De chef van de Staatsveiligheid zit steeds minder safe

Sinds 1830 heeft de Staatsveiligheid in totaal twintig bazen gekend. Een snelle berekening leert dat ze het in die topfunctie gemiddeld negen jaar hebben volgehouden. Maar dat gemiddelde wordt vertekend door een paar taaie rakkers, zoals de legendarische Albert Raes (1977-1990). Na het vertrek van Raes bleef geen enkele van zijn opvolgers langer dan vijf jaar op post. Wie straks solliciteert voor de job van administrateur-generaal van de Staatsveiligheid, moet er rekening mee houden dat hij het risico loopt op een schietstoel te gaan zitten.

Dat Koen Dassen vorige maandag ‘om persoonlijke redenen’ ontslag heeft genomen als administrateur-generaal van de Staatsveiligheid, zoals minister van Justitie Laurette Onkelinx (PS) in de Kamer beweerde, gelooft geen hond. Natuurlijk had Dassen geen andere keuze dan ‘preventief’ ontslag te nemen, omdat de parlementaire begeleidingscommissie die toezicht houdt op de inlichtingendiensten besloot om het rapport van het Comité I “naar de wijze waarop de firma EPSI eventueel door de inlichtingendiensten werd gevolgd in het kader van de strijd tegen de proliferatie” openbaar te maken. Dat de begeleidingscommissie die zeer ongebruikelijke maatregel tot publicatie nam, is grotendeels toe te schrijven aan de stille diplomatie achter de schermen van senator Hugo Vandenberghe (CD&V).

Diezelfde Vandenberghe hekelde in de Senaat de ‘spinnerij’ rond het ontslag van de chef van de Staatsveiligheid. Hij ontwaarde een grote operatie van mistspuiterij en desinformatie, om zo te vermijden dat er over het EPSI-dossier zelf wordt gesproken en vooral niet te onderzoeken “waarom iedereen omstandig zwijgt”. “Men heeft het over het gebrek aan wc-papier bij de Staatsveiligheid en over het karakter van Dassen”, stelde de senator.

Anderen lanceerden de hypothese van een interne afrekening binnen de VLD. “De waarheid is dat toen we maandag om halftwaalf met de begeleidingscommissie begonnen te vergaderen, we op onze banken een brief aantroffen van Dassen waarin hij zijn beleid verdedigde en uitgebreid zijn successen in de strijd tegen het terrorisme beschreef. Met andere woorden: hij dacht niet aan opstappen en was op dat moment niet bereid om de châpeau te dragen. Ik kan de brief helaas niet tonen, want we hebben hem allemaal moeten teruggeven.”

Nadat de begeleidingscommissie had besloten om het EPSI-rapport de volgende dag op een persconferentie publiek te maken, was de positie van Dassen onhoudbaar geworden en zijn ontslag onvermijdelijk. Niet alleen bleek uit het rapport dat de Staatsveiligheid veel te traag en te lamlendig had gereageerd op een alarmsignaal van de CIA over een mogelijke inbreuk op het non-proliferatieverdrag (Vandenberghe: “Het gaat hier niet om het kostuum van Balkenende, hé!”). Erger was dat Dassen het onderzoek van het Comité I had gedwarsboomd, door te weigeren cruciale documenten af te geven en door de speurders van de enquêtedienst van het Comité I te intimideren.

Tot overmaat van ramp had hij zijn voogdijminister Onkelinx onjuiste informatie gevoederd over een verdacht transport naar Iran, zodat zij op haar beurt het parlement had voorgelogen. Voor een chef van de Staatsveiligheid, een absolute vertrouwensfunctie omdat hij per definitie delicate materies behandelt, is een vertrouwensbreuk met zijn minister dodelijk. Al dient het gezegd dat men op regeringsniveau al langer in de gaten had dat Dassen niet op zijn plaats zat als topman van de Staatsveiligheid. Typerend was het incidentje met minister Onkelinx over het jaarverslag dat Dassen had laten fabriceren, het eerste in de geschiedenis van de Staatsveiligheid. Onkelinx wist van niets, riep Dassen op het matje en verbood hem het document wereldkundig te maken.

Zwaarwichtiger was de manifeste onvrede van Dassen met de regeringsplannen voor de oprichting van het Coördinatieorgaan voor Dreigingsanalyse (Coda), een centraal zenuwcentrum waaraan alle inlichtingendiensten hun informatie zullen moeten doorgeven, op straffe van sancties. Op hoorzittingen in het parlement stak Dassen niet weg dat hij dit plan niet zag zitten, tot ergernis van onder meer minister van Binnenlandse Zaken Patrick Dewael (VLD) en premier Verhofstadt. “Als de Britse geheime dienst MI5 zich zorgen maakt over die nieuwe structuur en vreest dat gegevens die ze doorspeelt aan de Staatsveiligheid te grabbel gegooid zullen worden, is het aan de chef van de Staatsveiligheid om die vrees weg te nemen”, zegt een bron in regeringskringen.

Jonkheer Koenraad Dassen is een uitgesproken liberaal en een trouwe VLD’er, die zelfs als chef van de Staatsveiligheid niet te beroerd was om bestuurder te blijven van het Liberaal Huis aan de Sint-Aldegondiskaai in Antwerpen. Hij had zijn benoeming ook niet te danken aan Onkelinx, maar aan haar voorganger als minister van Justitie, Marc Verwilghen (VLD).

