Na de nieuwe Bende-verhalen: “Ik vind de daders geen monsters”

De loden jaren tachtig werden niet alleen getekend door de drieste terreur die de Bende van Nijvel zaaide, maar ook door het extreem gewelddadige banditisme van de bende van Patrick Haemers en de politieke terreur van de CCC. Knack sprak met slachtoffers en nabestaanden van toen. Katapulteren de nieuwe feiten van nu hen terug in de tijd? “Als je je broer zo verliest, laat je je door niets nog uit het lood slaan.”

Franky Croes

De tweelingbroer van de door de bende Haemers vermoorde geldkoerier Ronny Croes

“Ik ben leerkracht geschiedenis. Deze week heb ik tijdens mijn les actualiteit nog de vergelijking gemaakt tussen de loden jaren tachtig en de aanslagen door de IS nu. Ik heb alle organisaties opgesomd die destijds met terreur te maken hadden. Het was veel erger dan nu. De jaren tachtig waren héél donkere jaren.”

“Mijn tweelingbroer is omgekomen bij een zeer gewelddadige overval van de bende-Haemers op een geldtransport in Groot-Bijgaarden op 31 januari 1989. Ik had het bericht op het nieuws gehoord, maar ik wist niet dat mijn broer het slachtoffer was. Normaal zat zijn dienst er al op, maar hij is die dag gebeld met de vraag of hij nóg een rit kon maken.”

“Mensen van het koerierbedrijf GMIC hebben me toen opgehaald en ingelicht. De politie hebben wij niet gezien of gehoord. Als er nu iets gebeurt, word je meteen omringd door psychologen, en dat is goed. Wij hebben destijds geen psychologische of juridische bijstand gekregen. Ik heb dat aangeklaagd bij politici. Dat heeft er mee voor gezorgd dat er een fonds voor slachtofferhulp is gekomen.”

“De nieuwe berichten over de Bende van Nijvel rakelen dat niet opnieuw op: ik leef al dertig jaar met dat verdriet. Na zoiets slaat niets je nog uit het lood. Ook al heeft Haemers zelfmoord gepleegd en hebben de andere daders achter de tralies gezeten, er blijven veel vragen onbeantwoord. Er is van alles wat niet klopt. Hoe is het mogelijk dat Haemers zonder enig probleem naar Brazilië kon reizen en weer terug naar ons land kon keren om wat overvallen te plegen? Hoe kán het dat een van de meest gezochte misdadigers zomaar het land in en uit kon als hij dat wilde? Sommige speurders wilden hem zeker pakken, maar ik heb altijd de indruk gehad dat er ook obstructie was van binnenuit.”

“Ik heb destijds ook allerlei aanwijzingen gegeven waar weinig mee is gebeurd. Ooit heeft een vroegere collega van me getuigd dat de familie Vanden Boeynants en de familie Haemers elkaar kenden. Mijn collega was opgegroeid in de buurt van de Louisalaan. Volgens haar kwam de familie Vanden Boeynants in de bar van de vader van Haemers. Zulke elementen zijn nooit ernstig genomen.”

“Na al die jaren heb ik er afstand van genomen. Mededader Philippe Lacroix is intussen vrij. Op zich heb ik daar geen probleem mee, al klopt het niet dat wij daar enige inspraak in hadden. Ik vind die daders geen monsters, voor mij zijn ze veeleer het product van de maatschappij van toen.”

Peter Bultynck

Kreeg kogels in het been bij de overval op het GMIC-geldtransport in 1989

“Door al dit nieuws zie ik de beelden van de overval weer voor me – ze tonen het slechtste waartoe de mens in staat is -, maar ze halen me niet meer onderuit. Volgens mijn vrouw ben ik een harde. Ik heb het er twee jaar heel moeilijk mee gehad, ik kon niet meer slapen. Daarna heb ik geprobeerd om er niet meer aan te denken, zodat ik verder kon met mijn leven. Het is bijna dertig jaar geleden, het is voorbij. Het helpt niet om eraan te blijven denken. Het brengt Ronny (Croes, nvdr.) ook niet terug.”

“Ik heb Ronny één rit gekend, een heel fijne kerel. Hij was nieuw in het vak. Hij reed, ik zat in een aparte kooi naast hem. Ik zag niet wat er gebeurde tot de wagen heen en weer begon te slingeren. Toen zag ik hoe twee mensen ons vanuit een auto onder vuur namen. Ik herkende het merk meteen: een BMW 525.”

