van adellijken huize, is een wat excentrieke heer die in kringen van Franstalige christen-democraten omging.

De Bonvoisins, een familie van textielfabrikanten, zijn afkomstig uit Petit-Rechain bij Verviers. Bonvoisins grootvader was Alexandre Galopin, de gouverneur van de Generale Maatschappij van België die tijdens de oorlog op bevel van de Duitse Gestapo werd vermoord. Zijn grootmoeder was de dochter van Gustaaf Verriest, broer van Hugo Verriest. Een andere overgrootoom was Victor Besme, de baron Haussman van Leopold II, die Brussel een moderne aanblik gaf. Zijn vader, Pierre de Bonvoisin, was eveneens een topman van de Generale Maatschappij.

Vrij jong kwam Benoît de Bonvoisin terecht in de kring rond Paul Vanden Boeynants, de sterke man en Brussels stemmenkanon van de PSC. VDB installeerde Bonvoisin aan het hoofd van het Cepic ( Centre Politique des Indépendants et des Cadres), een evenknie van het Vlaamse NCMV ( Nationaal Christelijk Middenstandsverbond). Dat Cepic werd de motor van de centrumrechtse PSC.

Front de la Jeunesse

Het waren erg woelige tijden. De kolonels waren nog aan de macht in Griekenland, Franco in Spanje, in Vietnam voerden Amerikaanse GI’s een uitzichtloze oorlog en het communistische Oost-Europa lag nog achter het IJzeren Gordijn.

‘Links’ en ‘rechts’ waren in die dagen geen ijdele woorden. En de groep rond VDB zat in het rechtse kamp. Gaandeweg werd Vanden Boeynants door de media zelfs in ultrarechtse hoek geduwd. In VDB’s entou-rage immers werden mensen gesignaleerd als majoor Jean Bougerol, die graag conferenties mocht beleggen over het sluipende communistische gevaar. De organisatie achter de conferenties van Bougerol en de publicatie van Inforep, een persoverzicht dat als een sonar elke vorm van linkse subversie registreerde, was het zogeheten Public Information Office. In de Vlaamse media vooral werd PIO als een soort inlichtingendienst afgeschilderd. En via die PIO was de link naar plannen voor een staatsgreep en later de Bende van Nijvel snel gelegd.

In maart 1983 werden de eerste geruchten over een mogelijke staatsgreep vreemd genoeg gelanceerd door het extreem-rechtse Nouvel Europe Magazine. In dat artikel werd ook het bestaan onthuld van Westland New Post, de extreme loot van het Front de la Jeunesse.

Was het bericht in Nouvel Europe Magazine een repliek op het lekken twee jaar eerder van de nota van de Staatsveiligheid over Benoît de Bonvoisin? Of was het WNP een poging om te infiltreren in de Staatsveiligheid? Knappe koppen die daar na al die jaren nog wijs uit raken. Emile Lecerf, de baas van Nouvel Europe Magazine, leefde in elk geval op vriendschappelijke voet met de top van de Staatsveiligheid, maar ook met de Israëlische inlichtingendiensten.

‘Mijn enige band met al dat volk was dat het Front de la Jeunesse een bureau had in het pand dat ik aan Nouvel Europe Magazine verhuurde’, zou Bonvoisin later aan Knack vertellen. Bonvoisin heeft altijd volgehouden dat het lekken van de nota en de bijgeleverde bewijsstukken één grote machinatie was van de Staatsveiligheid, toen nog geleid door de mysterieuze Albert Raes.

Raes, beweerde Bonvoisin, heeft hem nooit vergeven dat hij in een nota voor minister van Defensie Vanden Boeynants parlementaire controle eiste op de diensten van de Staatsveiligheid. Bonvoisin had ook van de Franse inlichtingendiensten vernomen dat de Staatsveiligheid lekte als een mandje en hij had dat publiekelijk herhaald.

