‘Natuurlijk is het onderzoek naar de Bende van Nijvel gemanipuleerd’

De Leuvense historicus Emmanuel Gerard bestudeerde zijn hele loopbaan hoe het Belgische politieke systeem werkt, voor en achter de schermen. Veel illusies maakt hij zich niet meer: ‘Wat in werkelijkheid gebeurt, strookt niet met ons beeld van België als een bezadigde, rustig voortkabbelende democratie.’

Op vrijdag 10 november viert de Leuvense historicus Emmanuel Gerard zijn emeritaat met een lezing over ‘de eeuwige terugkeer van de jaren dertig’. Tijdens zijn loopbaan heeft Gerard zijn academisch werk als historicus gekoppeld aan een actief engagement in de christelijke arbeidersbeweging. Ook zijn bekendste historisch werk bevindt zich op de breuklijn tussen geschiedschrijving en politiek. Hij promoveerde in 1984 op de geschiedenis van de vooroorlogse katholieke partij. Zijn promotor Lode Wils loofde dat proefschrift met de woorden: ‘In de mate dat een historisch werk definitief kan zijn, is dit een definitief werk.’

In 2000 schreef Gerard mee het eindrapport van de parlementaire onderzoekscommissie naar de Belgische betrokkenheid bij de moord op de afgezette Congolese premier Patrice Lumumba in 1961. Zijn vervolgstudie ‘Death in the Congo’, waarin ook de betrokkenheid van de Amerikanen aan bod kwam, haalde in 2015 de eindejaarlijstjes van The Wall Street Journal.

Datzelfde jaar leidde Gerard ook het historisch onderzoek dat in opdracht van de Senaat gevoerd werd naar de moord op Julien Lahaut, de voorzitter van de Kommunistische Partij, in 1950. Gerard en zijn team kwamen tot spectaculaire vaststellingen. Ze legden het hele raderwerk rond de moordenaars bloot, inbegrepen hun contacten in de wereld van het gerecht en de politiediensten, hun politieke beschermheren en hun sponsors uit de Belgische haute finance. Dat netwerk heeft ervoor gezorgd dat het gerechtelijk onderzoek naar de moord op Lahaut indertijd even discreet als vakkundig werd gesaboteerd.

Gerard: ‘Ik behoor niet tot de historici die zich alleen maar uit belangstelling voor het verleden interesseren voor de geschiedenis. Je moet het verleden respecteren om wat het is, maar er zijn toch voldoende actuele onderwerpen en problemen die beter begrepen kunnen worden als ze belicht worden uit historisch perspectief.’

Samen met Rudi Van Doorselaer, de gewezen directeur van het Studie- en Documentatiecentrum Oorlog en Hedendaagse Maatschappij (Cegesoma), pleitte u er in een Vrije Tribune in De Standaard voor om historici bij het onderzoek naar de Bende van Nijvel te betrekken.

Emmanuel Gerard: “Mag ik spreken uit mijn ervaring met het dossier-Lahaut? Ook daarin stuitten we op een privénetwerk dat verweven was met officiële instanties. In de eerste jaren na de Tweede Wereldoorlog runde een zekere André Moyen, een voormalig lid van het gewapend verzet en een extreemrechtse anticommunist, een privé-inlichtingendienst die samenwerkte met de Gerechtelijke Politie (GP). Moyen had ook goede banden met mensen uit het bedrijfsleven en de politiek – en niet de minsten.”

“Bij het onderzoek naar de moord op Lahaut stootten de onderzoekers indertijd op de namen van een aantal medewerkers van Moyen, maar telkens liep het spoor bijster. Waarom? Omdat er altijd wel andere onderzoekers waren die een zekere verplichting hadden tegenover Moyen en de feiten begonnen toe te dekken die hun vriend in een lastig parket hadden kunnen brengen. Daardoor kwamen wij een paar jaar geleden tot de vaststelling dat de namen van de moordenaars van Lahaut al in het gerechtelijk dossier zaten. De speurders in Luik hebben ze alleen nooit herkend, omdat ze intern tegengewerkt werden.”

Hoe hebt u die sabotage vijftig jaar later kunnen reconstrueren? En hoe kan dat nuttig zijn voor het Bende-onderzoek?

Gerard: “Omdat men ons als historici niet kon verbieden andere informatie op te snorren dan de gegevens die zich in het gerechtelijk dossier bevonden. De naam van de moordenaar van Lahaut, François Goossens, stond letterlijk vermeld in het gerechtelijk dossier. Na een tip had de onderzoeksrechter in Luik een discreet onderzoek naar hem bevolen. De Gerechtelijke Politie van Luik gaf die opdracht vervolgens door aan de collega’s van Brussel, want Goossens woonde in Halle. Het Brusselse antwoord was, samengevat: ‘Goossens is een brave vent.’ Waarop de onderzoeksrechter besliste om François Goossens met rust te laten.”

“Wij zijn te weten gekomen hoe Goossens de hand boven het hoofd werd gehouden toen we het netwerk van André Moyen in kaart brachten. Ook Goossens behoorde daartoe. Toen we de archieven onderzochten van de Brusselse GP – die dus níét in het eigenlijke moorddossier-Lahaut zitten – stelden we tot onze verbazing vast dat niet minder dan twintig procent van alle dossiers van de politieke sectie van de Brusselse GP aangeleverd werd door André Moyen. Denkt u echt dat ze bij de Gerechtelijke Politie van Brussel een van hun beste contactpersonen zouden verlinken aan de collega’s van Luik?”

“Daarom zouden ze volgens mij het onderzoek naar de Bende van Nijvel ook moeten verruimen. Ik ben er vrij zeker van dat er dan een doorbraak mogelijk is. Zeker in een zaak die zo veel groter en belangrijker is dan die van de moord op Lahaut. De Bende van Nijvel heeft op verschillende plaatsen in het land tientallen slachtoffers gemaakt, er zijn honderden getuigen en nog meer betrokkenen. Er is een Bendedossier van een paar miljoen pagina’s, waarvan er intussen helaas ook een miljoen pagina’s zijn verbrand. (lacht schamper)”

“Het zou dus vreemd zijn als de ware toedracht nooit zou worden gevonden, omdat ik vermoed dat alle namen van de daders al ergens in het Bendedossier zitten. Dat ze nog altijd niet zijn ontdekt, valt alleen maar te verklaren doordat er ook in het Bendedossier andere krachten aan het werk zijn geweest. Vandaar mijn punt: alleen als we het onderzoek uitbreiden tot buiten het eigenlijke Bendedossier, kunnen we te weten komen wat er echt is gebeurd met de Bende van Nijvel.”

