Bultot vroeg daags voor Bende-aanslag geweer aan informant Staatsveiligheid

Daags voor de laatste aanslag van de Bende van Nijvel, op 8 november 1985, belde Jean Bultot een informant van de Staatsveiligheid met de vraag of die hem ‘dringend’ een machinegeweer kon bezorgen. Dat schrijft De Morgen zaterdag. Bultot is de ex-gevangenisdirecteur die onlangs weer in de belangstelling kwam door een filmpje over confituurcatch op YouTube.

De informant ontlokte Bultot de dag na de raid ook enkele uitspraken en nam die op. Bultot zegt daarop dat hij, zoals speurders jarenlang vermoedden, ‘de daders kent’. De informant kreeg van de Staatsveiligheid echter het verbod opgelegd om zich nog langer met de Bende bezig te houden, aangezien zijn echtgenote, die ook actief was voor de dienst, volop bezig was in de extreem-linkse CCC te infiltreren.

Bron » De Morgen

Belliraj hielp aanslag te verijdelen

De aangehouden terreurleider Abdelkader Belliraj zou onze Staatsveiligheid als informant geholpen hebben om een aanslag in een andere Europese lidstaat te verijdelen. Het rapport van het Comité I over de zaak zal overigens pas ten vroegste eind maart klaar zijn.

De timing van het rapport betekent dat de uittredende regering-Verhofstadt het probleem kan doorschuiven naar de toekomstige regering-Leterme. Die zal moeilijke knopen moeten doorhakken om het vertrouwen tussen de verschillende veiligheidsdiensten te herstellen.

Een week geleden, na het uitlekken van het feit dat de Belgisch-Marokkaanse terrorist Abdelkader Belliraj jarenlang als informant door de Staatsveiligheid betaald werd, gaven minister van Justitie Jo Vandeurzen (CD&V) en zijn collega van Defensie Pieter De Crem (CD&V) het Comité I opdracht een onderzoek te beginnen naar “de wijze waarop de Belgische inlichtingendiensten de personen zouden hebben opgevolgd die recent in Marokko werden gearresteerd en die aldaar zouden verdacht worden een terroristische groepering te vormen”.

Vorige dinsdag gaf de begeleidingscommissie van de Senaat, waaraan het Comité I rapporteert, een bijkomende opdracht. Het moet eveneens uitzoeken wie verantwoordelijk was voor het uitlekken in de media van het informantenstatuut van Belliraj.

Sinds het nooit geziene lek van de naam van een informant van de Staatsveiligheid staat de Belgische regering onder toenemende druk van de Amerikaanse, Britse en Franse inlichtingendiensten. “Zij maken zich ernstig zorgen over de gevolgen op internationaal niveau van de guerre des flics die momenteel wordt uitgevochten tussen de federale politie en de Staatsveiligheid”, zegt een senator die lid is van de begeleidingscommissie. “De buitenlandse diensten willen weten wat er aan de hand is, met wie ze veilig nog kunnen samenwerken en met welke diensten ze nog inlichtingen kunnen uitwisselen.”

Noch minister Vandeurzen, noch premier Verhofstadt lijkt echter van plan om de volgende weken in te grijpen. Ze wachten op de resultaten van de politiedelegatie die deze week naar Marokko ging en op het rapport van het Comité I. Maandag is op het federaal parket een vergadering gepland met alle magistraten en speurders van de dossiers waarin Belliraj wordt genoemd. Daar zullen de bevindingen uit Marokko worden geëvalueerd. Het rapport van het Comité I wordt evenwel pas ten vroegste eind maart verwacht, na de installatie van de nieuwe regering-Leterme.

Alain Winants, de chef van de Staatsveiligheid, is zich bewust van het gevaar dat de Belgische inlichtingendiensten het vertrouwen dreigen te verliezen van hun grote buitenlandse partners. “Hier is de ultieme grens overschreden die niet overschreden mag worden”, stelt hij. “Wat er gebeurd is, is zeer slecht voor het imago van een inlichtingendienst. Dit maakt ons werk veel moeilijker en compromitteert de relaties met de buitenlandse diensten.”

