Alleen tegen de schurkenstaat

In ‘Schurkenstaat België, de samenzwering tegen Benoît de Bonvoisin’ publiceert advocaat Mario Spandre de achtergrondinformatie waarmee hij Benoît de Bonvoisin, bijgenaamd de Zwarte Baron, uit de klauwen van het gerecht en… van de media heeft gehaald. Hij bereidt nu een miljoenenclaim voor tegen de Belgische staat.

Eliane De Wilde, de conservator van de Koninklijke Musea van Schone Kunsten van België, wist niet wat haar overkwam. Tien jaar geleden, midden juli 1994, bood zich bij haar een deurwaarder aan die beslag kwam leggen op een tiental topwerken uit haar collectie, waaronder een Rubens, twee Memlincs, vier werken van Rogier van der Weyden en een Hugo van der Goes. Er werd ijlings over en weer gebeld met de voogdijminister, de Luikse PS’er Jean-Maurice Dehousse. Maar dat bracht ook geen uitkomst.

De deurwaarder handelde in opdracht van Mario Spandre, de raadsman van een veertigtal Belgen die indertijd in Congo de dupe waren geworden van het zaïriseringsbeleid van dictator Mobutu Sese Seko. De Belgische staat had zich ertoe verbonden de slachtoffers van die nationaliseringen te vergoeden. Maar de betaling van de verschuldigde 600 miljoen frank liet al te lang op zich wachten. Daarom liet Mario Spandre beslag leggen op de kunstwerken – conservator De Wilde vond de keuze van de advocaat getuigen van erg goede smaak.

Mario Spandre heeft in zijn leven de Belgische staat al voor ruim 25 miljoen euro lichter gemaakt. Volkomen legaal. Spandre is een advocaat, een zeventiger, die niets liever doet dan in het krijt treden met de overheid. Dat houdt hem kwiek, vindt hij.

Vandaag bereidt hij nog maar eens een miljoenenclaim voor. Dit keer in de zaak van de ooit als ‘Zwarte Baron’ gebrandmerkte Benoît de Bonvoisin.

Vanachter zijn bureau kijkt Spandre uit over het fraai aangelegde Schumanplein en de fonkelende hoofdkwartieren van de Europese Unie. Binnen handbereik staat een uitgelezen bibliotheek met africana en met alle klassiekers over Congo. Mocht Katanga onafhankelijk zijn gebleven, dan woonde Spandre vandaag wellicht in Lubumbashi, vroeger Elisabethstad, zijn geboorteplek.

De Spandres zijn Italianen van afkomst. Of eigenlijk niet. Hun echte naam is Spandauer, maar toen de voorouders van de advocaat, een Duits geslacht van typografen, zich in de 19e eeuw in Turijn kwamen vestigen om er voor de hertogen van Savoie te werken, kreeg de naam gaandeweg een Italiaanse verklanking. De vader van Mario Spandre, drukker van professie, was ook een muzikant. Na omzwervingen in Zuid-Afrika, waar hij in handgemeen raakte met de Boeren, en Argentinië, waar hij in het operaorkest speelde, strandde hij uiteindelijk in Elisabethstad.

Moïse Tsjombe

Vader Spandre werd de drukker van L’Etoile du Congo, de latere L’Essor du Congo, een krant met een zeker gezag. ‘De krant was eigendom van kardinaal de Hemptinne, van een logebroeder en een joodse investeerder’, lacht Spandre. ‘Dat moest dus fout lopen – wat ook gebeurde.’ Waarop vader Spandre een boerderij en melkveehouderij begon. Het is daar, vlakbij Elisabethstad, dat Spandre opgroeide. Het is daar ook, in een villa van de buren, dat in 1961 Patrice Lumumba en enkele medestanders werden vermoord, in opdracht van de Amerikaanse inlichtingendienst CIA en de nieuwe Congolese sterke man Mobutu.

Spandre heeft nog getuigd voor de Lumumba-commissie. ‘Maar ze wilden daar de waarheid niet horen’, zegt Spandre fijntjes. ‘Ze wilden alleen vernemen wat koning Boudewijn en wat eerste minister Gaston Eyskens wisten. En die wisten van niets.’

Spandre kent de Lumumba-affaire. Hij heeft de meeste betrokkenen in de zaak gefrequenteerd, onder wie de CIA-vertegenwoordiger in Leopoldstad, Lawrence Devlin, die na goedkeuring van de Amerikaanse president John F. Kennedy Lumumba liet uitschakelen.