“Ze bleven maar vuren, het leek wel oorlog op de snelweg. Ronny is naar achteren gekropen. Ik kon niet weg en bleef zitten. Enkele gangsters zijn naar de achterdeur gelopen, eentje kwam naast mijn deur staan. Ik bloedde hevig uit mijn been. Ik hield me voor dood. Dat is mijn geluk geweest.”

“Toen ze de achterdeur niet open kregen, hebben ze dynamiet geplaatst. De ravage was enorm. Ronny heeft het niet overleefd. Ik heb een paar weken in het ziekenhuis gelegen, zijn begrafenis heb ik niet kunnen bijwonen. Zodra ik weer kon stappen, heb ik Ronny’s graf bezocht. Dat heb ik jarenlang gedaan.”

“Na mijn herstel wilde ik eerst gewoon weer aan de slag als geldkoerier, om het een volgende keer beter aan te pakken. Maar mijn moeder heeft me gevraagd om een andere job te zoeken. Waarom zou ik mijn leven riskeren voor geld dat toch verzekerd is?

“Mijn werkgever heeft me destijds goed opgevangen, de politie en de BOB hebben mij uitgebreid verhoord. Er kwam zelfs een psycholoog langs. Ik wilde dat niet, ze moeten niet met mijn hoofd rommelen. Maar van enige tegemoetkoming aan de slachtoffers was toen geen sprake. Hopelijk is dat vandaag beter.”

“Ik had het gevoel dat ik er als slachtoffer alleen voor stond. Toen ik werd opgeroepen om de daders in het Justitiepaleis aan te wijzen, was er niemand om me te begeleiden. Toen flitste door mijn hoofd: wat als ze vrijkomen en mij komen zoeken?”

“Toen Philippe Lacroix vrijkwam, ben ik wel op de hoogte gebracht. Ik heb mij er niet mee verzoend, maar ik leid mijn leven en hij het zijne. Iedereen kan stommiteiten begaan, hem blijven opsluiten helpt niet. Ik kan ermee om dat hij vrij is, zolang hij maar niet te veel in de belangstelling staat.”

Hugo Van Gompel

Was de overste van de twee brandweerlui die omkwamen bij de CCC-autobom aan het VBO-gebouw in 1985.

“De Bende van Nijvel was toch van een zwaarder kaliber dan de CCC. Ik heb altijd geloofd dat de Bende van Nijvel terreur zaaide om de roep naar een autoritaire leider te versterken. De CCC had het gemunt op banken en wilde een linkser beleid, maar ik had toch de indruk dat het niet de bedoeling was om menselijke slachtoffers te maken. Ze waarschuwden de mensen doorgaans voor ze een aanslag pleegden. Al kon dat dramatisch fout lopen. Het heeft het leven gekost aan twee van mijn beste brandweermannen.”

“Op 1 mei 1985 werden wij opgeroepen voor een defect voertuig in de Stuiverstraat in Brussel. Vijf brandweerlui hebben de rokende auto gecontroleerd. Er lag een gasfles in. Toen de brandweerchef dat aan de radio wilde melden, zag hij vlak voor het voertuig pamfletten liggen: een waarschuwing van de CCC dat het een autobom was. Hij riep meteen alle manschappen op om dekking te zoeken.”

“Net op dat ogenblik kwam een politiepatrouille de straat ingereden. Met gevaar voor eigen leven is één brandweerman naar hen toegesneld om hen te waarschuwen. Toen hij ter hoogte van de auto kwam, is die ontploft. Voor hem kwam alle hulp te laat.”

“Een andere collega kreeg een kleine schrapnel in zijn bil. Een ambulance die in de buurt was hoorde de melding op de radio en maakte rechtsomkeer. Met de juiste verzorging zou mijn collega het zeker redden, maar om een onverklaarbare reden hebben ze in het ziekenhuis lang getalmd. Hij verloor veel bloed, en het was te laat. Daardoor hebben we iemand verloren die perfect gered had kunnen worden. Sindsdien weiger ik om daar een voet binnen te zetten.”

“Die dag heeft de CCC ook een waarschuwing verstuurd, maar door een misverstand bij de politie heeft die ons niet bereikt. Later heeft Pierre Carette, de leider van de CCC, de schuld voor de doden op de werking van de politiediensten afgeschoven. Maar híj blijft verantwoordelijk, hè. Híj heeft die bom geplaatst.”