U zou ook interne nota’s en correspondentie van de Rijkswacht willen lezen?

Gerard:(knikt bevestigend) “In een strafonderzoek kan dat niet zomaar. Kijk, ik had het voorrecht om me met de zaak-Lumumba en de zaak-Lahaut te mogen bezighouden, zeg maar: met de duistere kant van de Belgische democratie. Wie zich met die dossiers heeft ingelaten, krijgt een ander zicht op wat er in dit land achter de schermen gebeurt. En geloof me: wat er in werkelijkheid gebeurt, strookt niet met ons beeld van België als een bezadigde, rustig voortkabbelende democratie.”

Politicologen roemen die als onze typische ‘overlegdemocratie’. Maar die voltrekt zich dus grotendeels in de coulissen van de macht?

Gerard: “In een beroemde toespraak uit 1981 sprak koning Boudewijn een aantal invloedrijke heren aan als ‘de machten in rechte en in feite’. Dat werd de vorst toen zeer kwalijk genomen omdat hij daardoor de ‘machten in feite’ eigenlijk als zodanig erkende. Op zich is daar weinig fout mee: een democratie werkt nu eenmaal met meer spelers dan alleen de verkozen politici. Maar in dit land hebben sommige organisaties meer macht en invloed dan in het buitenland.”

“Eigen aan het Belgische politieke systeem is bijvoorbeeld de uitzonderlijk centrale positie van de politieke partijen. Ik heb niets tegen partijen an sich, integendeel. In België ontstonden ze in de negentiende eeuw om de persoonlijke politiek van koning Leopold I aan banden te leggen: het was een essentiële ontwikkeling in de verfijning van de parlementaire democratie. Maar na de Tweede Wereldoorlog zijn die partijen uitgegroeid tot machtige, buitenparlementaire machtscentra.”

Hebben de politieke partijen toen de macht gegrepen in onze parlementaire democratie?

Gerard: “De partijen zaten natuurlijk met het trauma van de jaren dertig. Tot het interbellum genoten de parlementsleden een haast onbeperkte vrijheid. Dat leidde tot chaos. Tussen 1918 en 1940 kende België in 22 jaar evenveel regeringen. Na de Tweede Wereldoorlog pleitten ze zowel bij de BSP als bij de CVP voor meer discipline: ‘Wij moeten in staat zijn een regering staande te houden.’ De invoering van de partijtucht was ook noodzakelijk voor de stabiliteit van het systeem.”

“Het gevolg was dat niet de parlementaire fracties maar de partijhoofdkwartieren de echte politieke machtshebbers werden. In andere landen hebben de partijen veel minder invloed. In Nederland zijn de fractievoorzitters in de Tweede Kamer de echte politieke leiders, terwijl de taak van de partijvoorzitters eerder organisatorisch is. De Belgische partijen zijn veel te hiërarchisch gestructureerd. Ze aanvaarden nauwelijks afwijkende opinies.”

“Zodra een partijvoorzitter of een belangrijk minister heeft gesproken, moet de rest van de partij zwijgen. Gewone parlementsleden, en zeker de backbenchers, worden geacht hun mond te houden. Want als ze met een eigen mening naar buiten komen, kan dat de plannen van de partijstrategen verstoren. Terwijl die dissidente stemmen vaak vertolken wat bij de bevolking leeft. We zijn getuige van de verstikking van het partijpolitieke debat.”

In uw onderzoek naar Kamer en Senaat stelde u vast dat de Kamerleden aan invloed verliezen en daardoor niet meer veel tegenwicht bieden tegen de regering.

Gerard: “Het klassieke parlementaire systeem, waarbij de wetgevende macht de uitvoerende macht controleert en ter verantwoording roept, is in ons land veranderd in een systeem waarbij de oppositie de meerderheid controleert. Terwijl in Nederland of elders die oude dualiteit tussen parlement en regering nog altijd bestaat. De Amerikaanse president moet onderhandelen met de zwaargewichten van het Huis van Afgevaardigden en de Senaat en rekening houden met wat zij willen, of dat nu Democraten of Republikeinen zijn.”

Intussen vindt elk parlementslid dat er een ‘herwaardering van het parlement’ moet komen.

Gerard: “In de jaren negentig al voelden de partijen de behoefte om onze parlementen opnieuw meer body te geven. En wat hebben ze bedacht: het systeem van plaatsvervangers! (zucht) Parlementsleden die minister worden, moeten hun zetel afstaan aan een opvolger. Zo dacht men de onafhankelijkheid van de assemblee te vergroten. Precies het tegenovergestelde is gebeurd: het parlement verloor veel van zijn kracht. Herman De Croo sprak ooit van ‘slaafse slippendragers van de regering en de partij’.”

Om het goede voorbeeld te geven in zijn strijd tegen de cumul heeft John Crombez (SP.A) ontslag genomen uit het parlement. Als de voorzitter van de grootste Vlaamse oppositiepartij voortaan kritiek wil leveren op de regering, moet hij naar de media, bij voorkeur de tv.

Gerard: “Ik hou meer van de Britse stijl, waar de regeringsleden deel uitmaken van het parlement. In het Lagerhuis zit de regeringsleider te midden van zijn frontbenchers, en gaat daar in debat met de leider van de oppositie, die recht tegenover hem zit. Het hoeft niet allemaal zo ingewikkeld, met vergezochte ‘vernieuwingen’ zoals die plaatsvervangers. Bovendien heeft dat systeem aan de partijen van de meerderheid méér mandaten gegeven. Ze beschikken over ministers én over extra plaatsvervangende parlementsleden.”

“Je kunt je toch afvragen of dat wel democratisch is. De meerderheidspartijen kunnen dus nog meer wegen op het politieke debat en beschikken bij verkiezingen over meer bekende koppen. Dat speelt toch in het nadeel van de oppositie? Als ze nog eens spreken over de herwaardering van het parlement, dat ze dan beginnen met het systeem van de plaatsvervangers af te schaffen.”

In de huidige democratie is geen enkele partij meer zeker van haar zaak. Uw doctoraat behandelde de crisis van de katholieke partij in het interbellum. Die behaalde toen bij de parlementsverkiezingen scores tussen de dertig en veertig procent. Daarmee kroont de N-VA zich vandaag tot almachtige volkspartij.