Na zijn rechtenstudies in Brussel kwam Spandre in contact met Moïse Tsjombe, die in 1960 de onafhankelijkheid van de mijnprovincie Katanga (nu Shaba) uitriep. Toen Tsjombe later met de hulp van Franse huurlingen en de Portugese veiligheidsdiensten een poging tot staatsgreep tegen Mobutu ondernam, verbleef Spandre in het Ritzhotel in Lissabon waar hij wachtte op het signaal dat de coup was geslaagd. Maar de Amerikaanse diensten raakten op de hoogte. Die lieten via de ambassadeur in Lissabon aan de Portugezen weten dat ze in Washington ‘zeer ongelukkig’ zouden zijn mocht Tsjombe zijn plannen doorzetten. Waarop het manoeuvre werd afgeblazen. Wat later, in 1967, werd Tsjombe in Spanje ontvoerd, met de hulp van de Fransen en zeker met het medeweten van Devlin, dus van Wash-ington. De Katangese leider werd in Algiers geïnterneerd. Hij overleed er in 1969.

In het voorwoord bij zijn exposé over de zaak-Bonvoisin dat deze week in de boekhandel ligt, verwijst Spandre heel even naar de Tsjombe-episode. ‘De fondsen voor de ontvoering werden via België aangeleverd. Het geld kwam van Mobutu, via Pierre Davister, de uitgever van het weekblad Spécial, en transiteerde via een rekening bij de Banque Bruxelles Lambert. Procureur-generaal Ganshof van der Meersch van het hof van cassatie heeft er alles aan gedaan om het onderzoek naar deze zaak onder de mat te houden. Want Mobutu moest, en zou, in Congo aan de macht blijven’, houdt Spandre vol.

Extreem-rechts

‘Er zijn zoveel zaken die de burgers van dit land nooit te weten komen. Drie ministers van Justitie – wijlen Jean Gol, een liberaal, de socialist Philippe Moureaux en christen-democraat Melchior Wathelet – hebben toegelaten dat Benoît de Bonvoisin het leven onmogelijk werd gemaakt en dat zijn carrière werd gebroken door een dossier van de Staatsveiligheid dat op pure fictie berustte’, zegt Spandre terwijl hij parmantig zijn papieren bijeenraapt. ‘De schade die hier door de Belgische staat werd aangericht, is enorm. Wij gaan daar nu een prijs op zetten.’

Toen Spandre in 1995 door Benoît de Bonvoisin in de arm werd genomen, kende hij van het dossier alleen wat hij in de kranten had gelezen. Het was een stafhouder die Bonvoisin naar Spandre bracht. Hij had immers de reputatie er niet voor terug te schrikken om de staat zelf aan te vallen.

In 1981 was via onder meer de krant De Morgen een nota van de Staatsveiligheid gelekt. Daarin werd Bonvoisin omschreven als een heuse fascist die via zijn bedrijven Cidep en PDG het Front de la Jeunesse, en dus extreem-rechts in België, financierde.

‘Bonvoisin was voor die tijdsgeest geknipt als schuldige’, zegt Spandre.’ Het gonsde in die jaren tachtig van de geruchten over plannen voor een staatsgreep. Er was de rakettenkwestie, de aanslagen van de CCC, de Bende van Nijvel. Alle getuigenissen waren eensluidend: de overvallen van de Bende van Nijvel waren het werk van professionals. De bende maakte 28 dodelijke slachtoffers en het gerecht vond niet eens het begin van een spoor. Extreem-rechts zit achter de aanslagen, werd gefluisterd. De enige dienst die contact had met extreem-rechts was de Staatsveiligheid. Die was Westland New Post geïnfiltreerd en had die organisatie zelfs gesteund.’

In 1981 moest de Bende van Nijvel nog aan zijn reeks moordende overvallen beginnen, maar de naam van Benoît de Bonvoisin was al gevallen.

Bonvoisin, van adellijken huize, is een wat excentrieke heer die in kringen van Franstalige christen-democraten omging.

De Bonvoisins, een familie van textielfabrikanten, zijn afkomstig uit Petit-Rechain bij Verviers. Bonvoisins grootvader was Alexandre Galopin, de gouverneur van de Generale Maatschappij van België die tijdens de oorlog op bevel van de Duitse Gestapo werd vermoord. Zijn grootmoeder was de dochter van Gustaaf Verriest, broer van Hugo Verriest. Een andere overgrootoom was Victor Besme, de baron Haussman van Leopold II, die Brussel een moderne aanblik gaf. Zijn vader, Pierre de Bonvoisin, was eveneens een topman van de Generale Maatschappij.

Vrij jong kwam Benoît de Bonvoisin terecht in de kring rond Paul Vanden Boeynants, de sterke man en Brussels stemmenkanon van de PSC. VDB installeerde Bonvoisin aan het hoofd van het Cepic ( Centre Politique des Indépendants et des Cadres), een evenknie van het Vlaamse NCMV ( Nationaal Christelijk Middenstandsverbond). Dat Cepic werd de motor van de centrumrechtse PSC.

Front de la Jeunesse

Het waren erg woelige tijden. De kolonels waren nog aan de macht in Griekenland, Franco in Spanje, in Vietnam voerden Amerikaanse GI’s een uitzichtloze oorlog en het communistische Oost-Europa lag nog achter het IJzeren Gordijn.