“Psychische bijstand bestond toen nog niet. Wij zorgden ervoor dat onze manschappen er met elkaar over konden praten. We hebben lange tijd ook elk jaar de slachtoffers herdacht. Tot enkele jaren geleden gingen we samen met de familie bloemen neerleggen in de Stuiverstraat.”

Bron » Knack

Une enquête historique pourrait résoudre l’énigme des Tueries du Brabant

Deux historiens suggèrent de lancer une grande recherche comme celle qui a permis de clarifier l’assassinat de Julien Lahaut en 1950.

Le soufflé médiatique récent autour de nouvelles révélations sur les Tueries du Brabant des années 1980 semble être retombé. On n’a donc pas vraiment progressé mais est-ce une raison de ne pas tenter d’autres pistes? Dont l’une serait en fait de mettre sur pied une commission plus de recherche que d’enquête, principalement historique qui revisiterait le dossier à l’aune des archives mais aussi de la recherche de nouveaux éléments autour des événements tragiques qui avaient alors secoué la Belgique.

C’est la conviction de deux historiens belges chevronnés, Emmanuel Gérard, récemment admis à l’éméritat à la KU Leuven, et Rudi Van Doorslaer, l’ancien directeur du CegeSoma, le Centre d’études Guerre et sociétés contemporaines.

Surmonter les complicités par omission…

Il faut dire que ces deux chercheurs, qui ont depuis très longtemps compris l’importance de resituer les grandes évolutions de notre pays dans l’histoire contemporaine en faisant largement appel à l’opinion publique, ont un bel argument à faire valoir: alors que l’affaire Julien Lahaut – du nom de l’assassinat en août 1950 du président du Parti communiste, abattu devant sa maison à Seraing – resta pendant des décennies dans un grand brouillard judiciaire, ils ont, voici deux ans, avec l’aide de jeunes chercheurs dynamiques permis de fermer pas mal de portes dans ce qui fut un des grands assassinats politiques de la Belgique moderne.

Il y avait nombre de présomptions sur les auteurs et leurs commanditaires. Les recherches ont permis de boucler la boucle, en soulignant notamment le rôle de certains milieux anti-communistes soutenus directement ou indirectement par des personnalités politiques ou du monde des affaires.

Les historiens ont aussi apporté la preuve que certains enquêteurs ont freiné les recherches parce qu’ils ont découvert la présence d’acteurs qui faisaient partie de leurs informateurs. Pour les deux historiens “il est clair que les crimes des Tueurs débordent du banditisme traditionnel. Ils ont eu un caractère politique direct ou indirect et, restons prudents, pourraient être réliés à des réseaux d’extrême droite”.

Une taskforce de chercheurs

Partageant l’attente des familles des victimes à connaître les auteurs et les motifs de ces crimes afin de faire définitivement leur deuil, Gerard et Van Doorslaer plaident pour la création d’une taskforce d’historiens qui pourrait revisiter à l’aune de l’Histoire les officines mises en cause depuis 1985, du Westland New Post et du CEPIC (l’aile droite du PSC, à l’époque) à certains groupes de la gendarmerie (Groupe G, Diane, etc.) tout en investiguant aussi sur les personnes citées de près ou de loin.

Les deux historiens sont bien conscients qu’on devra strictement baliser une telle recherche car la moindre faille pourrait torpiller définitivement l’enquête judiciaire. Mais contrairement à une hypothétique troisième commission parlementaire hyper-médiatique, une enquête historique approfondie, menée sereinement, offre plus d’espoirs…

Bron » La Libre | Christian Laporte

“Laat het Bendedossier nu maar verjaren”

Bij de rijkswacht. De Antwerpse oud-politicus en advocaat ­Hugo Coveliers heeft het altijd al gezegd. Daar moesten de leden van de Bende van Nijvel gezocht worden. Als lid van de eerste Bendecommissie stond hij in het parlement doorgaans alleen, met zijn theorie over de georganiseerde misdaad, corruptie en politieke belangen.

Vandaag luidt het oordeel van de toenmalige rebel opvallend mild: “De onderzoekers kenden die fenomenen niet en konden ze niet aanvaarden. Die mensen waren niet noodzakelijk allemaal te kwader trouw.”