Gerard: “Eigenlijk heeft vandaag geen enkele partij het patent op het begrip ‘volkspartij’. De N-VA haalt wel ruim dertig procent van de stemmen, maar een ‘volkspartij’ heeft historisch toch een specifiekere betekenis dan ‘een partij met héél veel kiezers’. De klassieke volkspartijen hadden een brugfunctie en brachten in hun schoot de verschillende sociale groepen samen. Ze verenigen het héle volk, van werkgeversorganisaties tot vakbonden. Bart De Wever heeft een andere ambitie. Hij wil de hele rechterzijde verenigen.”

“De vraag is: waarom is de N-VA in 2010 plots zo groot geworden? Tot op heden heb ik nog geen afdoende verklaring gelezen waarom een partij die in 2003 met Geert Bourgeois nog amper één Kamerlid had, geen tien jaar later dertig procent van de stemmen haalt. Ik denk niet dat je dat kunt toeschrijven aan Brussel-Halle-Vilvoorde. De splitsing van B-H-V beheerste weliswaar al vele jaren de politieke discussies, maar de meeste mensen lagen daar niet van wakker.”

“Volgens mij speelde de financiële crisis van 2008 een belangrijkere rol. Toen waren heel veel mensen erg ongerust. Bekende Belgische banken stonden op de rand van het faillissement. Veel mensen waren bang dat ze hun spaargeld zouden verliezen, omdat talloze ‘veilige’ aandelen sterk in waarde daalden. De zittende partijen hadden die crisis niet zien aankomen, en dat droeg bij tot een klimaat van ras-le-bol: ‘We hebben mensen nodig die dat hier wél durven aanpakken’.”

Ook N-VA-voorzitter Bart De Wever speelt natuurlijk een cruciale rol in het succes van zijn partij.

Gerard:(monkelt) “Toen ik aan de UFSIA doceerde, was De Wever een van mijn studenten voor het vak ‘politieke geschiedenis van België’. Later werd hij assistent van mijn collega-historicus Louis Vos in de faculteit Letteren, terwijl op datzelfde ogenblik mijn assistent hier bij Sociale Wetenschappen Wouter Beke was. De Wever is een raspoliticus. Zijn politiek talent speelt een cruciale rol in de opgang van de N-VA, vandaar dat zijn voorzitterschap steeds maar verlengd wordt. Al begint het na de zoveelste keer toch wel gênant te worden.”

Het succes van de N-VA is toch vooral vervelend voor de andere partijen?

Gerard: “Dat de N-VA zich heeft ontpopt tot zo’n sterke partij stelt de CD&V voor grote problemen, maar een andere belangrijke vaststelling is de afkalving van de SP.A. De internationale neergang van het socialisme is voor mij nog opmerkelijker dan het feit dat de christendemocratie wat aan het zwalpen slaat: in een tijd van financieel-economische crisissen en sociale spanning kan uitgerekend de linkerzijde niet overtuigen.”

“Dat fenomeen deed zich ook al voor in de jaren dertig. Bij de Kamerverkiezingen van 1936 vallen de socialisten terug van 37,3 procent van de stemmen naar 32,1 procent, in 1939 zakken ze nog verder weg, naar 29,4 procent. Dus op het cruciale moment slaagt de sociaaldemocratie er niet in om aan de kiezer te appelleren. Misschien vindt die dat de conservatieven in crisistijd meer zekerheid bieden dan de linkerzijde?”

U argumenteert vaak: dat is eigenlijk niet nieuw, dat hebben we al eerder gezien.

Gerard: “De bekende frase ‘de geschiedenis herhaalt zich’ is een puur retorisch argument. De geschiedenis herhaalt zich níét. De voortdurende verwijzing naar de jaren dertig maakt deel uit van het politieke debat. Theo Francken in een nazi-uniform, Laurette Onkelinx die opnieuw laarzen door de straten hoort marcheren, of de Catalanen die nu Franco bovenhalen: dan is het toch altijd interessant om na te gaan of zulke verwijzingen terecht zijn. En dat zijn ze vaak niet.”

“De jaren dertig worden meestal verengd tot het nationaalsocialisme, Hitler en de Holocaust, terwijl er toen wel meer Europese landen waren die het pluralisme uitbanden of de rechtsstaat niet respecteerden. Dat had niet overal dezelfde desastreuze gevolgen als in Duitsland, maar het gebeurde wel: in Polen, in Portugal, in Oostenrijk, noem maar op. Overal in Europa ging het vertrouwen in de democratische instellingen verloren, vaak in een sfeer van scandalitis.”

Dreigt de nieuwe vloedgolf aan onthullingen over de Bende van Nijvel het vertrouwen in de rechtsstaat nogmaals aan te tasten?

Gerard: “Het ‘slinkende vertrouwen’ van de burgers wordt een endemisch probleem van de westerse democratie. In de jaren tachtig zorgde de Bende van Nijvel inderdaad voor een schok, maar ga eens na wat er tussen 1985 en 1995 nog allemaal is gebeurd: de CCC-aanslagen, de hormonenmaffia, de vrouwenhandel, de Agusta-affaire en zo veel andere smeergeldschandalen, de zaak-Dutroux … De Witte Mars was bijna een prerevolutionair moment, een gebeurtenis waarbij zichtbaar werd hoe fundamenteel het geloof in de rechtsstaat was aangetast. Dat wantrouwen is er nog altijd. En het is er niet kleiner op geworden sinds de aanslagen van 9/11 en de asielcrisis. Het populisme neemt weer toe, hand in hand met de angst voor wie niet tot ‘het volk’ behoort.”

Net zoals in de jaren dertig, lijkt u in uw afscheidscollege te suggereren.

Gerard: “Gelukkig zijn er ook wezenlijke verschillen met de jaren dertig. Vandaag stelt haast niemand de democratie en de instellingen op zich ter discussie. Als in de jaren dertig een fabriek de deuren sloot, was er geen uitkering voor de mensen die hun werk kwijt waren. Die belandden dus in de armoede en werden vatbaar voor het betoog van wie de legitimiteit van de bestaande maatschappelijke orde op de helling zette.”

“Na de Tweede Wereldoorlog heeft de ontwikkeling van de welvaartsstaat een breed draagvlak gecreëerd dat tot vandaag stand houdt: de sociale zekerheid garandeert de mensen bescherming tegen ongeluk en is de ondergrond die het hele systeem stabieler heeft gemaakt. Maar stabieler wil niet zeggen dat het systeem niet onderhevig kan zijn aan schokken en verandering. Vandaag zitten we in zo’n fase. Het draagvlak voor de democratie neemt stilaan af en het is niet meteen duidelijk hoe we haar weer gezonder kunnen maken.”