‘Links’ en ‘rechts’ waren in die dagen geen ijdele woorden. En de groep rond VDB zat in het rechtse kamp. Gaandeweg werd Vanden Boeynants door de media zelfs in ultrarechtse hoek geduwd. In VDB’s entou-rage immers werden mensen gesignaleerd als majoor Jean Bougerol, die graag conferenties mocht beleggen over het sluipende communistische gevaar. De organisatie achter de conferenties van Bougerol en de publicatie van Inforep, een persoverzicht dat als een sonar elke vorm van linkse subversie registreerde, was het zogeheten Public Information Office. In de Vlaamse media vooral werd PIO als een soort inlichtingendienst afgeschilderd. En via die PIO was de link naar plannen voor een staatsgreep en later de Bende van Nijvel snel gelegd.

In maart 1983 werden de eerste geruchten over een mogelijke staatsgreep vreemd genoeg gelanceerd door het extreem-rechtse Nouvel Europe Magazine. In dat artikel werd ook het bestaan onthuld van Westland New Post, de extreme loot van het Front de la Jeunesse.

Was het bericht in Nouvel Europe Magazine een repliek op het lekken twee jaar eerder van de nota van de Staatsveiligheid over Benoît de Bonvoisin? Of was het WNP een poging om te infiltreren in de Staatsveiligheid? Knappe koppen die daar na al die jaren nog wijs uit raken. Emile Lecerf, de baas van Nouvel Europe Magazine, leefde in elk geval op vriendschappelijke voet met de top van de Staatsveiligheid, maar ook met de Israëlische inlichtingendiensten.

‘Mijn enige band met al dat volk was dat het Front de la Jeunesse een bureau had in het pand dat ik aan Nouvel Europe Magazine verhuurde’, zou Bonvoisin later aan Knack vertellen. Bonvoisin heeft altijd volgehouden dat het lekken van de nota en de bijgeleverde bewijsstukken één grote machinatie was van de Staatsveiligheid, toen nog geleid door de mysterieuze Albert Raes.

Raes, beweerde Bonvoisin, heeft hem nooit vergeven dat hij in een nota voor minister van Defensie Vanden Boeynants parlementaire controle eiste op de diensten van de Staatsveiligheid. Bonvoisin had ook van de Franse inlichtingendiensten vernomen dat de Staatsveiligheid lekte als een mandje en hij had dat publiekelijk herhaald.

Bovendien stonden Raes en Vanden Boeynants ook op gespannen voet met elkaar. Een gevolg van de Congo-crisis. Terwijl de regering troepen stuurde naar Congo, werden hier huurlingen geronseld om op de Belgische para’s te schieten. Volgens Vanden Boeynants had Raes verzuimd de regering daarover in te lichten.

Bonvoisin vogelvrij

Volgens Spandre beginnen de moeilijkheden van Bonvoisin met de nota van de Staatsveiligheid. Want die leidt tot nieuwe onderzoeken die ‘de Zwarte Baron’ zoals hij intussen in de media wordt genoemd, voor het gerecht brengen. Het kostte hem bij een eerste veroordeling vijf jaar opsluiting wegens oplichting, verduistering, bedrieglijk bankroet en valsheid in geschrifte bij het beheer van PDG en Cidep. Na een eerste behandeling in beroep werd Bonvoisin prompt aangehouden. Een van de magistraten die optrad in de zaak tegen Bonvoisin was de latere substituut Jean-François Godbille van de financiële sectie van het hoofdstedelijke parket, een voormalig lid ook van Cepic, die goede banden onderhield met Opus Dei. Later zou Godbille terechtkomen op het kabinet van de liberale minister van Financiën Robert Hatry.

Toenmalig minister van Justitie Jean Gol zou ooit voor het parlement bevestigen dat Bonvoisin in verdenking was gesteld op basis van feiten verzameld door de Staatsveiligheid. Latere ondervragingen van agenten van de Staatsveiligheid hebben dat bevestigd.

Maar de vereffenaar aangesteld door de Brusselse handelsrechtbank, zo raakte later bekend, zou nooit één onregelmatigheid in de bedrijven van Bonvoisin vaststellen. Godbille zelf zou in 1989 voor de parlementaire Bende-commissie toegeven dat de gelekte nota van de Staatsveiligheid eigenlijk een vervalsing was.

Volgens Spandre zijn de daaropvolgende beschuldigingen, zoals de heling van een zilveren dodenmasker dat aan een religieuze orde toebehoorde en het vermeende aandeel van de baron in het Luikse parkeermeterschandaal – twee zaken waarin hij werd vrijgesproken – een gevolg van de manoeuvres van de Staatsveiligheid.

Naderhand was er geen dossier te bedenken waarmee Bonvoisin niet in verband werd gebracht: de roze balletten, de Bende van Nijvel, later nog de affaires Dutroux en Nihoul. Bonvoisin was vogelvrij verklaard. ‘De manier waarop Bonvoisin door enkele van zijn advocaten werd verdedigd, heeft hem ook geen goed gedaan’, zegt Spandre.