We treffen meester Hugo Coveliers (70) in zijn kelder tussen de dossierkasten. Hij gaat binnenkort verhuizen. Maar zijn politiek archief verhuist niet mee. Die 200 archiefdozen en 50 klasseermappen heeft hij vorige week al ondergebracht in het Archief-, Documentatie- en Onderzoekscentrum voor het Vlaams-nationalisme (ADVN), bij hem om de hoek. In dat archief schuilen ook alle verslagen van de eerste onderzoekscommissie naar de Bende van Nijvel, waarvan Coveliers – als Kamerlid voor de VU – dertig jaar geleden secretaris was en naam mee maakte in het parlement.

Ook in de jaren daarna zou het Bendedossier nog geregeld opduiken, niet zelden met Coveliers in een hoofdrol. “Toen ik hier vorige week een van de kasten aan het leegmaken was, stootte ik op een artikel uit De Morgen van 1995, met als titel: Hugo Coveliers: ‘De Reus van de Bende is een rijkswachter’.”

Waarom was u daar altijd al van overtuigd?

“Vanwege de manier waarop de Bende opereerde. En ze kenden zeer goed de procedures van de politiediensten. In andere landen had men bij dat soort georganiseerde misdaden ook gezien dat er dan mensen uit de politiediensten mee gemoeid waren.”

“Ikzelf had in 1988, op uitnodiging van de Amerikaanse overheid, de kans gekregen om hun politie- en inlichtingendiensten te gaan bezoeken. Daar had ik geleerd dat de moderne misdaad een vorm van corruptie inhield, met als onmisbaar ingrediënt zogenaamde degenerated agents, ontspoorde agenten die niet meer te vertrouwen waren. Een andere reden om richting de rijkswacht te kijken, was natuurlijk het ontbreken van een motief bij al dat zwaar geweld.”

Waaruit u concludeert dat er maar één reden geweest kan zijn: angst zaaien?

(knikt) “Het doel was een gevoel van onveiligheid creëren, waardoor de macht van de rijkswacht zou vergroten.”

Is het onderzoek naar de Bende van meet af aan slecht gevoerd of hadden de daders het slim aangepakt?

“De onderzoekers hebben het slecht aangepakt omdat het fenomeen van de georganiseerde misdaad, vermengd met politieke belangen, onvoldoende gekend en aanvaard was. De procureurs en andere magistraten konden toen niet aannemen dat er rijkswachters mee gemoeid waren, dat er corruptie was.”

“Ze redeneerden vanuit een soort raison d’état. Ze vertelden mij dat ook toen ik hen privé ontmoette: als we dat allemaal gaan uitspitten, dan riskeren we dat we maar een aantal kleinigheden zullen vinden, maar dat we ondertussen wel heel de rechterlijke macht op losse schroeven zetten. Die mensen waren niet noodzakelijk te kwader trouw. Maar diegenen die wél te kwader trouw waren, rekenden er wel op dat de anderen zo zouden ­reageren. ”

In de theorie die u hanteert, worden de politici en de magistraten die het potje moeten toedekken, gechanteerd met hun seksuele avonturen.

“Het was toen een terugkerend patroon bij georganiseerde misdaad. Je kon iemand chanteren van wie je wist dat die naar de hoeren ging. Later is dat geëvolueerd naar sm en allerlei rommel. Maar ik weet dat veel mensen er twijfels bij hebben, en dat er nooit harde bewijzen zijn gekomen tegen bijvoorbeeld oud-premier Paul Vanden Boeynants (PSC) in de hele zaak van de Roze Balletten en de verhalen over het konfituurbad, waar tal van hoogwaardigheidsbekleders zouden zijn ingedoken. Vanden Boeynants is in de Bendecommissie nog op mij toegestapt om me te zeggen: Moi, je ne pédale pas dans la confiture! En toch vond ik die getuigenis van de prostituee Maud Sarr indertijd wel heel geloofwaardig.”

Louis Tobback (SP.A) zei in De Morgen dat hij Vanden Boeynants “altijd had gekend als een geheelonthouder” en “dat dat toch een handicap was om mee te doen aan een orgie”.

“Louis Tobback is een eerbiedwaardige burgemeester van Leuven. Maar of hij over die zaken ook veel weet, is een andere vraag. (lacht) Het is perfect mogelijk dat Vanden Boeynants geen alcohol dronk, maar hij had bijvoorbeeld wel wat ­maîtresses, die hij telkens ook schepen maakte of een job gaf op een kabinet. Vanden Boeynants heeft me toen trouwens op een onbewaakt moment eens gezegd dat hij me voor zijn dood nog iets zou vertellen.”