U weet het ook niet?

Gerard: “Ik citeer weleens een zin uit De gewapende vrede van socioloog Luc Huyse: ‘De politieke actualiteit verliest iets van haar agressiviteit en onvoorspelbaarheid zodra men even stilstaat en de tijd neemt om wat vandaag gebeurt in de bedding van het verleden te leggen.’ Je kunt het ook anders zeggen: als je het verleden niet kent, loop je rond als een kip zonder kop. Niet dat je dankzij geschiedenis kunt voorspellen hoe de zaken zich zullen ontwikkelen.”

“Niets is voorspelbaar. Morgen kan een onnozel incident een enorme steekvlam veroorzaken die alles en iedereen verrast. In de geschiedenis is het toeval ontzettend belangrijk. Maar een historicus kan tradities en spelregels zien, en begrijpen hoe een politiek systeem functioneert. Hij weet hoe ze vroeger conflicten hebben opgelost en kan zich voorstellen wat er kan gebeuren als er opnieuw een conflict uitbreekt. Een historicus kan niets voorspellen, maar hij zal ook nooit voor het compleet onverwachte komen te staan.”

Bron Knack | Walter Pauli & Ewald Pironet

De Staatsveiligheid is geen voetveeg, mijnheer Tobback

Twee medewerkers van de Veiligheid van de Staat reageren op de uithaal van Louis Tobback naar hun dienst. De namen van de auteurs zijn bekend bij de redactie (de Veiligheid van de Staat geeft om veiligheidsredenen geen namen van medewerkers vrij).

Het is makkelijk om een dienst aan te vallen waarvan je op voorhand weet dat die toch niet zal reageren, maar de zaken die Louis Tobback uitkraamt in het interview in De Morgen (DM 28/10) zijn uiteindelijk toch genoeg geweest om als personeelsleden van de Veiligheid van de Staat – want over die dienst gaat het – in de pen te kruipen.

Het complotdenken van de heer Tobback rond alles wat met de Bende van Nijvel te maken heeft, laten we voor zijn rekening. Wanneer hij het echter over de Veiligheid van de Staat heeft, slaat hij de bal mijlenver mis. Hij maakt daarbij handig gebruik van de sfeer van geheimzinnigheid die rond de dienst hangt en die vaak mee in stand wordt gehouden door journalisten die zich hiervoor in de eerste plaats baseren op zaken die zich in de vorige eeuw hebben afgespeeld.

Ondertussen echter zijn we in het jaar 2017 en de wereld, België en de Veiligheid van de Staat zijn niet meer hetzelfde als toen.

Begin jaren 90 werd het Comité I opgericht dat zeer nauw toeziet op de werking van de inlichtingendiensten en dat over de werking van de Veiligheid van de Staat rapporteert aan de opvolgingscommissie in het federale parlement. Controle door politici dus, mensen zoals Louis Tobback, van wie we aannemen dat ze hun job willen doen in volle integriteit. Het Comité I publiceert daarbij elk jaar een jaarverslag dat publiekelijk beschikbaar is. Tot zover de geheimzinnigheid.

Daarnaast werd de werking van de Veiligheid van de Staat vastgelegd via de wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten van 30 november 1998. Daarin staat zwart op wit waarmee de inlichtingendiensten in België zich moeten bezighouden (terrorisme, extremisme, spionage, inmenging,…) en dus ook waarmee ze zich niet mogen bezighouden. Het consequent opvolgen van hooliganisme staat vooralsnog niet ingeschreven in deze wet, in tegenstelling tot de opmerking hierover van Louis Tobback.

In 2010 kreeg onze dienst de mogelijkheid om meer ingrijpende methodes toe te passen om zijn werking te kunnen verdiepen: de bijzondere inlichtingenmethodes. Het gebruik van deze methodes wordt, opnieuw, streng gecontroleerd door een speciaal hiervoor opgerichte commissie van magistraten én door het Comité I (een dubbele controle dus).

De Veiligheid van de Staat werkt bovendien niet in een vacuüm, los van de andere veiligheidspartners. De dienst speelt zijn rol in samenwerking met de andere veiligheidspartners in België, binnen het kader van de Nationale Veiligheidsraadwaar de lijnen van het veiligheidsbeleid worden uitgezet door de Belgische premier samen met zijn vice-premiers. Vergeet dus cavalier seul spelen, want besef bovendien ook dat de dienst wordt aangestuurd door de ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken en dat de directie van de Veiligheid van de Staat door beide ministers wordt afgerekend op de resultaten die ze behalen. Zoals het hoort, en daar is niets geheimzinnigs aan.

Een opmerking als ‘de Staatsveiligheid is een staat in de staat en doet wat ze wil’ is dus manifest onjuist. Uitspraken zoals die van Louis Tobback of andere recente uitspraken die het hebben over een ‘zieke’ dienst helpen helemaal niet om de veiligheid in België te verhogen. Misschien moeten we de hand in eigen boezem steken als het gaat over de sfeer van wantrouwen die rond de Veiligheid van de Staat wordt gecreëerd. Discretie is immers een belangrijk goed in de inlichtingenwerking. We reageren dan ook niet op alles wat wordt verteld, maar de waarheid heeft haar rechten en de Veiligheid van de Staat is niet de voetveeg van elkeen die denkt een mening over veiligheid te moeten verkondigen.

Dat de jaren 70 en 80 de loden jaren worden genoemd, is terecht en als medewerkers in de 21ste eeuw willen we ook dat de onderste steen wordt bovengehaald. Ook als uit grondig onderzoek zou blijken, dat de Veiligheid van de Staat van toen hierin een bedenkelijke rol zou hebben gespeeld.

Meer dan 30 jaar later echter willen de huidige medewerkers niet meer worden afgerekend op wat toen al dan niet zou zijn gebeurd. Meer dan 30 jaar later moet duidelijk zijn dat de Veiligheid van de Staat een dienst is die werkt binnen een strak gecontroleerd kader en bestaat uit medewerkers die alles willen doen om samen met de andere veiligheidspartners in België bij te dragen tot de veiligheid van alle burgers.