Een van die advocaten was de bekende Xavier Magnée, ooit een compagnon van wapenhandelaar Roger Boas en onlangs in de actualiteit als advocaat van Marc Dutroux. Magnée had Bonvoisin verzekerd dat hij, voor een honorarium van twee miljoen frank, al die moeilijkheden met de Staatsveiligheid kon rechttrekken.

Een vervelende brief

Het was Magnée die, zonder het te beseffen, Spandre het breekijzer leverde waarmee hij uiteindelijk de vrijspraak van Bonvoisin afdwong. ‘Uit een brief van Magnée bleek dat hij met hoge magistraten had overlegd over wat Bonvoisin moest doen om niet te zwaar gestraft van de zaak af te raken’, vertelt Spandre. ‘Het is toch schandalig dat een advocaat overlegt met de magistraten over de straf die zijn cliënt zal worden opgelegd, terwijl diezelfde cliënt onschuldig pleit.’

Spandre wilde de brief van Magnée aan het hof van beroep voorleggen, maar de rechter verbood hem dat. Want daarmee zou de confidentialiteit tussen advocaat en cliënt worden geschonden. Maar, hield Spandre vol, die confidentialiteit dient om de cliënt, die zich moet verdedigen, te beschermen. In dit geval had Bonvoisin geen enkel voordeel bij het in stand houden van die confidentialiteit. Integendeel. Maar de rechter dreigde ermee Spandre aan te klagen bij de stafhouder als hij bij zijn voornemen bleef om de brief openbaar te maken.

‘Ik ben dan zelf naar de stafhouder getrokken’, herinnert Spandre zich. ‘Die zat op de lijn van het hof van beroep. Ik vroeg hem: “Verbiedt u mij om de brief te gebruiken? Zo ja, dan dien ik meteen klacht in bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.” Hij wist dat ik al eens eerder, in de zaak van de verkoop van het Palace Hotel, de stafhouders voor het Europees Hof had gedaagd en had gewonnen – dat scheelde voor mijn cliënt meteen 115 miljoen frank.’

‘Ik zei nog tegen de stafhouder: “U kunt me ook aanklagen voor de raad van de orde. Maar dan wordt de hele zaak publiek gespeeld. En daar zal ik pleiten dat de Orde van Advocaten de waarheid tracht te verdonkeremanen.”

‘Ik heb daarop de brief van Magnée toch aan de rechters in beroep voorgelegd. Maar de voorzitter, heel slim, heeft de brief buiten de debatten gehouden. Maar dat gaf mij de mogelijkheid om naar cassatie te trekken. Aanvankelijk weigerde de advocaat die voor cassatie moest pleiten de brief van Magnée voor te leggen. Ik heb hem daar dan toe gedwongen. En uitgerekend dat element heeft cassatie gebruikt om het arrest van het hof van beroep tegen Bonvoisin te verbreken. Waarop er een nieuw proces volgde, nu voor het hof van beroep in Mons, dat op 12 mei 2000 Bonvoisin niet alleen vrijsprak, maar in het arrest ook nog eens het hele onderzoek tegen hem en de aanpak van de onderzoekers aan de kaak stelde.’

‘Twintig jaar lang werd een individu vervolgd’, hamert Spandre. ‘Met alle ontsporingen tot gevolg. Dat gebeurde met het medeweten van ministers, rechters, onderzoeksrechters, griffiers en journalisten.

‘Als ik aan de rechters vroeg te onderzoeken of sommige journalisten niet betaald waren door de Staatsveiligheid, hebben ze geweigerd gevolg te geven aan dat verzoek. Er zijn daar valse verklaringen afgelegd voor parlementaire commissies, verklaringen onder ede!

‘Al die inspanningen om één man te treffen. Maar nog altijd is er geen spoor van de lui, de Bende van Nijvel, die 28 mensen hebben omgebracht. Dat stemt toch tot nadenken over de rol van de staat. Niet?’

Bron » Knack | Rik Van Cauwelaert

Histories reconstrueert ontvoering Vanden Boeynants

Zaterdag 14 januari 1989: in de garage van Paul Vanden Boeynants vindt de politie een hoorapparaat, een schoen, een pijp en een injectienaald. De flamboyante en controversiële politicus-zakenman is ontvoerd. Vijftien jaar na de feiten reconstrueert de documentairemaker Dirk Leestmans de geruchtmakende gijzeling in Een premier voor 63 miljoen.

Misdaad loont, ook voor televisiemakers. Vorige week lokte Histories meer dan 400.000 kijkers met de documentaire over de zaak-Jespers. Daarin legde de medebeschuldigde Luc De Cramer nieuwe verklaringen af die een totaal ander licht op de zaak werpen. Het tweede deel van de driedelige serie Schuld en boete bevat geen zulke spectaculaire onthullingen; maar wel een protagonist die tot de verbeelding spreekt.