Wat dacht u sinds dat moment te weten te komen?

“Ik dacht dat hij mij heel de Bende van Nijvel zou uitleggen.”

Echt?

“Ja. Er is bij veel mensen – of ze nu gelovig zijn of niet – toch zoiets als een geweten dat begint op te spelen wanneer het einde van hun leven in zicht komt. Maar misschien heeft hij mij dat gewoon gezegd omdat hij van mij af wilde zijn. Ik ben hem eind jaren 90 nog eens tegengekomen op een tennistoernooi in Oostende. VDB was daar met een van zijn vriendinnen. Toen ik hem zijn belofte voor de voeten wierp, antwoordde hij: Jaja, maar ik ben nog niet dood.” (lacht)

U was indertijd een van de weinigen die richting de rijkswacht wees. Heeft u toen nooit het signaal gekregen dat u zich ­gedeisd moest houden?

“André Bourgeois, een heel brave CVP’er die was aangesteld als voorzitter van de eerste Bendecommissie om daar de boel te kalmeren, heeft me dikwijls gevraagd of ik niet gemanipuleerd was en waarom ik die dingen toch allemaal vertelde.”

“En Hugo Schiltz, toen vicepremier voor de VU, heeft me nog eens op de passerelle van het parlement gevraagd waarom ik dat allemaal publiek moest maken. Waarop ik zei dat het net was doordat het niet publiek werd gemaakt, dat het niet opgelost raakte. De toon van die vragen was wel nooit intimiderend. Het was eerder een bezorgdheid. Ik stond eens in het parlement in de wc naast premier Wilfried Martens (CVP). Maar Hugo, zei hij, is dat nu allemaal waar wat ge vertelt?”

Een van de conclusies van de tweede onderzoekscommissie was dat de link met de rijkswacht moest worden onderzocht. Is het parlement dan niet belachelijk gemaakt?

“Ja, natuurlijk. (lacht) Enfin, je voelt de beperkte mogelijkheden van het parlement. Het doel van de onderzoekscommissie is uiteraard niet om het gerechtelijk dossier op te lossen. Wel wat moet veranderen in de toekomst. Maar ik geef toe dat ook ik ooit gehoopt heb dat we in de commissie het misdrijf zouden oplossen. IJdele hoop, besef ik nu.”

De recente revelatie over de Reus zal niets meer worden dan een opflakkering, zoals er al zo veel geweest zijn?

“Dat denk ik, ondanks de goede wil van de huidige onderzoekers. Begin jaren 90 was het dossier al een paar honderdduizend pagina’s dik. Maar het was nog enigszins behapbaar. Ik heb toen voorgesteld om alle punten aan te duiden waar dingen onopgeklaard waren, waar beslissingen in het onderzoek genomen waren die achteraf contraproductief bleken. Dat betekent nog niet dat die beslissingen op het moment zelf te kwader trouw waren gebeurd.”

“Het kon ook om verkeerde keuzes of onwetendheid gaan. Als men dat toen had gedaan, dan had men eventueel wel een lijn kunnen ontwaren tussen een aantal van die beslissingen waar wél sprake was van manipulatie. Maar men heeft geweigerd om dat te doen. Jean Deprêtre, procureur van Nijvel en van PSC-allooi, heeft daar toen een bepalende rol in gespeeld.”

Wat moet er nu gebeuren?

“Laat het verjaren. Er zal toch nooit een proces van komen. Het dossier beslaat ondertussen miljoenen pagina’s. Een advocaat van een beschuldigde zou daar tijdens het proces het meest onbenullige pv kunnen uitpikken, waarop de rechter dat dan eerst zou moeten gaan lezen, en vervolgens heeft die advocaat alweer een nieuw pv klaar.”

“Ik vind het heel erg voor de nabestaanden van de slachtoffers. Men moet hen eerst royaal vergoeden, niet krenterig zoals dat vaak gaat. En eens het verjaard is, wordt het openbaar en kunnen historici en andere wetenschappers er zich in verdiepen. Dat moet ons in staat stellen om misschien niet meer de daders, maar toch het motief te achterhalen. Dat is toch ook belangrijk voor wie wil weten waarom zijn zus, vader of broer vermoord is.”

Wat is precies de meerwaarde van hier historici op los te laten?