Een inlichtingendienst blijft relevant en zal in de toekomst mogelijk nog belangrijker worden. Het werk dat van ons wordt verwacht, willen we doen in alle transparantie. Laat ons dus duidelijk zijn: de Veiligheid van de Staat moét gecontroleerd worden. Meer zelfs, controle houdt ons scherp en zet ons aan om de eigen werking te verbeteren. Dat maakt ons tot een moderne inlichtingendienst die ten dienste staat van partners en overheden.

De uitbouw van een performant veiligheidsbeleid in België, dáár ligt de uitdaging van de Veiligheid van de Staat en haar veiligheidspartners. Dat er nog werk aan de winkel is op het vlak van informatieuitwisseling en onderlinge samenwerking, blijkt duidelijk uit de conclusies van de parlementaire onderzoekscommissie naar de aanslagen in Zaventem en Maalbeek. Precies op dat punt moeten alle betrokkenen hun verantwoordelijkheid nemen en er samen constructief aan werken, in plaats van de geloofwaardigheid van de veiligheidspartners te ondergraven. De Veiligheid van de Staat is zeker niet perfect, maar heeft alvast de wil om zichzelf in vraag te stellen, de eigen werking te verbeteren en haar steentje bij te dragen aan dit uiteindelijke doel.

Bron » De Morgen

Medewerkers Staatsveiligheid reageren op uitspraken Tobback: “Dit helpt niet om de veiligheid in België te verhogen”

Louis Tobback (sp.a) slaat de bal mijlenver mis met zijn uitspraken over de Staatsveiligheid. Dat schrijven twee medewerkers van de Veiligheid van de Staat in een opiniestuk. “We zijn ondertussen in het jaar 2017. België en de Veiligheid van de Staat zijn niet meer hetzelfde als in de vorige eeuw.”

In de marge van het nieuws rond de Bende van Nijvel haalde gewezen minister van Binnenlandse Zaken Louis Tobback in een interview in De Morgen afgelopen weekend hard uit naar de Staatsveiligheid. Die hoort wat hem betreft thuis onder Binnenlandse Zaken, en niet onder Justitie zoals dat nu het geval is.

“De Staatsveiligheid vindt het natuurlijk best zo. Ze horen bij Binnenlandse Zaken, maar die hebben niks te zeggen aan hen, en Justitie is niet met ze bezig. Dus kunnen ze doen wat ze willen”, zei Tobback. “Misschien is de rijkswacht ooit een staat in de staat geweest, maar de Staatsveiligheid is het vandaag nog altijd.”

Veel veranderd

Tobback maakt “handig gebruik van de sfeer van geheimzinnigheid die rond de dienst hangt en die vaak mee in stand wordt gehouden door journalisten die zich hiervoor in de eerste plaats baseren op zaken die zich in de vorige eeuw hebben afgespeeld”, reageren de werknemers van de Veiligheid van de Staat in hun opiniestuk.

Ze wijzen erop dat er sindsdien heel wat veranderd is. Een voorbeeld is het Comité I dat in de jaren 90 opgericht werd en dat over de werking van de Staatsveiligheid rapporteert in het parlement. “Controle door politici dus, mensen zoals Louis Tobback, van wie we aannemen dat ze hun job willen doen in volle integriteit.”

Sfeer van wantrouwen

“Vergeet dus dat we cavalier seul spelen”, schrijven de auteurs, “want besef bovendien ook dat de dienst wordt aangestuurd door de ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken en dat de directie van de Veiligheid van de Staat door beide ministers wordt afgerekend op de resultaten die ze behalen. Zoals het hoort, en daar is niets geheimzinnigs aan.”

De medewerkers van de dienst halen op hun beurt uit naar de gewezen minister. “Uitspraken zoals die van Louis Tobback of andere recente uitspraken over een ‘zieke’ dienst helpen helemaal niet om de veiligheid in België te verhogen. Misschien moeten we de hand in eigen boezem steken als het gaat over de sfeer van wantrouwen die rond de Veiligheid van de Staat wordt gecreëerd. Discretie is immers een belangrijk goed in de inlichtingenwerking.”

Bron » De Morgen

Wat was er nu toch eigenlijk aan de hand in die jaren 80?

Waar denkt u aan bij de jaren 80? Het antwoord in een finalevraag in een bekende quiz op een bevriende zender zou dit kunnen zijn: New Wave, U2, de Rode Duivels, E.T. en de komst van VTM. Maar het antwoord zou ook dit kunnen zijn: CCC, complottheorieën, Berlijnse Muur, Bende van Nijvel en Heizeldrama. Wat was dat nu toch met die jaren 80? Wat was er eigenlijk aan de hand? De jaren 80, voor u gefileerd in 8 schijfjes. Twee bevoorrechte getuigen, historica Els Witte (VUB) en journalist Paul Goossens, en ons archief doen de rest.

1. Een politieke en economische ruk naar rechts

Aan de vooravond van de jaren 80, op 3 april 1979, legt de christendemocraat Wilfried Martens de eed af van zijn eerste regering. De eerste van vele. De ene na de andere regering valt. De oorzaken zijn velerlei. De werkloosheidscijfers pieken, de overheidsschuld is torenhoog en de communautaire spanningen lopen hoog op.

Na de verkiezingen van 1981 besluit Martens het roer radicaal om te gooien. Samen met de liberalen neemt hij drastische maatregelen om de economie weer op het spoor te krijgen. Begin 1982 wordt de Belgische frank met 8,5 procent gedevalueerd, de automatische loonindexering wordt opgeschort en er wordt fors gesnoeid in de overheidsuitgaven.

“Dit was duidelijk een zichtbare politieke ommeslag”, zegt Els Witte. “Men grijpt ook in België naar de neoliberale oplossingen, waarbij het marktdenken centraal staat en niet langer de verzorgingsstaat. Groeiende armoede bij de meest kwetsbaren wordt zichtbaar. Vakbonden laten van zich horen en dat zint de rechterzijde uiteraard niet.”

“Het was vooral een schizofrene periode”, vult Goossens aan. “De regeringen-Martens waren enkel met het economische bezig. Dat hele gebeuren van de Bende van Nijvel, dat kluwen van overvallen speelden zich precies in een andere wereld af. Martens en zijn regering waren daar niet mee bezig. Ook de aandacht van de pers werd afgeleid naar de economische dossiers.”

2. Aanslagen versterken het repressie-apparaat

Tussen 1978 en 1995 hebben alle ministers van Justitie ook nog andere bevoegdheden. Zo is de liberale minister Jean Gol van 1981 tot 1985 ook vicepremier en minister van Institutionele Hervormingen. Later krijgt hij er ook nog Buitenlandse Handel bij. In dezelfde periode is ook de belangstelling van de politiek voor justitie fel gedaald.