Over de voormalige premier en minister van Defensie Paul Vanden Boeynants, die in 2001 overleed, deden wilde geruchten de ronde: als hij al niet in verband gebracht werd met seksfuiven en roze balletten, dan werd zijn naam verbonden met corruptieschandalen of plannen voor een rechtse staatsgreep. En ook zijn ontvoering had hij volgens sommigen geënsceneerd om te ontkomen aan een veroordeling voor belastingontduiking.

De persconferentie die VdB – met zonnebril – twee dagen na zijn vrijlating voor de wereldpers hield, blijft in het collectieve geheugen gebrand. Maar het mysterie werd niet of nauwelijks opgelost. Leestmans probeert het verhaal te reconstrueren aan de hand van getuigenissen van politie- en parketmensen die destijds het onderzoek voerden. Hij durft te besluiten dat Vanden Boeynants wel degelijk ontvoerd werd door de bende van Patrick Haemers.

“Bij de realisatie van deze documentaire is gebleken dat VdB een ontzettend sterke persoonlijkheid was. Als slachtoffer heeft hij mee de touwtjes in handen genomen om zijn ontvoering tot een goed einde te brengen”, vertelt Leestmans. De bende Haemers vroeg aanvankelijk 400 miljoen Belgische frank, maar VdB wist dat terug te brengen tot 63 miljoen frank, na twaalf dagen onderhandelen met zijn ontvoerders.

Vanden Boeynants bracht de daders ook in contact met Jean Natan, de raadsman van zijn vriend Charlie De Pauw, om het losgeld te betalen. Op 10 februari 1989 overhandigde Natan in Genève het gevraagde bedrag. Drie dagen later werd VdB vrijgelaten aan het station van Doornik.

Leestmans praatte met Frans Reyniers, die als hoofdcommissaris van de gerechtelijke politie het onderzoek leidde; André Vandooren, toen procureur van Brussel, nu voorzitter van het Comité P; advocaat-generaal Pierre Morlet en Paul Van Thielen, hoofd van de algemene directie van de gerechtelijke politie en destijds een van de rijkswachters die Haemers in Brazilië ging arresteren.

Bron » De Standaard

“Monsieur Projet” staat eindelijk op non-actief

De vroegere Belgische ’toppoliticus’ Melchior Wathelet (54) zal vanaf oktober geen Europees rechter mee zijn. Op 14 juli besliste de nieuwe federale regering van Guy Verhofstadt om het mandaat van Wathelet als Belgisch rechter bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen in Luxemburg niet te verlengen. Geschiedenis heeft Wathelet niet geschreven in Luxemburg. Het is zelfs de vraag of men echt onder de indruk was van zijn judiciële prestaties aldaar. Acht jaar geleden was men dat in elk geval niet van zijn prestaties als minister, Daarom werd Wathelet in 1995 door toenmalig regeringshoofd Jean-Luc Dehaene met plezier afgevoerd naar Luxemburg. Dehaene had er zelfs één van die typisch Belgische politieke benoemingen voor over, tegen de publieke opinie en het gezond verstand in.

De Christien-democratische advocaat Melchior Wathelet was in de jaren tachtig een man met grote politieke ambities. De zoon van nijvere veehandelaars uit Petil-Rechain, in de streek van Verviers, was een van de jonge honden uit het grote machts-nest van de Brusselse pensenmaker annex communistenhater annex frauduleuze zakenman Paul Vanden Boeynants. CEPIC – VdB’s politieke privé-militie die een resem kwaadaardige rechtse extremisten, dubieuze edellieden en ritselende zakenmannen omvatte – was toen weggezakt in een poel van zakelijke en politieke schandalen: oplichting, fraude, corruptie, geritsel in de catacomben van de Amerikaanse inlichtingendiensten en verhalen over betrokkenheid bij de gruweldaden van de Bende van Nijvel.

Zoals in Italië ‘ideale schoonzoon’ Silvio Berlusconi als politieke erfgenaam naar voren werd geschoven door het even hard door schandalen geteisterde en met de maffia en de CIA gelieerde politieke milieu van de christen-democraten, begonnen VdB en zijn kliek toen ook hun ‘schoonzoon met smetteloze reputatie’ te promoten. Melchior Wathelet werd ‘de wissel op de toekomst’.

Met de steun van VdB fietste de altijd feilloos in het pak zittende en zichzelf als bijzonder elegant beschouwende PSC’er moeiteloos door het Waalse politieke landschap. Hij werd voorzitter van de Waalse Executieve en concentreerde zich vervolgens op de verovering van Vlaanderen door amicale bezoekjes aan het noordelijk landsdeel te brengen en er een mondje Nederlands te spreken, toen nog een opzienbarend gegeven voor een Franstalig politicus.