Intussen melden bronnen dat Belliraj wel degelijk een ‘een gouden tipgever’ is geweest voor de Staatsveiligheid. Volgens De Tijd heeft de man “cruciale inlichtingen bezorgd, waardoor een terroristische aanslag in een andere Europese lidstaat is verijdeld”. Welk land, wordt niet gepreciseerd. De Staatsveiligheid had naar eigen zeggen geen vermoeden dat Belliraj zich in Marokko tegelijk bezighield met politiek-terroristische activiteiten.

Bron » De Morgen | Georges Timmerman

Het mysterie Abdelkader Belliraj, topterrorist en informant

Het extremistische parcours van Belliraj, alias Ilyass, alias Abdelkrim, begon in de jaren zeventig. Dat beweert althans Chakib Benmoussa, de Marokkaanse minister van Binnenlandse Zaken en de voorbije weken de belangrijkste bron over het terreurnetwerk dat twee weken geleden in Marokko werd opgerold. Belliraj, in de jaren zeventig nog een prille twintiger, zou destijds al in de ban geraakt zijn van de ideologie van radicale islamitische organisaties, zoals de Moslimbroederschap. In 1980 zou de Belgische Marokkaan lid geworden zijn van de Mouvement Révolutionnaire Islamique Marocain, een groepering die aanstuurde op een destabilisering van het Marokkaanse koninkrijk.

Justitieminister Jo Vandeurzen heeft deze week in de Kamercommissie Justitie bekendgemaakt dat Belliraj in de jaren tachtig voor het eerst de aandacht trok van onze Staatsveiligheid “vanwege zijn oppositie tegen het Marokkaanse regime en daarna door zijn betrokkenheid in islamitisch Marokkaanse middens”. Hoge politiebronnen situeren het begin van zijn extremistische carrière dan weer in de jaren tachtig voor rekening van de Palestijnse verzetsbeweging Hamas.

Vast staat inmiddels dat Belliraj tegenover het Marokkaanse gerecht geloofwaardige en gedetailleerde bekentenissen heeft afgelegd over zijn betrokkenheid bij zes politieke moorden die in de periode 1986 tot 1990 werden gepleegd in België. Vier van de slachtoffers zijn bekend, twee slachtoffers zijn nog onbekend voor zowel de Marokkaanse als de Belgische autoriteiten. “We moeten alle oude dossiers uit die periode opnieuw uitpluizen”, zegt een politieman. “Mogelijk hebben we destijds een lijk gevonden dat we niet eens konden identificeren, laat staan koppelen aan de andere moorden. De Marokkanen vragen op dit punt onze bijstand.”

De vier bekende politieke moorden gebeurden allemaal in het jaar 1989. Eerst was er de moord op de Saoediër Abdullah Al Ahdal, de imam van de Grote Moskee in het Brusselse Jubelpark, en zijn Tunesische bibliothecaris en assistent Saleh Ben Bahri. Die dubbele moordaanslag, op 29 maart, werd twee dagen later opgeëist in Beiroet door de Soldaten van de Gerechtigheid, een groep die eerder al de ontvoering van de Belgische Amadadokter Jan Cools in Libanon en aanslagen op verschillende Saoedi-Arabische prominenten had opgeëist. De Belgische antiterrorismediensten situeerden de Soldaten van de Gerechtigheid als een mogelijke pro-Iraanse splintergroep van de Palestijnse terreurorganisatie van Aboe Nidal.

Op 20 juni volgde de moord op de Eygptenaar Samir Gahel-Gasoul, een chauffeur-klusjesman van de Saoedische ambassade in Brussel. Hij werd neergeschoten in de hal van zijn flat in Elsene. De aanslag werd vanuit Beiroet opgeëist door de onbekende organisatie De Vrije Mensen van het Arabische Schiereiland. Vermoedelijk hadden de daders zich vergist van doelwit, wellicht was de aanslag bedoeld voor een ander ambassadelid. De politie vermoedde een verband met de dubbele Moskeemoord. Het moordwapen (een 7.65 mm-pistool), de gebruikte munitie en de modus operandus waren identiek. Bovendien lag de ambassade onder vuur omdat ze Al Ahdal had gesteund toen die zich distantieerde van de fatwa tegen Salman Rushdie.