Het aandeel van Justitie in de rijksbegroting bereikt onder Gol een relatief dieptepunt. Anderzijds wordt het aantal magistraten onder Gol uitgebreid. Vaak met “politieke benoemingen”, wat in die tijd helemaal niet vreemd is. Die sfeer van vriendjespolitiek leidt ook tot omkoping en smeergeld. Denk aan de Augusta-affaire bijvoorbeeld. Die barst zelf pas in de jaren 90 los, maar de omkoping zelf vindt plaats eind jaren 80.

Op Justitie heerst even paniek als in de pers verhalen verschijnen over de infiltratie van neo-nazi’s in de Staatsveiligheid. De ongerustheid neemt toch toe met de reeks bloedige overvallen van de Bende van Nijvel en de aanslagen van de extreemlinkse CCC. Het terrorisme, dat al eerder Duitsland en Italië trof, lijkt nu ook een Belgisch verschijnsel. In het justitiepaleis van Luik vindt een bomaanslag plaats op een moment dat Gol er aanwezig zou zijn. Er valt één dode. De dader is een advocaat met verwarde, extreemrechtse ideeën.

“De aanslagen hebben het repressie-apparaat heel duidelijk versterkt. De rijkswacht wordt versterkt, de begroting verhoogd, de uitrusting verbeterd,…“, aldus Witte. “Al deze maatregelen passen in de context van wat men op meerdere vlakken wel een bewogen periode in de Belgische politiek kan noemen.”

3. Is het toeval dat de CCC-kopstukken wel gepakt werden?

In 1984 en 1985 plegen de Strijdende Communistische Cellen veertien aanslagen in België. De eerste aanslag wordt gepleegd op een vestiging van het Amerikaanse bedrijf Litton in Evere.

In december 1984 wordt op vijf plaatsen tegelijk een NAVO-pijpleiding opgeblazen. In november 1985 wordt een bom in een bank in Charleroi en in de Kredietbank op het Ladeuzeplein in Leuven tot ontploffing gebracht. De Bank of America is op 4 december 1985 het laatste doelwit van de CCC.

De CCC heeft het vooral gemunt op banken en bedrijven, en wil geen menselijke slachtoffers maken. Toch kan de groep niet vermijden dat er twee brandweermannen om het leven komen en in totaal 28 mensen bij hun aanslagen gewond raken. Op 16 december 1985 worden de vier belangrijkste leden van de CCC – Bertrand Sassoye, Didier Chevolet, Pascale Vandegeerde en Pierre Carette – opgepakt als ze hamburgers zitten te eten in een Quick-fastfoodrestaurant in Namen. De vier worden op 21 oktober 1988 voor het hof van assisen in Brussel veroordeeld tot levenslang.

Voor Paul Goossens is het geen toeval dat de extreem-linkse CCC-kopstukken wel gevat werden en die van de Bende van Nijvel niet. “Dit was de prioriteit, daar stond men klaar voor. Als je de steekkaarten van de jaren 80 nakijkt, krijg je een schitterende lijst van alle mogelijke activisten.”

4. De blinde terreur van de Bende van Nijvel

De Bende van Nijvel blijft tot op de dag van vandaag een van de grote mysteries van de jaren 80. De blinde terreur begint in 1982 met een overval op een wapenhandelaar in Waver, al wordt ook een eerdere inbraak bij een kruidenier in verband gebracht met de Bende. Nadien volgen verschillende erg bloedige overvallen waarbij vooral supermarkten worden geviseerd. Opvallend is dat de buit al bij al klein is in vergelijking het buitensporige geweld dat wordt gebruikt.

Na twee bloedige jaren wordt het een tijdlang stil rond de Bende van Nijvel. Pas in het najaar van 1985 volgen nieuwe bloedige overvallen. Die overvallen worden nooit opgehelderd. Vermoedelijk is het de overvallers om de terreur te doen. Het onderzoek loopt helemaal vast. Er zijn aanwijzingen naar de betrokkenheid van rijkswachters bij de Bende, maar die worden nauwelijks opgevolgd. Ook de interne concurrentiestrijd tussen de verschillende politiediensten doet het onderzoek geen goed.

Een parlementaire onderzoekscommissie eind jaren 80 moet de geruchten over een grootschalige doofpotoperatie de kop indrukken, maar doet net het omgekeerde.

5. Overal complottheorieën: van roze balletten, tot VDB en Patrick Haemers

Dat de misdrijven van de Bende van Nijvel niet kunnen worden opgelost, doet in dit klimaat heel wat wenkbrauwen fronsen. Allerhande complottheorieën doen de ronde: zo komt zelfs koning Albert, toen nog prins, in opspraak. De prins wordt in verschillende artikels in verband gebracht met de roze balletten, vermeende geheime seksfeestjes tussen hooggeplaatsten en minderjarigen. Ook ex-premier Paul Vanden Boeynants (VDB) zou daarbij geweest zijn.

De naam van VDB valt tijdens de jaren 80 meermaals in allerlei onfrisse affaires. In 1982 wordt zijn onschendbaarheid opgeheven en enkele jaren later wordt hij veroordeeld tot 3 jaar voorwaardelijk en een geldboete wegens belastingontduiking. Wie aan VDB denkt en de jaren 80 denkt vooral aan zijn ontvoering door Patrick Haemers en zijn gelijknamige bende. Haemers is tot dan toe vooral bekend als overvaller. Hij is door zijn grote gestalte en zijn ervaring met zwaar banditisme overigens ook lange tijd een verdachte in het onderzoek naar de Bende van Nijvel, maar dat is nooit zwart op wit bewezen.

“Als je de goede contacten van Vanden Boeynants met mensen van de extreem-rechtse winkel bekijkt – zoals De Bonvoisin, Westland New Post* -, roept dat toch heel wat vragen op”, meent Goossens. “Daar zijn zo weinig duidelijke antwoorden op gekomen. Maar dat die afspraakjes er waren, dat lijdt geen enkele twijfel. Of hij de man in het spinnenweb was, dat weet ik niet.”

6. “Opgepast Voor Het Rode Gevaar”

“Het algemene politieke klimaat in de jaren 80 wordt rechtser. Neoliberaal denken vat ook post in de liberale partijen en aan de rechterzijde van de katholieke partijen”, zegt Witte. “In de Franstalige christendemocratische PSC voert de CEPIC (Centre politique des Indépendants et Cadres chrétiens) de strijd tegen de vakbonden en voor de neoliberale politiek. Deze club heeft uitlopers in de meest extreem-rechtse kringen.