Dat leverde op: in 1988 werd Wathelet minister van Justitie en Middenstand en in 1992 opnieuw minister van Justitie en van Economische Zaken. Zijn einddoel was het premierschap. Het zag er goed uit, want in die dagen viel geen halve journalist over het feit dat er in zijn achterban mensen rondwaarden als de frauderende graaf Hervé D’Ursel, de gangster-zakenman Richard Van Wijck en de Zwarte Baron himself: Benoît de Bonvoisin, die toen in zeer sinistere zaakjes actief was.

Arrogant

ln 1993 echter begon een en ander verkeerd te lopen. De bevolking had langzaamaan de buik vol van de manier waarop in België de politie werd bedreven. Elke dag opnieuw werd op schrijnende wijze het failliet van de zwaar door politieke benoemingen aangetaste Belgische justitie in de verf gezet. Pech voor de arrogante Wathelet. De minister van Justitie werd de kop van jut. Alle registers werden opengetrokken toen in mei 1993 de zware criminelen Basri Bajrami, Murat Kapllan en Philippe Lacroix, het kopstuk van de Bende Haemers, op spectaculaire wijze uit de gevangenis van Sint-Gillis ontsnapten.

Met de hakken over de sloot overleefde de minister de opstekende storm van protest en een vertrouwensstemming in het parlement.

Het was maar uitstel van executie. Snel ging het van kwaad naar erger voor de gedistingeerde heer uit Verviers, die de gewoonte had zijn kabinetten vol te proppen met dure Franse stijlmeubelen en fris ogende jongedames. De man die door het dubieuze Brusselse zakenmilieu rond VdB en het in het zog daarvan gespierd rechts was klaargestoomd om de leiding van het land in handen te nemen, werd op een voorheen nog nooit vertoonde wijze naar de slachtbank geleid.

Het was allemaal zijn schuld: de onwezenlijke incompetentie van de arrogante Belgische justitie, de bedroevende aanpak van de witteboordencriminaliteit, de aanslepende problemen in het gevangeniswezen, het mislukken van het onderzoek naar de Bende van Nijvel … Zelfs de gemiddelde Vlaamse Wet-straat-journalist, die anders niet de gewoonte heeft om politici kritisch aan te pakken, keerde zich legen hem. Al had dat in de meeste gevallen meer te maken met het feit dat Wathelet een Franstalige was en bleef.

Besluiteloos

ln de pers kreeg Wathelet de naam ‘Monsieur Projet’, de man die wel met plannen kwam aanzeulen, maar vervolgens besluiteloos op zijn stoel bleef zitten en geen moer deed. Aan een toen nieuw fenomeen in de Belgische politiek als het depolitiseren van de overheidsbenoemingen had deze vriend van alle zakenmannen geen boodschap. Het enige waar hij zich wél met hart en ziel voor inzette, was het blokkeren van de voorstellen voor een vermogensbelasting en de klaarliggende ecotaks. En voor de rest zorgde hij ervoor dal het strafblad van zijn veroordeelde mecenas Paul Vanden Boeynants opnieuw maagdelijk blank werd.

Ondanks het feit dat Wathelet eigenlijk alleen maar deed wat het gros van de Belgische politici deed, was de woede die indertijd over hem neerdaalde, niet onterecht. Wathelet was de namelijk de enige Belgische politicus die in 1993, toen de incompetente Belgische justitie totaal in de smurrie was weggezakt en het ene schandaal na het andere ontplofte, bleef volhouden dat de Belgische justitie eigenlijk geen voltijdse minister nodig had.

Zijn aangeboren arrogantie, zijn aanleg voor Franse ‘grandeur’ en zijn nuffige Giscard d’Estaing-trekjes maakten van hem het prototype van de Belgische politicus die zijn zaakjes regelde in de grote nationale traditie: binnenskamers, achter de schermen, onder vrienden … Melchior duldde geen pottenkijkers en stoorde zich buitenmate aan het plebs dat zich vragen durfde te stellen over zijn activiteiten en de achterliggende redenen. Hij beschouwde zijn autoriteit als door God gegeven en wees elke verantwoordelijkheid voor zijn daden af.

Zelfs de topcrimineel Patrick Haemers deed net voor zijn dood in 1993 nog een duit in het zakje. Zijn laatste woorden waren: “Whatlet, je t’emerde.” Whatelet’s reactie was die van een Zonnekoning. Hij proestte zijn verontwaardiging en zijn haat voor de pers uit.

Hysterisch

Tijdens een interview met het weekblad Humo viel het masker. Woedend mepte hij met zijn vuist op de tafel en met het schuim om de lippen stormde hij zijn eigen kabinet uit omdat de vragen hem niet bevielen. “Op deze manier bereidt men de dictatuur voor”, gilde hij hysterisch. “Dit zijn opnieuw de jaren dertig. Men doet maar. Men beledigt politici, men maakt ze verdacht, men maakt de weg vrij voor figuren met radicale ideeën. Als het dan toch onmogelijk is geworden om de mensen ervan te overtuigen dat ik een eerlijk man ben, dan pas ik en maak ik plaats voor mensen die niet eerlijk zijn. Ik zal vertrekken voor ze me wegjagen. Maar hou er rekening mee: als alle ‘gedegouteerden’ weg zijn, blijven alleen nog de ‘dégoutanten’ over.”