Ten slotte volgde op 3 oktober de moord op Joseph Wybran, de voorzitter van het Coördinatiecomité van de Joodse Organisaties in België, die werd neergeschoten op de parking van het Erasmusziekenhuis in Anderlecht. Ook die aanslag werd opgeëist door de Soldaten van de Gerechtigheid, die Wybran ervan beschuldigden een belangrijke medewerker te zijn van de Mossad, de Israëlische geheime dienst.

Mossadbronnen schreven de moord evenwel toe aan de Palestijnse terreurgroep Aboe Nidal. Opvallend was ook dat enkele weken voor de moord een merkwaardige inbraak was gepleegd bij het reisagentschap Isbel in Brussel. De dieven lieten geld en reistickets liggen, maar gingen aan de haal met computerdiskettes met de namenlijsten van personen die tijdens de voorbije jaren op kosten van de Israëlische ambassade op reis waren geweest. Op die manier kregen de dieven de namen in handen van Mossadleden die in België verbleven.

De Staatsveiligheid en de toenmalige rijkswacht vochten overigens toen ook al een stevig robbertje met elkaar uit. In het onderzoek naar de moord op Wybran beschikten beide diensten over andere sporen en andere verdachten en ze staken elkaar herhaaldelijk stokken in de wielen. Hoe dan ook, geen enkele van de vier genoemde aanslagen werd ooit door de Belgische justitie opgehelderd.

Belliraj woonde in die periode ongestoord op diverse adressen in het Brusselse. Samen met andere pro-Iraanse moslimextremisten werd hij weliswaar uitvoerig ondervraagd door de toenmalige BOB over de Moskeemoorden en de aanslag op Wybran, maar werd bij gebrek aan bewijs verder met rust gelaten. Meer dan waarschijnlijk kwam Belliraj in die periode in contact met de Staatsveiligheid en werd hij ingeschakeld als losse informant.

Meteen startte het rekruteringsproces dat geleid heeft tot zijn status als geregistreerde en officieel betaalde informant. Goed geïnformeerde bronnen situeren het begin van zijn rekrutering in de periode dat de Staatsveiligheid geleid werd door de legendarische superspion Albert Raes. Hij stond van 1977 tot 1990 aan het hoofd van de Staatsveiligheid en werd later ereconsul in Marokko, een functie die hij tot op de dag van vandaag vervult.

Velen vermoeden dat Raes, intussen 76, zijn oude spionnenwerk nog niet heeft opgegeven. Feit is dat Raes in de jaren tachtig al uitstekende relaties onderhield met de vroegere koning van Marokko. In april 1989 ontving Raes zelfs een hoge decoratie op de Marokkaanse ambassade in aanwezigheid van toenmalig premier Wilfried Martens.

Door minister Benmoussa werd Belliraj geportretteerd als een succesvolle zakenman, maar alvast in ons land is daarvan geen spoor terug te vinden. Zijn enige zichtbare zakelijke activiteit, zo kon de redactie achterhalen, was Good Bisness, een groothandel en winkel in huishoudartikelen in De Merodestraat in Vorst, opgericht in 1990 met Belliraj als vennoot. Na drie jaar activiteit werd Good Bisness vervroegd ontbonden en ging de zaak roemloos op de fles. Inmiddels had Belliraj in 1992 echter deelgenomen aan de oprichtingsvergaderingen in Tanger en Casablanca van het terreurnetwerk dat twee weken geleden werd ontmanteld.

Kort daarna, vanaf 1993, begonnen de eerste clandestiene smokkeloperaties waarbij grote partijen oorlogswapens van Belgische oorsprong naar Marokko werden gebracht. De wapens gingen over land via Spanje en de Spaanse enclaves naar de Marokkaanse grens. Het indrukwekkende wapenarsenaal dat zopas in Nador en Casablanca werd ontdekt, bleek “groot genoeg om een klein legertje te bewapenen”. De Belgische politiediensten hadden minstens een vaag vermoeden over de rol van Belliraj in dat alles. In 1990 voerden ze immers, in het kader van een onderzoek naar wapensmokkel, een huiszoeking uit in de toenmalige woning van Belliraj in Sint-Jans-Molenbeek.