“Ik denk dat die gemakkelijker verbanden zien en zich beter kunnen inleven in de tijdgeest. We hebben er 30 jaar criminologen en politiemensen op laten zoeken. Er is niets gevonden. Ik zeg ook niet dat die speurders van het dossier gehaald moeten worden. Iedereen kan maar beter samenwerken. Maar dus wel eerst de slachtoffers betalen, want je ontneemt hen wel het laatste sprankeltje hoop.”

Zullen slachtoffers als David Van de Steen en zijn advocaat Jef Vermassen, die nog alles in het werk willen stellen om de daders te ontmaskeren, daar ­vrede mee nemen?

“Als je het hen goed uitlegt, denk ik dat ze dat wel zullen aanvaarden, ook Jef Vermassen. Hij heeft nog niets van het dossier gelezen. Gaat hij de rest van zijn leven daaraan spenderen? En ik weet niet welke gouden tips hij nog achter de hand heeft. Maar hetgeen hij tot nog toe gezegd heeft, was al bekend en is al behandeld in de commissie.”

Zouden we een dergelijke samen­zwering vandaag kunnen stoppen?

“Er zijn nu meer controlemechanismen die van in het begin de alarmbellen zouden doen afgaan. De Hoge Raad voor Justitie, de comités P en I. Er is binnen de politiediensten ook intern veel meer controle, en de mensen zijn mondiger geworden.”

De burger mag op zijn twee oren ­slapen?

“Dat weet ik niet. (grijnst) Je kan ook onder een tram lopen, hé.”

Bron » Het Nieuwsblad

(Beroeps)geheimen zijn soms nodig

We weten graag alles en wie zich op een geheim beroept is vaak al verdacht. Sociale media spelen daar graag op in. Zelfs de traditionele media doen er alles aan om alles (zelfs halve informatie) zo snel mogelijk te verspreiden. Er zijn geen deadlines meer. Die snelheid maakt dat nieuws vluchtiger wordt en helaas slordiger.

We aanvaarden ook steeds minder dat niet alles op tafel ligt en wie zwijgt of twijfel uit wekt wantrouwen. Dat verklaart misschien waarom ook steeds meer personen spreken die beter zouden zwijgen of minstens zouden wachten tot de tijd rijp is voor een zinvolle tussenkomst.

Er is de voorbije dagen nogal al wat te doen over het beroepsgeheim. Dat begrip wordt nogal onzorgvuldig gebruikt. Recent vertelde mijn kapper mij dat hij bij het wassen van de haren kan zien wie een facelift heeft ondergaan (je ziet het blijkbaar aan de oren), maar hij wilde niet zeggen bij wie hij het precies had opgemerkt. Beroepsgeheim, meneer. Laten we duidelijk zijn : in dit geval gaat het eigenlijk om gewone hoffelijkheidsregels, waardoor van iemand toch een zekere discretie wordt verwacht.

Van een andere orde is natuurlijk het ‘echte’ beroepsgeheim. Het is, na ‘de zaak Bart De Pauw’ nu weer actueel naar aanleiding van het geval van een priester die kennis zou gehad hebben van een wanhoopsdaad, maar niets ondernam omdat die informatie viel onder ‘het biechtgeheim’ (de variant van het beroepsgeheim in het kerkelijk recht).

Het beroepsgeheim geldt in de eerste plaats voor gezondheids- en welzijnsberoepen (zoals arts, apotheker of maatschappelijk werker), maar geldt ook voor bijvoorbeeld advocaten. Al die beroepsbeoefenaars hebben een vertrouwensrelatie die essentieel is voor een goede uitoefening van het beroep.

Op de schending van dat beroepsgeheim staan trouwens strafsancties, precies omdat het zo essentieel is. Maar bij de meeste vrije beroepen geeft dit ook aanleiding tot tuchtvervolgingen. Dat verklaart ook waarom bijvoorbeeld advocatenordes korzelig reageren wanner advocaten uitgebreid de media informeren over zaken waarin ze als advocaat geraadpleegd zijn en daarbij soms ook dingen vertellen die eigenlijk alleen maar tot de relatie cliënt-advocaat behoren.

Het beroepsgeheim is er dus in de eerste plaats voor de burger zelf, die in alle vertrouwen alles moeten kunnen vertellen aan de vertrouwenspersoon tot wie hij zich richt.
Iemand schendt het beroepsgeheim wanneer hij opzettelijk geheimen bekendmaakt, zelfs wanneer hij niet de bedoeling heeft om iemand schade of nadeel te berokkenen. De arts mag niet zomaar aan derden vertellen welke ziekte zijn patiënt heeft.