Bovendien stonden Raes en Vanden Boeynants ook op gespannen voet met elkaar. Een gevolg van de Congo-crisis. Terwijl de regering troepen stuurde naar Congo, werden hier huurlingen geronseld om op de Belgische para’s te schieten. Volgens Vanden Boeynants had Raes verzuimd de regering daarover in te lichten.

Bonvoisin vogelvrij

Volgens Spandre beginnen de moeilijkheden van Bonvoisin met de nota van de Staatsveiligheid. Want die leidt tot nieuwe onderzoeken die ‘de Zwarte Baron’ zoals hij intussen in de media wordt genoemd, voor het gerecht brengen. Het kostte hem bij een eerste veroordeling vijf jaar opsluiting wegens oplichting, verduistering, bedrieglijk bankroet en valsheid in geschrifte bij het beheer van PDG en Cidep. Na een eerste behandeling in beroep werd Bonvoisin prompt aangehouden. Een van de magistraten die optrad in de zaak tegen Bonvoisin was de latere substituut Jean-François Godbille van de financiële sectie van het hoofdstedelijke parket, een voormalig lid ook van Cepic, die goede banden onderhield met Opus Dei. Later zou Godbille terechtkomen op het kabinet van de liberale minister van Financiën Robert Hatry.

Toenmalig minister van Justitie Jean Gol zou ooit voor het parlement bevestigen dat Bonvoisin in verdenking was gesteld op basis van feiten verzameld door de Staatsveiligheid. Latere ondervragingen van agenten van de Staatsveiligheid hebben dat bevestigd.

Maar de vereffenaar aangesteld door de Brusselse handelsrechtbank, zo raakte later bekend, zou nooit één onregelmatigheid in de bedrijven van Bonvoisin vaststellen. Godbille zelf zou in 1989 voor de parlementaire Bende-commissie toegeven dat de gelekte nota van de Staatsveiligheid eigenlijk een vervalsing was.

Volgens Spandre zijn de daaropvolgende beschuldigingen, zoals de heling van een zilveren dodenmasker dat aan een religieuze orde toebehoorde en het vermeende aandeel van de baron in het Luikse parkeermeterschandaal – twee zaken waarin hij werd vrijgesproken – een gevolg van de manoeuvres van de Staatsveiligheid.

Naderhand was er geen dossier te bedenken waarmee Bonvoisin niet in verband werd gebracht: de roze balletten, de Bende van Nijvel, later nog de affaires Dutroux en Nihoul. Bonvoisin was vogelvrij verklaard. ‘De manier waarop Bonvoisin door enkele van zijn advocaten werd verdedigd, heeft hem ook geen goed gedaan’, zegt Spandre.

Een van die advocaten was de bekende Xavier Magnée, ooit een compagnon van wapenhandelaar Roger Boas en onlangs in de actualiteit als advocaat van Marc Dutroux. Magnée had Bonvoisin verzekerd dat hij, voor een honorarium van twee miljoen frank, al die moeilijkheden met de Staatsveiligheid kon rechttrekken.

Een vervelende brief

Het was Magnée die, zonder het te beseffen, Spandre het breekijzer leverde waarmee hij uiteindelijk de vrijspraak van Bonvoisin afdwong. ‘Uit een brief van Magnée bleek dat hij met hoge magistraten had overlegd over wat Bonvoisin moest doen om niet te zwaar gestraft van de zaak af te raken’, vertelt Spandre. ‘Het is toch schandalig dat een advocaat overlegt met de magistraten over de straf die zijn cliënt zal worden opgelegd, terwijl diezelfde cliënt onschuldig pleit.’

Spandre wilde de brief van Magnée aan het hof van beroep voorleggen, maar de rechter verbood hem dat. Want daarmee zou de confidentialiteit tussen advocaat en cliënt worden geschonden. Maar, hield Spandre vol, die confidentialiteit dient om de cliënt, die zich moet verdedigen, te beschermen. In dit geval had Bonvoisin geen enkel voordeel bij het in stand houden van die confidentialiteit. Integendeel. Maar de rechter dreigde ermee Spandre aan te klagen bij de stafhouder als hij bij zijn voornemen bleef om de brief openbaar te maken.