Vanaf 2000 schakelde het dubbelleven van Belliraj in een nog hogere versnelling. In het begin van dat jaar was hij door de Gentse buitendienst van de Staatsveiligheid officieel gerekruteerd als betaalde informant. Hij reisde vanaf dat moment veelvuldig heen en weer tussen België en Marokko, waar ‘zijn’ terreurgroep werd uitgebouwd, en knoopte contacten aan met andere gelijkgezinde terreurorganisaties.

De Zoon van de Mankepoot ontpopte zich tot de militaire leider van het Marokkaanse clandestiene netwerk en bezocht Saoedi-Arabië, Iran, Afghanistan en Algerije. Hij had contacten met de Hezbollah, de Groupe Salafiste pour la Prédication et le Combat en de Groupe Islamique Combattant Marocain.

In 2001 ging hij op uitnodiging van Al Qaida naar Afghanistan, waar hij ontvangen werd door Ayman al-Zawahiri, het nummer twee van Al Qaida. “Daar heeft Belliraj bepaalde opdrachten gekregen”, weet een hoge politiebron. “En wat dan nog?”, reageerde een kenner van de Staatsveiligheid. “Het is de kern van ons beroep om mensen te hebben die veel reizen. Als een kerel zoals hij naar Afghanistan kan en het geld niet heeft om de reis te betalen, kan het de job van de Staatsveiligheid zijn om hem discreet te financieren.”

Om de wapenaankopen te financieren pleegde de groepering ten minste één even baldadige als lucratieve hold-up. In de vroege ochtend van 17 april 2000 bestormde een commando van zes met machinegeweren gewapende en gemaskerde mannen een gelddepot van de beveiligingsfirma Brink’s-Ziegler in Khelen in het Groothertogdom Luxemburg. Ze gingen aan de haal met een buit van 17,5 miljoen euro. Datzelfde jaar vertrok een tweede golf gesmokkelde wapens naar Marokko.

De daders van de overval bleven spoorloos, tot toevallig een van hen tegen de lamp liep: Abdellatif Bekhti, een Marokkaanse Belg uit Sint-Agatha-Berchem. Iemand vond langs de weg de lege zakken waarin de buit had gezeten. Op een van de zakken stond een vingerafdruk van Bekhti. In zijn huis vonden de speurders destijds veel radicaal-islamistische propaganda en video’s van de oorlog in Tsjetsjenië. Het vermoeden bestond toen al dat minstens een deel van de buit bij radicale islamieten was terechtgekomen.

Bekhti zat nauwelijks een paar jaar in de gevangenis. In maart 2003 ramde een bestelwagen de omheining van de gevangenis en kon hij met behulp van een touwladder ontsnappen. Sinds 18 februari van dit jaar zit ook Bekhti in een Marokkaanse cel, als lid van de bende rond Belliraj. Twee andere Belgen van Marokkaanse afkomst werden eveneens gearresteerd: ene Mustapha Thami, onbekend bij het Belgische gerecht, en een vierde man wiens identiteit nog niet is vrijgegeven.

Twee maanden na die overval, op 30 juni, verkreeg Belliraj de Belgische nationaliteit via de snel-Belgwet, zo maakte minister Vandeurzen bekend. “In het advies dat de Staatsveiligheid toen formuleerde aan de procureur staat dat betrokkene door haar diensten gekend was in het kader van zijn activiteiten binnen de Algerijns-Marokkaanse islamitische beweging en binnen pro-Iraanse middens”, aldus de minister. “Ik zal wel niet de enige zijn die zich hierover ernstige vragen stelt.”

Toch benadrukte Vandeurzen dat de Zoon van de Mankepoot geen bescherming genoot: “Er is geen deal gemaakt, bijvoorbeeld dat Belliraj de Belgische nationaliteit zou krijgen in ruil voor zijn informatie. Noch zijn er afspraken gemaakt dat hij niet zou worden vervolgd voor misdrijven die hij zou hebben gepleegd.” In sommige media werd hij afgeschilderd als een ‘gouden tipgever’ van de Staatsveiligheid, die de dienst cruciale inlichtingen heeft bezorgd waardoor zeker één terroristische aanslag in een andere Europese lidstaat is verijdeld.