De advocaat zal aan zijn cliënt volledige openheid vragen over alle feiten, maar niet alles zal relevant zijn voor de behandeling van een zaak en zal dan ook geheim blijven. Dat beroepsgeheim is er dus in de eerste plaats voor de burger zelf, die in alle vertrouwen alles moeten kunnen vertellen aan de vertrouwenspersoon tot wie hij zich richt. Het is ook in het algemeen belang, zodat ook vaak wordt gesteld dat de patiënt of cliënt er geen afstand van kan doen.

Dus zelfs wanneer de betrokkene zou willen dat zijn advocaat of arts bepaalde gegevens zou prijsgeven, mag het niet. De vertrouwensrelatie is immers van essentieel belang en daarom stellen de meeste juristen dat ze “van openbare orde” is. Het is in het belang van de samenleving zelf dat sommige informatie in een besloten kring blijft.

Zich beroepen op ‘een geheim’ gaat misschien in tegen de tijdsgeest, maar gelukkig zijn de rechtbanken terughoudend om uitzonderingen hierop toe te staan. Dat kan bijvoorbeeld wanneer een advocaat kennis krijgt van ‘eminent gevaar voor de fysieke integriteit van een derde’, wat vrij vertaald betekent dat wanneer de advocaat er weet van krijgt dat zijn cliënt op het punt staat iemand te vermoorden hij moet spreken. Dan is sprake van ‘nood breekt wet’ en kan het beroepsgeheim wijken. Het kan de vertrouwenspersoon confronteren met zware ethische vragen.

Er is nu ook aandacht voor het biechtgeheim van de priester en de vraag of die laatste nu moet ingrijpen wanneer hij weet dat iemand op het punt staat zelfmoord te plegen. Dat is een debat dat door de rechtbank zal moeten worden beslecht. Het kerkelijk recht is iets anders dan wat het ‘gewone’ recht daarover vertelt. Het zogenaamde ‘biechtgeheim’ is blijkbaar iets wat zich in een kerk of kapel afspeelt en ‘buiten de biechtstoel mag geen biecht gehoord worden, tenzij om een goede reden’- canon 964 kerkelijk wetboek).

De correctionele rechtbank zal zich daarover echter niet moeten uitspreken, maar wel over de vraag of de priester de verplichting had zijn beroepsgeheim aan de kant te zetten om te verhelpen aan een dreigende noodtoestand. Daaraan is dan gekoppeld de vraag of er sprake is van schuldig verzuim. Het zal aan de rechter toekomen om, rekening houdend met alle concrete elementen uit het dossier, hierop een antwoord te geven. Laten we de rechter zijn werk doen.

Bron » De Morgen | Hugo Lamon

Bende van Nijvel? ‘Te Franstalig’

De knappe thriller ‘Tueurs’ verbeeldt onze nationale angsten en vermoedens over de Bende van Nijvel. Klinkt interessant? De film met Kevin Janssens botst op tegenzin in Vlaamse cinema’s: de Vlaamse release is uitgesteld wegens … ‘te Franstalig’.

Op 27 september 1985 wordt een grootwarenhuis brutaal overvallen. De kranten hebben het over ‘de reus’, die ‘een carnavalsmasker’ droeg, dodelijke slachtoffers in bosjes en complotten die elke verbeelding tarten. Van meet af aan windt Tueurs er geen doekjes om: deze misdaadthriller gaat vrijelijk verder waar het dossier stopt over de Bende van Nijvel, ofte les tueurs du Brabant.

Sinds de recente onthullingen praat heel het land weer over de Bende, dus je zou verwachten dat zo’n film zonder problemen een publiek vindt. In navolging van Rundskop bijvoorbeeld, ook een donkere thriller die een doorleefde tragedie vertelt tegen de achtergrond van een bestaand misdaadmilieu – de hormonenmaffia. Daar zit een nationaal kassucces in.

Wending: Tueurs komt in Franstalig België groot uit op 6 december, maar kon voor die datum amper of geen Vlaamse cinema’s overtuigen om de film op te pikken. ‘Té Franstalig, zo zeiden verschillende bioscoopuitbaters me’, aldus Thomas Verkaeren van distributeur O’Brother. ‘Dat Kevin Janssens er een belangrijke bijrol in heeft, is blijkbaar niet genoeg. Het Vlaamse publiek gaat niet graag meer naar Franstalige films, terwijl Spaanse, Italiaanse en Scandinavische films het erg goed doen in de arthousezalen. Ik gok dat als deze film in het Zweeds was, het plaatje anders kleurde.’