‘Ik ben dan zelf naar de stafhouder getrokken’, herinnert Spandre zich. ‘Die zat op de lijn van het hof van beroep. Ik vroeg hem: “Verbiedt u mij om de brief te gebruiken? Zo ja, dan dien ik meteen klacht in bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.” Hij wist dat ik al eens eerder, in de zaak van de verkoop van het Palace Hotel, de stafhouders voor het Europees Hof had gedaagd en had gewonnen – dat scheelde voor mijn cliënt meteen 115 miljoen frank.’

‘Ik zei nog tegen de stafhouder: “U kunt me ook aanklagen voor de raad van de orde. Maar dan wordt de hele zaak publiek gespeeld. En daar zal ik pleiten dat de Orde van Advocaten de waarheid tracht te verdonkeremanen.”

‘Ik heb daarop de brief van Magnée toch aan de rechters in beroep voorgelegd. Maar de voorzitter, heel slim, heeft de brief buiten de debatten gehouden. Maar dat gaf mij de mogelijkheid om naar cassatie te trekken. Aanvankelijk weigerde de advocaat die voor cassatie moest pleiten de brief van Magnée voor te leggen. Ik heb hem daar dan toe gedwongen. En uitgerekend dat element heeft cassatie gebruikt om het arrest van het hof van beroep tegen Bonvoisin te verbreken. Waarop er een nieuw proces volgde, nu voor het hof van beroep in Mons, dat op 12 mei 2000 Bonvoisin niet alleen vrijsprak, maar in het arrest ook nog eens het hele onderzoek tegen hem en de aanpak van de onderzoekers aan de kaak stelde.’

‘Twintig jaar lang werd een individu vervolgd’, hamert Spandre. ‘Met alle ontsporingen tot gevolg. Dat gebeurde met het medeweten van ministers, rechters, onderzoeksrechters, griffiers en journalisten.

‘Als ik aan de rechters vroeg te onderzoeken of sommige journalisten niet betaald waren door de Staatsveiligheid, hebben ze geweigerd gevolg te geven aan dat verzoek. Er zijn daar valse verklaringen afgelegd voor parlementaire commissies, verklaringen onder ede!

‘Al die inspanningen om één man te treffen. Maar nog altijd is er geen spoor van de lui, de Bende van Nijvel, die 28 mensen hebben omgebracht. Dat stemt toch tot nadenken over de rol van de staat. Niet?’

Bron » Knack | Rik Van Cauwelaert

Histories reconstrueert ontvoering Vanden Boeynants

Zaterdag 14 januari 1989: in de garage van Paul Vanden Boeynants vindt de politie een hoorapparaat, een schoen, een pijp en een injectienaald. De flamboyante en controversiële politicus-zakenman is ontvoerd. Vijftien jaar na de feiten reconstrueert de documentairemaker Dirk Leestmans de geruchtmakende gijzeling in Een premier voor 63 miljoen.

Misdaad loont, ook voor televisiemakers. Vorige week lokte Histories meer dan 400.000 kijkers met de documentaire over de zaak-Jespers. Daarin legde de medebeschuldigde Luc De Cramer nieuwe verklaringen af die een totaal ander licht op de zaak werpen. Het tweede deel van de driedelige serie Schuld en boete bevat geen zulke spectaculaire onthullingen; maar wel een protagonist die tot de verbeelding spreekt.

Over de voormalige premier en minister van Defensie Paul Vanden Boeynants, die in 2001 overleed, deden wilde geruchten de ronde: als hij al niet in verband gebracht werd met seksfuiven en roze balletten, dan werd zijn naam verbonden met corruptieschandalen of plannen voor een rechtse staatsgreep. En ook zijn ontvoering had hij volgens sommigen geënsceneerd om te ontkomen aan een veroordeling voor belastingontduiking.