“Hoe is het mogelijk”, vroeg een hoge politieofficier zich af, “dat deze man sinds de jaren tachtig ongestoord vanuit België kon reizen naar zowat alle broeinesten van terrorisme in de hele wereld? Er zijn maar twee mogelijkheden. Ofwel deed Belliraj dit alles in opdracht van een geheime dienst, ofwel bestaat de Belgische Staatsveiligheid uit een stelletje onnozelaars.”

In de loop van 2002 namen Belliraj, zijn vrouw en hun drie kinderen hun intrek in de villa van de voormalige hoofdbibliothecaris van Evergem, in de rustige woonwijk Doornzele Hoeksken. Het huis huurde hij van Brahim L., een leraar in een Gentse gemeenschapsschool en directeur van een moskee in Gent, die eveneens optrad als informant voor de Staatsveiligheid. “Het is vanzelfsprekend dat de Belgische veiligheidsdiensten Belliraj kenden”, verklaarde minister Benmoussa. “Maar blijkbaar was hij een expert in het verbergen van zijn activiteiten.”

Zijn opmerkelijke dubbelleven eindigde op 18 februari, toen Belliraj, die op bezoek was in Marokko, werd gearresteerd als leider van een terreurgroepering van veertig leden, die op het punt stond een ware guerrillaoorlog te ontketenen en het Marokkaanse regime omver te werpen. Zeker is dat de Marokkaanse veiligheidsdiensten in de maanden die aan de arrestatie vooraf gingen Belliraj in de gaten hielden, ook op Belgisch grondgebied.

“De Marokkaanse Staatsveiligheid wist al veel langer dat Belliraj als informant werkte voor de Staatsveiligheid, nog voor het is uitgelekt in de media”, zegt een Marokkaanse bron. “Maar ze heeft de Belgische Staatsveiligheid niet op voorhand geïnformeerd over zijn clandestiene activiteiten. Omgekeerd gaf de Belgische Staatsveiligheid trouwens ook geen informatie over Belliraj aan de Marokkaanse Staatsveiligheid.”

Twee of drie leden van de groepering zijn nog steeds voortvluchtig. “Ze verblijven momenteel onder valse identiteiten in Europa en worden beschouwd als zeer gevaarlijk”, zegt een Marokkaanse bron.

Bron » De Morgen

Opinie: Waarom Abdelkader Belliraj uit de pers had moeten blijven

Na de arrestatie van de Belgische Marokkaan Abdelkader Belliraj wegens terrorisme lekte deze week uit dat hij tevens als informant opereerde voor de Belgische Staatsveiligheid. Walter De Smedt wijst op de zware gevolgen van het bekendmaken van informanten.

Bijzondere opsporingsmethoden zijn niet zonder gevaar. Ik ben niet tegen het gebruik van die methoden, maar wil wel waarschuwen voor de gevolgen van een gebrek aan toezicht. De afgelopen dagen is in de zaak-Belliraj één ding duidelijk geworden: als het fout blijkt te lopen, mag niet alles van de weeromstuit op straat gegooid worden.

In de omgang met informanten is voorzichtigheid geboden, zoals de voorzitter van de Senaat (die ook voorzitter is van de Parlementaire Begeleidingscommissie Inlichtingendiensten) al heeft aangestipt. Want zonder informanten is er geen informatie, en zonder informatie is er geen strijd tegen het terrorisme.

Werken met informanten is een bijzonder moeilijke aangelegenheid. Een informant die niet in het bedoelde milieu zit, heeft niets te zeggen. Wie wel in dat milieu rondhangt, loopt het risico betrokken te geraken in de feiten die daarin gepland of zelfs uitgevoerd worden. Om te beletten dat zoiets gebeurt, zijn er een aantal vormen van intern toezicht.

Maar sluitend zijn die nooit: informanten zijn geen brave zielen die uit vrije wil komen opbiechten wat zij op hun kerfstok hebben. Bovendien verloopt alles in het grootste geheim. Dat zou ook niet anders kunnen, want de bekendmaking van de status van informant heeft één duidelijk gevolg: eliminatie.