Het was een van de weinige keren dat Wathelet zijn woord zou houden. In 1995 wilde hij nog wel minister van Buitenlandse Zaken worden, maar Dehaene, die eindelijk had begrepen dat de incompetentie van zijn goed geklede minister nog moeilijk door de strot van de publieke opinie te rammen was, gaf hem Defensie.

Zoveel ondankbaarheid was te veel voor Melchior. Hij wilde weg, ook omdat hij opnieuw een karrenvracht schandalen aan de horizon zag opdoemen: zijn contacten met de zakenman Guy Vosse en corruptie bij hel toekennen van de rattenverdelgingscontracten, de affaire Dassault, die groeide in hel zog van Agusta, en zijn contacten met Benoît de Bonvoisin.

Dehaene, die hem liever kwijt dan rijk was, deed niet moeilijk. Maar Wathelet vertrok niet gratis. Hij wilde rechter worden van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen in Luxemburg. René Joliet, de Belgische vertegenwoordiger in dat Hof, was nel overleden en Wathelet wilde zijn stek en vooral het bijbehorende loon, dat dicht legen de 25.000 euro per maand zat. Ondanks het feit dat Wathelet niet echt over de vereiste kwalificaties beschikte en eigenlijk niemand voorstander was van zijn benoeming, wilde Dehaene de totaal verbrande Wathelet uit de weg, en dus forceerde hij in september 1995 een onversneden politieke benoeming. “Als Willy Claes baas van de NAVO mag worden, dan ik ook rechter”, merkte Wathelet tevreden op.

Dutroux

Hij was dus net op tijd de deur uit toen geen jaar later de bom barstte: de affaire-Dutroux. Toch zat Wathelet opnieuw in het oog van de storm: hij was de man die Marc Dutroux vervroegd had vrijgelaten. De spion Guy Binet kon niet op zijn genade rekenen, maar met Dutroux had hij geen problemen. Wathelet werd zelfs met naam en toenaam genoemd in de verslagen van de commissie-Dutroux, die schreef dat ‘zijn verantwoordelijkheid in aanmerking te nemen valt’. Maar Wathelet zat veilig in Luxemburg.

Even kwam zijn job nog in gevaar, toen in 1997 de rechters bij het Hof in Luxemburg moesten worden herbenoemd. Het Europees Parlement had toen net een dossier uitgebracht over kindermishandeling’ en de naam van Wathelet kwam daar in voor. Bij monde van de Duitse rapporteur Martin Schulz – die onlangs nog het nieuws haalde wegens zijn zware botsing met de Italiaans premier Silvio Berlusconi – verzocht het Europees Parlement de regering-Dehaene om “de zwaar door de Dutroux in opspraak geraakte Wathelet niet een tweede keer voor te dragen”.

Wathelet werd gevraagd het fatsoen te hebben om zich terug te trekken, want “zo iemand verdient geen topfunctie binnen de Europese instellingen”. Onder druk van de partij van Wathelet, de toenmalige PSC, deed de regering-Dehaene alsof haar neus bloedde. Volgens Dehaene was Wathelet al ‘genoeg gestraft’ en vervulde de man zijn functie op ‘verdienstelijke en competente wijze’.

En Wathelet zelf liet weten dat de beslissing van het Europees Parlement hem hoe dan ook geen barst kon schelen en dat hij niet van plan was zijn job op te geven.

En nu is Wathelet dus rechter af. Hoogleraar Europees recht Koen Lenaerts, die eigenlijk al in 1995 de job had moeten krijgen, wordt zijn opvolger. Al die jaren heeft Wathelet zich ver uit de buurt van de pers gehouden. Veel verder dan een interview in 1999 voor de krant De Morgen over de problemen van het Hof in Luxemburg en een berichtje toen zijn dure Mercedes S430 werd ‘gecarjacked’, kwam hij niet. Ook nu laat hij zich niet interviewen.

Wat Wathelet met de rest van zijn leven gaat doen? Doet er niet zoveel toe. Het geld dat hij als rechter verdiend heelt – acht jaar lang goed 300.000 euro per jaar plus de bijhorende voordeeltjes en onkosten-vergoedingen – moet hem een fraai appeltje voor de dorst hebben opgeleverd, en zijn politieke erfenis is ook al geregeld: zijn oudste zoon Melchior – in de familie Wathelet krijgen de oudste zonen sinds 1802 altijd de naam Melchior mee – is verkozen voor de CDH van Joelle Milquet, die de jonge Melchior een fraaie toekomst voorspelt.