De persconferentie die VdB – met zonnebril – twee dagen na zijn vrijlating voor de wereldpers hield, blijft in het collectieve geheugen gebrand. Maar het mysterie werd niet of nauwelijks opgelost. Leestmans probeert het verhaal te reconstrueren aan de hand van getuigenissen van politie- en parketmensen die destijds het onderzoek voerden. Hij durft te besluiten dat Vanden Boeynants wel degelijk ontvoerd werd door de bende van Patrick Haemers.

“Bij de realisatie van deze documentaire is gebleken dat VdB een ontzettend sterke persoonlijkheid was. Als slachtoffer heeft hij mee de touwtjes in handen genomen om zijn ontvoering tot een goed einde te brengen”, vertelt Leestmans. De bende Haemers vroeg aanvankelijk 400 miljoen Belgische frank, maar VdB wist dat terug te brengen tot 63 miljoen frank, na twaalf dagen onderhandelen met zijn ontvoerders.

Vanden Boeynants bracht de daders ook in contact met Jean Natan, de raadsman van zijn vriend Charlie De Pauw, om het losgeld te betalen. Op 10 februari 1989 overhandigde Natan in Genève het gevraagde bedrag. Drie dagen later werd VdB vrijgelaten aan het station van Doornik.

Leestmans praatte met Frans Reyniers, die als hoofdcommissaris van de gerechtelijke politie het onderzoek leidde; André Vandooren, toen procureur van Brussel, nu voorzitter van het Comité P; advocaat-generaal Pierre Morlet en Paul Van Thielen, hoofd van de algemene directie van de gerechtelijke politie en destijds een van de rijkswachters die Haemers in Brazilië ging arresteren.

Bron » De Standaard

Vastapane, met de V van vastgoed,voeding en vrienden

Voor het grote publiek is Aldo Vastapane een nobele onbekende. Maar de 70-jarige Belg van Italiaanse origine is al jarenlang een ronkende naam in Brusselse zakenkringen. Zo mag hij Albert Frère tot zijn vriendenkring rekenen. Hoewel hij vooral bekend staat als vastgoed- en restauranteigenaar, is de luchthaven geen onbekend terrein voor Vastapane. Hij startte er in 1958 met de taksvrije Sky Shops en heeft nog steeds een meerderheidsbelang in de uitbater van de parkings op de luchthaven.

Vader Dino Vastapane kwam in 1990 van Italië naar Brussel en maakte carrière als invoerder van Martini en Rossi. Zijn zoon Aldo heeft altijd de band met lekker eten en drinken bewaard. Eerst via een belang in Distripar, de luxepoot van de Nationale Portefeuillemaatschappij waarin goede vriend Albert Frère zijn wijnbelangen groepeert. Sinds vorig jaar heeft Vastapane geen aandelen meer in Distripar. Hij kreeg er 20 miljoen euro voor, maar hij is wel nog steeds de eigenaar van La Maison du Cygne. Ooit een volkshuis waar ene Karl Marx graag een glas bier kwam drinken, staat het nu in de topvijf van favoriete restaurants van Albert Frère. Ook al omdat het uitkijkt op de mooiste plaats ter wereld, de Grote Markt van Brussel, vertelde die in november 99 aan onze krant.

Maar meer nog dan met drank en eten maakte Aldo Vastapane zich een naam en bijbehorend fortuin met vastgoed. Amper 25 jaar oud stortte hij zich samen met andere betonbaronnen als Charly de Pauw, Jean-Marie Josi en Ado Blaton op de Brusselse Noordwijk. Dankzij goede relaties met PSC-topman Paul van den Boeynants werd die wijk omgetimmerd tot het Manhattan van Brussel.

Het is ook aan de hand van VDB dat Vastapane opduikt in Zaventem, als daar naar aanleiding van de Wereldexpo 58 aan een luchthaven wordt gebouwd. De Italo-Belg verwerft het monopolie op de uitbating van taksvrije winkels, de Sky Shops. Ook vandaag is vastgoedman Vastapane nog steeds actief in Zaventem, als aandeelhouder van Airport Parc International, de uitbater van parkings rond de luchthaven.