Omdat men in deze materie met mensenlevens speelt, heeft niemand vertrouwen in niemand: de ene dienst betrouwt de andere niet, en zelfs binnen dezelfde dienst kan men niet losjes met informatie omspringen. In die zin is het uitbrengen van de status van informant, naar oorzaak en gevolg, even erg als het aanwerven van een crimineel.

Voor wie een informant ‘runt’ (het contact met de informant onderhoudt in dienst van de Staatsveiligheid, red.) zijn er twee fundamentele regels: voorzichtigheid en geheimhouding. De voorzichtigheid houdt in dat men, vooraleer men een informant rekruteert, een onderzoek doet om te weten welk vlees men in de kuip heeft. Eens in werking moet de informant ook in het oog gehouden worden. Beide opdrachten zijn hachelijke ondernemingen aangezien men daarbij de informant kan ‘verbranden’.

De gevolgen kunnen bijzonder zwaar zijn: verlies van informatie over mogelijke dreigende aanslagen, opdoeken van sinds lang en moeizaam gevolgde filières, verdwijnen van bewijsmateriaal. Bij onaanvaardbare handelingen van de informant – het plegen van misdrijven bijvoorbeeld, zowel door de informant als door zijn omgeving – kan daarvan aangifte gedaan worden, maar dan langs de geëigende kanalen en zonder het inlichtingenwerk en het onderzoek zelf in het gedrang te brengen.

Het doorspelen van de informant aan de pers is zéér nadelig, zowel voor de strijd tegen de terroristische organisatie als voor het gerechtelijk onderzoek naar de misdrijven die door de informant zouden zijn gepleegd. Er wordt wel meer gezwaaid met het principe van het beroepsgeheim, soms zelfs wanneer het niet van toepassing is.

De onbetwiste en zwaarste vorm van schending van de verplichting tot geheimhouding is het lekken van de informant. Lekken is hier het juiste woord, want wie anders dan de diensten zelf kunnen die omstandigheid kennen? Als men daartoe overgaat, is er meestal iets anders aan de hand – men zou daarbij bijvoorbeeld kunnen denken aan een mogelijke rivaliteit tussen diensten. Aan de andere kant is het zo dat een absolute onschendbaarheid, de zogenaamde ‘gronden van verschoning’, voor degene die een informant runt ook een stap te ver is.

Mag ik eraan herinneren dat het Vast Comité I enkele jaren geleden een uitgebreide audit deed van de Veiligheid van de Staat en dat het besluit daarvan een ernstig gebrek aan doorstroming van informatie uitwees? Het Comité heeft toen bij herhaling gevraagd om meer aandacht te besteden aan de wijze waarop informatie van een inlichtingendienst kon worden overgemaakt aan de gerechtelijke overheden zonder daarbij de inlichtingenactiviteit én het gerechtelijk onderzoek in het gedrang te brengen.

Nu is het, andermaal, aan het Comité om het een en het ander te onderzoeken en daarover te rapporteren. Vraag is hoe dat zal gebeuren. Over de nieuwe werkwijze van het huidige Comité schreef de voorzitter in het laatste jaarverslag: “Niet alleen qua vorm, maar ook inhoudelijk wil het Vast Comité I een ander accent leggen. Voorheen werd de werking van het controleorgaan misschien aangevoeld als een model waarbij de belangen van de ‘gecontroleerden’ en de ‘controleurs’ fundamenteel verschillen. Het Vast Comité wil vanaf heden eerder staan voor een model waarbij partijen elkaar in hun waarde laten en communiceren op basis van gelijkwaardigheid. Op die wijze wordt er geen energie verloren aan angst en onderling wantrouwen.”

Zou het niet aangewezen zijn de werkwijze van het vorige Comité te hernemen en de problemen, zoals die in het dossier-Belliraj, opnieuw te onderzoeken in plaats van te communiceren? Had ik ongelijk om te pleiten voor de scheiding van het bestuurlijke en het gerechtelijke, voor het zoeken naar een aangepaste informatieverwerking en vooral voor een doelmatig en onafhankelijk toezicht?

Bron » De Morgen | Walter De Smedt