Het is dan ook niet verwonderlijk dat in de theorieën over de Bende van Nijvel vaak verwezen wordt naar een extreemrechts complot, door bijvoorbeeld Groep G, om de staat omver te werpen. Groep G is een groep extreemrechtse rijkswachters die gerekruteerd werden door het Front de la Jeunesse, een begin de jaren 80 verboden extreemrechte groepering. Na de ontbinding van dat Front zou de harde kern rond Paul Latinus Westland New Post (WNP) hebben opgericht. WNP wil mogelijke communistische infiltratie binnen officiële instanties bestrijden. De groep wordt opgeheven na de dood -volgens sommigen moord op- van Latinus.

Ook Gladio wordt genoemd in verband met de Bende. Het gaat om een geheim netwerk dat in de jaren 50 is opgericht door de militaire inlichtingendienst en de staatsveiligheid om verzet te kunnen bieden tegen de Sovjets in het geval die ooit België zouden bezetten. Een verband tussen Gladio, extreemrechts, terreur en de Bende is nooit bewezen.

“Het hele strategische denken in West-Europa werd bepaald door de overkant van het IJzeren Gordijn”, vult Paul Goossens aan. “Bij alle veiligheidsdiensten en in de politieke klasse was het wachtwoord ‘Opgepast Voor Het Rode Gevaar’. In functie daarvan werden in de openbaarheid en onder de radar initiatieven genomen en activiteiten gepland die dat als grote doel hadden. Er was een eendimensionale belangstelling van de veiligheid voor links activisme. Daardoor werd extreem-rechts in de politiediensten gedoogd en als loyale medewerkers beschouwd.”

7. Raketten brengen honderdduizenden mensen op straat

In de jaren 80 woedt de Koude Oorlog nog volop en is er nog een echte wapenwedloop tussen Oost en West. Als reactie op de plaatsing van Russische SS20-raketten in Centraal-Europa neemt de NAVO in 1979 het zogenoemde dubbelbesluit. Enerzijds worden 464 kruisraketten voor de middellange afstand en 108 Pershing II-raketten voor de korte afstand geplaatst in een aantal West-Europese landen, met tegelijkertijd een aanbod aan het Oostblok om te onderhandelen over wapenvermindering. Al die raketten kunnen worden uitgerust met kernkoppen.

Het besluit om al die kernraketten in Europa te installeren, leidt in alle betrokken landen tot massabetogingen. In ons land bereikt het protest zijn climax op de antirakettenbetoging van 23 oktober 1983. Hoeveel betogers er zijn, is niet exact vast te stellen, maar onder meer uit het aantal verkochte treinkaartjes en het aantal bussen dat is afgehuurd, kan worden afgeleid dat het er zo’n 400.000 waren. Ondanks al het protest beslist de regering-Martens om toch kruisraketten te plaatsen. Er komen er 20 op de vliegbasis in Florennes.

“De rechterzijde voelt zich vooral geviseerd op het terrein van de Koude Oorlog”, aldus Witte. “In deze tweede Koude Oorlog speelt wederzijdse afschrikking voor een atoomoorlog in de strategie de hoofdrol. België neemt in die tweede Koude Oorlog een bijzondere plaats in: het behoort dan al tot de hardcore van Europa.”

8. De zwartste dag uit de Belgische voetbalgeschiedenis

29 mei 1985 is wellicht de zwartste dag uit de vaderlandse voetbalgeschiedenis. Bij rellen voor de Europacupfinale tussen Liverpool en Juventus op de Heizel in Brussel komen tientallen mensen om het leven. De organisatoren maken een fout door de Italiaanse en Britse voetbalsupporters naast elkaar te zetten. Aangeschoten Britten gooien nog voor de aftrap met stenen naar de Italianen en chargeren. Door de druk van de mensenmassa stort een muur in en vallen mensen naar beneden. Bij de paniek die uitbreekt, worden tientallen mensen vertrappeld.

De ordediensten kunnen nauwelijks iets doen. Toegesnelde hulpdiensten zouden overigens zelf zijn bekogeld door de hooligans. Uiteindelijk vallen 39 doden en honderden gewonden. De slechte staat van het stadion en de ongecoördineerde aanpak van de rijkswacht en de politie worden met de vinger gewezen. Later worden stadions verplicht om onder meer een rampenplan te voorzien bij dergelijke wedstrijden. Het Heizelstadion wordt verbouwd en omgedoopt tot Koning Boudewijnstadion. Toenmalig minister van Binnenlandse Zaken Charles-Ferdinand Nothomb weigert ontslag te nemen, wat heel wat ophef veroorzaakt.

9. De jaren 80 eindigen in de jaren 90

Eind 1989 valt de muur van Berlijn: het is het begin van het einde van de Koude Oorlog. Met het IJzeren Gordijn verdwijnt ook de tegenstelling tussen West en Oost én de focus op ‘Het Rode Gevaar’. Ook extreemrechts komt zeker na Zwarte Zondag in 1991 meer in beeld.

De meeste eerder genoemde zaken die tijdens de jaren 80 ontsporen, bereiken samen halfweg jaren 90 een climax als de zaak-Dutroux losbarst. Alles wat foutloopt in Justitie en in de gebrekkige samenwerking tussen de politiediensten culmineert.

Het enorme wantrouwen van de bevolking in de instellingen bereikt zijn hoogtepunt in de Witte Mars als naar schatting 300.000 mensen op straat komen voor betere bescherming van kinderen én een beter functionerend gerecht.

Bron » VRT Nieuws

De Bende van Nijvel, het litteken van de loden jaren

Met de Bende van Nijvel zijn de sombere jaren 80 plots weer springlevend, een tijdperk waarin rechtse en linkse terreur gepaard ging met een zware economische malaise. 30 jaar later zijn onze economie en veiligheidscultuur in betere doen. Maar de onzekerheid over de toekomst is zeker niet kleiner.

Terwijl in de Verenigde Staten bijna alle geheime documenten over de moord op John F. Kennedy in 1963 zijn vrijgegeven, hebben de onthullingen van de ‘Reus’ op zijn sterfbed in ons land het litteken dat de Bende van Nijvel heeft nagelaten weer opengereten. Dat de bloedigste misdaadgolf van de 20ste eeuw onopgelost is gebleven, heeft een trauma veroorzaakt dat nooit helemaal is verwerkt. Door het oprakelen ervan, zoals afgelopen week is gebeurd, is dat verdriet van België opnieuw in het collectieve geheugen geprent, ook bij een jongere generatie.