Verder bezit hij nog steeds tientallen panden en kantoorgebouwen in het Brusselse en is hij aandeelhouder van vastgoedgroep Atenor. Tot begin jaren negentig had hij eveneens een belang in de uitgever van de rechts-katholieke Brusselse krant La Libre Belgique.

De luchthaven kent Vastapane dus door en door, maar ervaring in een luchtvaartgroep heeft de nieuwe Sobelair-eigenaar amper. Wel richtte hij enkele jaren geleden Belgian World Airlines (BWA) op. Geen luchtvaartmaatschappij, wel een consultant- en managementbedrijfje voor de luchtvaartsector. Op de luchthaven komt hij zijn oude vriend Albert Frère opnieuw tegen, die belangen heeft in SN Brussels Airlines en luchthavenbeheerder Biac.

Bron » De Tijd

Décès du père Haemers

Depuis la mort, par pendaison, à la prison de Forest, de son fils Patrick, Achille – plus exactement Achiel – Haemers se montrait moins à Woluwe-St-Lambert. Selon les infos, Achille avait repris une boulangerie à Montpellier où, disent les policiers, le père du grand blond vendait à présent des… pistolets en mie de pain.

Nous avons appris, hier, le décès, à Montpellier, du père de Patrick Haemers, le plus fameux truand belge des vingt dernières années. Son décès nous a été confirmé par le maïeur de Woluwe, Georges Désir. Courtraisien de naissance, Achille Haemers a longtemps vécu dans cette commune bruxelloise, plus exactement avenue Georges Henri.

Egalement patron de bar (s), Achille tenait à Woluwe un commerce florissant d’articles de sport. En septembre 1981, Achille et Patrick Haemers braquaient ensemble l’agence BBL de Deerlijk. L’affaire leur avait rapporté un demi-million. Avec le recul, le braquage apparaît comme le premier méfait (connu) de Patrick Haemers.

Le fils bon élève avait vite appris et s’était vite transformé en cerveau d’une bande redoutable de solides braqueurs de fourgons. A Deerlijk, l’époque des débuts, père et fils s’étaient pourtant fait repérer stupidement: un témoin avait relevé l’immatriculation de la BMW volée juste avant le braquage.

Fin des années 1980, Haemers fils, lassé des hold-up sanglants, enlevait l’ex-Premier ministre Paul Vanden Boeynants. Au début des années 90, il était retrouvé au Brésil et extradé, en cage, comme un fauve, vers la Belgique. Le grand blond n’a jamais été jugé. Achille, papa jusqu’au bout, n’a jamais renié Patrick. L’enquête n’a jamais conclu à son implication dans les méfaits du grand blond. Achille s’est éteint, nous dit-on, paisiblement, en faisant ses mots croisés. Il avait 71 ans.

Bron » La Dernière Heure

Lumumba-commissie forceert toegang tot gesloten archieven

Met een spectaculaire reeks huiszoekingen liet de parlementaire onderzoekscommissie naar de moord op Patrice Lumumba gisteren haar tanden zien.

Kamerlid Geert Versnick (VLD) deed als voorzitter van de onderzoekscommissie een beroep op het parket-generaal in Brussel om huiszoekingen uit te voeren bij een aantal getuigen dat – ondanks herhaalde oproepen – weigerde om vrijwillig zijn archieven ter beschikking te stellen. De operatie werd in de grootste discretie voorbereid door Versnick en advocaat-generaal Yves van der Steen.

De commissie Lumumba had tot voor kort het grootste deel van het werk overgedragen aan een reeks experts-historici. Afgesproken was dat na het paasvakantie de commissieleden zelf het eigenlijke werk in handen zouden nemen. De commissie heeft al een aantal getuigen gehoord en hen in sommige gevallen ook verzocht om hun persoonlijke archief ter beschikking te stellen van de commissie. Een aantal getuigen met belangrijke archieven weigerde echter om daarop in te gaan. Daarom werd besloten om via gerechtelijke weg de geblokkeerd gebleven belangrijke archieven toch te bemachtigen.