Tueurs is nochtans een knappe misdaadthriller – een genre dat in Vlaanderen populariteit geniet sinds De zaak Alzheimer. Het is een stevig debuut van een regisseur die weet waar hij het over heeft: François Troukens heeft zelf een verleden als zware crimineel, waarvoor hij een lange celstraf uitzat. ‘Ik weet nu dat dat leven fout was’, zegt hij. ‘Ik wil met mijn films mensen doen nadenken. Ik kreeg een tweede kans en wou daar iets goeds mee doen.’

Angsten

Wat ook meespeelt: een enkele cinema-uitbater liet weten dat het onderwerp te gevoelig ligt in Vlaanderen. Het is dan ook geen film die focust op de slachtoffers, zoals Niet schieten! dat Stijn Coninx voorbereidt. Het is wel een film die aan de slag gaat met de angsten die een heel land in hun greep kunnen nemen – en daar catharsis voor zoekt.

Je kan Troukens niet verwijten dat hij sensationeel inspeelt op de hernieuwde aandacht voor de Bende: hij is al jaren bezig aan zijn film, die hij zelf schreef. ‘De releasedatum ligt al vast sinds juni’, aldus Verkaeren. ‘De film had een selectie op Film Fest Gent, maar geen enkele Vlaamse uitbater kwam daar kijken.’

Ter verdediging van de cinema’s: begin december komt er, zoals elk jaar, weer een massa films uit. Dan moeten er harde keuzes gemaakt worden. ‘Een aantal cinema’s liet weten dat ze er in deze periode geen scherm voor vrij kunnen maken, dat er te veel concurrentie is’, zegt Verkaevert. ‘Daarom hebben we de Vlaamse release uitgesteld tot 3 januari. Hopelijk wordt het dan wel een mooie release.’

Komen er dan aan Vlaamse kant meer films uit dan aan Franstalige? Het gros van de films komt nationaal uit. ‘Maar aan Franstalige kant is er niet die vloed aan Vlaamse films’, zegt Didier Lombaert, programmator in Kinepolis. In de Brusselse Kinepolis zal Tueurs wel spelen – met Nederlandse ondertitels – maar (nog) niet in de Vlaamse complexen. ‘Als de Vlaming moet kiezen tussen een Vlaamse of Franstalige film, zal het eerder die Vlaamse zijn.’

Of die Vlaamse films echt op hetzelfde publiek spelen, is wel wat anders: Lombaert noemt het drama Vele hemels boven de zevende, de romantische komedie Verborgen verlangen, de Jonas Van Geel-komedie Bad trip en, hors categorie, FC De Kampioenen 3. Ook het drama Façades is geen spannende actiethriller. Komen er te veel Vlaamse films uit?

‘Of zijn er te weinig schermen?’, riposteert Verkaeren. Het is een bekende frustratie: Vlaanderen kent niet veel arthousecinema’s. ‘We zijn de gewoonte verleerd om arthouse te omarmen.’

Te Vlaams

Of Tueurs per se een film voor de arthousezalen is, is nog wat anders. Het is een thriller die doet denken aan Heat en Sicario. Platenlabel Universal heeft zwaar ingezet op een muziekalbum met tracks geïnspireerd door de film: op het muziekalbum Tueurs staan hippe namen die het ook in Vlaanderen goed doen als Roméo Elvis, Coely, Damso en Zwangere Guy.

De Franstalige film heeft het al langer moeilijk in Vlaanderen. Maar het is complexer dan dat: de hoofdzakelijk Franstalige film Le fidèle van Michaël R. Roskam zit intussen aan een forse 120.000 bezoekers, zegt producent Bart Van Langendonck. Hij trad ook op als coproducent op Tueurs, dat dus minstens deels ook een Vlaamse film is en financiële steun ontving van het Vlaams Audiovisueel Fonds (VAF).

‘Over Le fidèle heb ik nooit gehoord dat die “te Franstalig” zou zijn. Bizar genoeg deed Le fidèle het veel beter aan Vlaamse dan aan Franstalige kant. Zouden de Franstaligen de film misschien te Vlaams vinden? Le fidèle bewijst in elk geval dat Vlamingen niet a priori hun neus ophalen voor Franstalige films.’

Bron » De Standaard