De Bende van Nijvel is altijd in een waas van mysterie gehuld gebleven. Wat dreef de daders? Wie waren de opdrachtgevers? Zelfs na 35 jaar onderzoek is daarover geen opheldering gekomen. Het is een schandvlek, die nu ook minister van Justitie Koen Geens (CD&V) achtervolgt. Vrouwe justitia blijkt anno 2017 nog altijd niet in blakende gezondheid te verkeren.

Omdat er nooit duidelijkheid is gekomen, zijn de complottheorieën welig blijven tieren. De meest plausibele uitleg is dat een groep extreemrechtse rijkswachters uit de speciale Diane-eenheid achter de aanslagen zat. Het was een tijd waarin de rijkswacht nog een militaire eenheid was, een staat binnen de staat.

En het was de tijd van de destabilisatie, waarbij sprake was van de ‘strategie van de spanning’. Op het hoogtepunt van de Koude Oorlog wilden de VS volgens sommige waarnemers een sfeer van angst creëren, zodat in het Westen de roep om sterke leiders luid zou klinken. Het was het tijdsgewricht van de ‘Iron Lady’ Margaret Thatcher en Ronald Reagan. In eigen land waren het de woelige jaren van de rakettenkwestie.
Klimaat van angst

De aanslagen van de Bende van Nijvel creëerden een klimaat van angst, met het oog op een staatsgreep van extreemrechts, zoals een van de pistes was en is in het onderzoek.

Er hing een grimmig sfeertje. Mensen hadden schrik om naar de Delhaize te gaan. Er lagen scherpschutters op de daken van de grootwarenhuizen. In het straatbeeld verschenen zwaarbewapende rijkswachters. En in tegenstelling tot de militairen die anno 2017 ook in de straten te zien zijn, boezemden de gewapende rijkswachters geen vertrouwen in.

Het waren turbulente tijden, want in 1985 eindigden de aanslagen van de Bende van Nijvel wel, maar in datzelfde jaar vond het Heizeldrama plaats. Daarop volgden de aanslagen van de extreemlinkse CCC. België was een ‘failed state’ die de controle kwijt leek te zijn.

Na de recente terroristische aanslagen in Parijs en Brussel werd vanuit het buitenland België ook weer afgedaan als een ‘failed state’, of zoals Donald Trump het formuleerde: ‘een hellegat’. Maar die kritiek was overtrokken, en ebde ook weer weg.

Als de Bende van Nijvel en nadien zeker de affaire-Dutroux tot iets hebben geleid, dan is het wel dat sindsdien de rijkswacht als staat binnen de staat is ontmanteld en de politiediensten veel meer zijn gaan samenwerken.

De grote verdienste van de regering-Michel en van minister van Binnenlandse Zaken Jan Jambon (N-VA) is dat centrumrechts echt werk gemaakt heeft van een veiligheidscultuur, die er voordien niet was. De parlementaire onderzoekscommissie naar de aanslagen van 22 maart legde afgelopen week, bij de bespreking van het eindverslag, ook geen pijnpunten meer bloot over disfuncties bij de veiligheidsdiensten, zoals bij voorgaande parlementaire onderzoekscommissies wel vaak nog het geval bleek te zijn.

Uitzichtloosheid

De ‘loden jaren’ sloegen niet alleen op de terreur en een dreigende politiestaat. Sociaal-economisch oogde de wereld al even somber. Door de economische crisis, in de nasleep van de tweede olieschok van 1979 die volgde op de Iraanse revolutie van ayatollah Khomeini, heerste er begin jaren tachtig een uitzichtloosheid die als een loden mantel om de samenleving hing.

Het waren de jaren dat de regeringen in België vielen als bladeren, dat er hoogoplopende communautaire spanningen waren rond José Happart, en dat er weinig of niets werd gedaan aan de ‘double digit’-overheidstekorten en de snel stijgende Belgische schuld. Nadat Wilfried Martens de socialisten eruit had gegooid en met de liberalen aan een herstelbeleid was begonnen – met volmachten, indexsprongen en devaluaties – deed dat de man in de straat nog meer pijn.

Maar de ommekeer werd ingezet, zo beschrijft Martens het ook in zijn memoires. ‘Van mijn twaalf jaar durende premierschap ligt mijn eerste regering met de liberalen, van eind 1981 tot 1985, mij het meest aan het hart. Weliswaar had deze regering met heel wat crisismomenten af te rekenen: van de devaluatie naar de staalcrisis, en van Happart naar de heisa rond de stationering van de kruisraketten. De waarheid is echter dat we ondanks die stormen nooit uit koers raakten. Al die jaren timmerden we vlijtig voort aan het herstelbeleid.’

In de tweede helft van de jaren tachtig, met de omgekeerde olieschok als de olieprijzen plots gaan dalen, is er wereldwijd sprake van een economische relance en worden de loden jaren afgesloten.

Herstelregering

Toen Charles Michel (MR) eind 2014 zijn regering boven het doopvont hield, noemde hij die ook een ‘herstelregering’. Na de linkse jaren van Di Rupo, wilde Michel samen met N-VA-voorzitter Bart De Wever het Belgische huis weer op orde krijgen. De verstikkende belastingen moesten omlaag, de jobcreatie zou worden aangezwengeld, en de overheidstekorten zouden worden weggewerkt.

In tegenstelling tot begin de jaren tachtig is er nu geen sprake van een zware economische crisis. De bankencrisis van 2008 is grotendeels verwerkt en de terroristische golf van Islamitische Staat heeft economisch nauwelijks impact. Al bij al hebben de mensen het goed, maar ze maken zich wel zorgen over de toekomst, want die is onzeker.

Alles verandert razendsnel in digitale en disruptieve tijden en niet iedereen kan volgen. Die onzekerheid weegt, zeker omdat ze gekoppeld is aan een identiteitscrisis, als gevolg van de migratie- en vluchtelingenstromen waarop de politieke wereld geen pasklare antwoorden heeft.

Die onzekerheid veroorzaakt opnieuw schokgolven, zoals is gebleken bij de onverwachte keuze van de Britten voor een brexit en de ondenkbare verkiezing van de Amerikaanse president Donald Trump. Populisme en protectionisme zijn de demonen van de onzekere tijden van de 21ste eeuw.

Bron » De Tijd