Bron » Gazet van Antwerpen

Vastapane, met de V van vastgoed,voeding en vrienden

Voor het grote publiek is Aldo Vastapane een nobele onbekende. Maar de 70-jarige Belg van Italiaanse origine is al jarenlang een ronkende naam in Brusselse zakenkringen. Zo mag hij Albert Frère tot zijn vriendenkring rekenen. Hoewel hij vooral bekend staat als vastgoed- en restauranteigenaar, is de luchthaven geen onbekend terrein voor Vastapane. Hij startte er in 1958 met de taksvrije Sky Shops en heeft nog steeds een meerderheidsbelang in de uitbater van de parkings op de luchthaven.

Vader Dino Vastapane kwam in 1990 van Italië naar Brussel en maakte carrière als invoerder van Martini en Rossi. Zijn zoon Aldo heeft altijd de band met lekker eten en drinken bewaard. Eerst via een belang in Distripar, de luxepoot van de Nationale Portefeuillemaatschappij waarin goede vriend Albert Frère zijn wijnbelangen groepeert. Sinds vorig jaar heeft Vastapane geen aandelen meer in Distripar. Hij kreeg er 20 miljoen euro voor, maar hij is wel nog steeds de eigenaar van La Maison du Cygne. Ooit een volkshuis waar ene Karl Marx graag een glas bier kwam drinken, staat het nu in de topvijf van favoriete restaurants van Albert Frère. Ook al omdat het uitkijkt op de mooiste plaats ter wereld, de Grote Markt van Brussel, vertelde die in november 99 aan onze krant.

Maar meer nog dan met drank en eten maakte Aldo Vastapane zich een naam en bijbehorend fortuin met vastgoed. Amper 25 jaar oud stortte hij zich samen met andere betonbaronnen als Charly de Pauw, Jean-Marie Josi en Ado Blaton op de Brusselse Noordwijk. Dankzij goede relaties met PSC-topman Paul van den Boeynants werd die wijk omgetimmerd tot het Manhattan van Brussel.

Het is ook aan de hand van VDB dat Vastapane opduikt in Zaventem, als daar naar aanleiding van de Wereldexpo 58 aan een luchthaven wordt gebouwd. De Italo-Belg verwerft het monopolie op de uitbating van taksvrije winkels, de Sky Shops. Ook vandaag is vastgoedman Vastapane nog steeds actief in Zaventem, als aandeelhouder van Airport Parc International, de uitbater van parkings rond de luchthaven.

Verder bezit hij nog steeds tientallen panden en kantoorgebouwen in het Brusselse en is hij aandeelhouder van vastgoedgroep Atenor. Tot begin jaren negentig had hij eveneens een belang in de uitgever van de rechts-katholieke Brusselse krant La Libre Belgique.

De luchthaven kent Vastapane dus door en door, maar ervaring in een luchtvaartgroep heeft de nieuwe Sobelair-eigenaar amper. Wel richtte hij enkele jaren geleden Belgian World Airlines (BWA) op. Geen luchtvaartmaatschappij, wel een consultant- en managementbedrijfje voor de luchtvaartsector. Op de luchthaven komt hij zijn oude vriend Albert Frère opnieuw tegen, die belangen heeft in SN Brussels Airlines en luchthavenbeheerder Biac.

Bron » De Tijd

Décès du père Haemers

Depuis la mort, par pendaison, à la prison de Forest, de son fils Patrick, Achille – plus exactement Achiel – Haemers se montrait moins à Woluwe-St-Lambert. Selon les infos, Achille avait repris une boulangerie à Montpellier où, disent les policiers, le père du grand blond vendait à présent des… pistolets en mie de pain.

Nous avons appris, hier, le décès, à Montpellier, du père de Patrick Haemers, le plus fameux truand belge des vingt dernières années. Son décès nous a été confirmé par le maïeur de Woluwe, Georges Désir. Courtraisien de naissance, Achille Haemers a longtemps vécu dans cette commune bruxelloise, plus exactement avenue Georges Henri.

Egalement patron de bar (s), Achille tenait à Woluwe un commerce florissant d’articles de sport. En septembre 1981, Achille et Patrick Haemers braquaient ensemble l’agence BBL de Deerlijk. L’affaire leur avait rapporté un demi-million. Avec le recul, le braquage apparaît comme le premier méfait (connu) de Patrick Haemers.

Le fils bon élève avait vite appris et s’était vite transformé en cerveau d’une bande redoutable de solides braqueurs de fourgons. A Deerlijk, l’époque des débuts, père et fils s’étaient pourtant fait repérer stupidement: un témoin avait relevé l’immatriculation de la BMW volée juste avant le braquage.

Fin des années 1980, Haemers fils, lassé des hold-up sanglants, enlevait l’ex-Premier ministre Paul Vanden Boeynants. Au début des années 90, il était retrouvé au Brésil et extradé, en cage, comme un fauve, vers la Belgique. Le grand blond n’a jamais été jugé. Achille, papa jusqu’au bout, n’a jamais renié Patrick. L’enquête n’a jamais conclu à son implication dans les méfaits du grand blond. Achille s’est éteint, nous dit-on, paisiblement, en faisant ses mots croisés. Il avait 71 ans.

Bron » La Dernière Heure