De eerste huiszoeking had plaats bij Jo Gérard in Ukkel. Gérard was decennialang de politieke vertrouwensman van de onlangs overleden politicus Paul Vanden Boeynants (PSC) en ten tijde van de moord op Lumumba hoofdredacteur van het extreem-rechtse weekblad Europe Magazine. Sommige van zijn artikels in dat blad waren openlijk racistisch. Bij Gérard werd niet alleen gezocht naar archieven.

De speurders zochten ook naar bewijzen van betalingen van Gérard in verband met de zaak Lumumba. In dat verband werd ook analoog onderzoek gedaan ten huize van een voormalig lid van het kabinet van graaf Harold d’Aprémont-Lynden. Ook bij deze man, ene Vervier, werd naar concrete betaalbewijzen gezocht. Een derde huiszoeking had plaats bij de Belgische bank Belgolaise. Ook daar werd naar verluidt gezocht naar betaalbewijzen in verband met de moord op Lumumba.

Andere huiszoekingen hielden verband met de archieven van luitenant-kolonel op rust Guy Weber. Hij speelde persoonlijk een grote rol in het Kongolese drama voor, tijdens en na de moord op Lumumba in Katanga. Weber is in die zaak een prominente geheimdrager. Hij was jarenlang verbonden aan de hofhouding van Leopold III als medewerker van de koning en nadien als adviseur van de weduwe van de koning, de prinses van Retie.

De onderzoekscommissie vermoedt dat Weber veel meer weet dan hij totnogtoe kwijt wilde. Vooral zijn archieven en dagboeken zijn voor de commissie van groot belang. Na een huiszoeking bij hem thuis in Waterloo werd hij door de speurders van de federale politie naar zijn kantoor in het kasteel van Argenteuil gebracht.”Weber stelde zijn documenten vrijwillig ter beschikking”, stelt Versnick. “Het was bijgevolg niet nodig het huiszoekingsbevel voor het kasteel van Argenteuil te gebruiken.”

De actie had niet rechtstreeks te maken met de bewoner van dat kasteel, prinses Liliane van Retie (85). Blijkbaar vermoedde de commissie dat de bejaarde kolonel met de medewerking van de prinses belangrijke archieven in Argenteuil had gedeponeerd, in de hoop ze op die manier beter af te schermen voor de onderzoekscommissie. Volgens Versnick was er over de actie in Argenteuil geen voorafgaand overleg met premier Verhofstadt.

Voorts was er een huiszoeking bij Victor Nendaka-Bika. Hij was kort na de onafhankelijkheid van Kongo chef van de Kongolese staatsveiligheid en was een naaste medewerker van premier Lumumba. Ook de familie van wijlen Gerard Soete, hoofdcommissaris van de politie in Elisabethstad ten tijde van de moord op Lumumba, en de familie van toenmalig minister van Afrikaanse Zaken d’Asprémont-Lynden kregen bezoek van het gerecht.

Net als de andere commissieleden nam Kamerlid Pieter De Crem (CVP) maandag nog deel aan een vergadering van de commissie Lumumba. “Niets deed toen vermoeden dat er dergelijke huiszoekingen op til waren”, zegt De Crem. “Er werd enkel een volgorde vastgelegd van de getuigen die de commissie nog voor de zomervakantie wil horen.” Na afloop van de gerechtelijke actie ontvingen de commissieleden een faxbericht van voorzitter Versnick, met summiere informatie over de uitgevoerde huiszoekingen, waarin werd uitgelegd dat ze niet eerder op de hoogte konden worden gebracht om voortijdige perslekken te vermijden.

Bron: De Morgen | Walter De Bock & Georges Timmerman