Die benoeming was een verhaal op zich. De belangrijkste andere kandidaat voor de functie was in de zomer van 2002 de vroegere Brusselse onderzoeksrechter Jean-Claude Leys. Deze magistraat had echter nauwe relaties met Eric Van de Weghe, de zoon van de vriendin van Leys. En Van de Weghe werkte als informant/infiltrant/agent provocateur voor diverse politie- en inlichtingendiensten in binnen- en buitenland. Hij beweegt zich vlotjes in kringen van Russische maffiafiguren, extreem rechtse militanten, wapensmokkelaars en geheimagenten. Alles leek er op te wijzen dat de regering-Verhofstadt I voor Dassen koos omdat het alternatief, Leys, nog veel erger was.

Het gevolg was dat Dassen, die geen enkele ervaring had met inlichtingenwerk, als een soort Fremdkörper door de politiek aan het hoofd van de Staatsveiligheid werd geparachuteerd. De geschiedenis leert nochtans dat vrijwel alle chefs van de Sûreté magistraten waren. “Dat is geen toeval, maar een pure noodzaak”, zegt een ingewijde. “De functie vereist dat men ervaring heeft met onderzoekswerk en met de werking van het gerecht. In terrorismedossiers is samenwerking met justitie zelfs essentieel.”

Na zijn benoeming ging Dassen derhalve wanhopig op zoek naar steun in eigen rangen. Dat verklaart allicht zijn hevige aanvallen tegen de parlementaire controle op zijn dienst. Dat verklaart ook waarom hij zich ontpopte tot een trouwe adept van de voorbijgestreefde, overdreven cultuur van geheimhouding die door de Staatsveiligheid wordt bedreven. Dat verklaart ook de totale metamorfose van Dassen, die zich in zijn vorige job als kabinetschef van minister van Binnenlandse Zaken Antoine Duquesne (MR) had geprofileerd als een mediagenieke, beminnelijke en toegankelijke man.

Als verzachtende omstandigheid kan worden aangevoerd dat Dassen in ondankbare omstandigheden de leiding kreeg over de Staatsveiligheid. De dienst was behoorlijk ontredderd, na een vernietigende audit die een diepe malaise, interne clantwisten en een chaotisch beleid hadden blootgelegd. Die audit had de kop gekost van Godelieve Timmermans, de eerste vrouw aan het hoofd van de Staatsveiligheid.

Ze begon haar carrière als advocate, werd daarna ambtenaar bij de dienst Vreemdelingenzaken en vervolgens juridisch adviseur van de secretaris-generaal van het ministerie van Justitie. Eind 1994 werd ze de Franstalige adjunct van administrateur-generaal Bart Van Lijsebeth en na diens benoeming tot procureur in Antwerpen werd Timmermans waarnemend chef van de inlichtingendienst. Haar officiële benoeming door toenmalig minister van Justitie Verwilghen volgde in juni 2000. Ze had een MR-etiket en zoals al haar voorgangers was haar aanstelling een pure politieke benoeming.

Onrechtstreeks werd Timmermans ook een slachtoffer van Al-Qaeda en de schokgolven die alle westerse geheime diensten de voorbije jaren teisterden. Na de aanslagen van 11 september 2001 in New York en Washington slaakte ze een alarmkreet: haar winkel draaide vierkant. Door een tekort aan personeel en te veel opdrachten in de strijd tegen het terrorisme kon de Staatsveiligheid een aantal van haar normale taken niet meer vervullen, stelde ze. Daarmee veroorzaakte Timmermans haar eigen ondergang, want het gevolg was dat het Comité I een audit liet uitvoeren om na te gaan of het klopte dat de dienst te kampen had met overbelasting en onderbemanning.

De resultaten van de audit waren rampzalig: groot ongenoegen bij de agenten, overbureacratisering, gebrek aan leadership en management, geen strategische visie, geen interne communicatie, een zwak personeelsbeleid, en volgens Vandenberghe ook “een overdreven politieke voorzichtigheid, waarbij men niets zegt wat de regering niet wil horen”. Toen Timmermans bovendien probeerde te beletten dat een belangrijk hoofdstuk over moslimfundamentalisme in het jaarverslag van het Comité I zou worden gepubliceerd, was haar lot bezegeld en nam ze noodgedwongen ontslag. Minister Verwilghen hield haar niet tegen. Enkele dagen voordien had hij in een tv-interview zelf de mogelijkheid van een vrijwillig ontslag geopperd, als alternatief voor een gedwongen ontslag.

Verontrustend is dat Dassen als opvolger van Timmermans niets gedaan heeft met de bevindingen van de beruchte audit. Een van de centrale punten van kritiek was het bestaan van een flessenhals in de informatiestroom, gesitueerd aan de top van de Staatsveiligheid. Aan dat euvel is blijkbaar nog niet verholpen. “Dat er nog altijd geen informatiestrategie bestaat bij de dienst wordt andermaal bewezen door de EPSI-affaire”, zegt een insider. “Men heeft informatie, in dit geval afkomstig van de CIA. Maar wat doet men ermee? Blijkbaar stroomt die informatie niet door naar diegenen die het moeten weten, in dit geval de regering, en er iets mee kunnen doen.”

Met de komst van Bart Van Lijsebeth in 1994 leek het alsof de Staatsveiligheid een nieuw elan had gevonden. Hij stond bekend als de nationale magistraat die vrijwel eigenhandig die de bende van Patrick Haemers, de ontvoerders van PSC-politicus Paul Vanden Boeynants, had opgerold. Van Lijsebeth had een CD&V-etiket en had de reputatie van een harde werker, ernstig en competent, discreet maar niet blind voor de eisen van de gemediatiseerde samenleving. Hij was de eerste chef in de geschiedenis van de Sûreté die sporadisch wel eens een interview gaf.

In het verlengde van zijn werk als parketmagistraat wou hij de inlichtingendienst heroriënteren naar nieuwe horizonten, zoals bijvoorbeeld de strijd tegen de georganiseerde misdaad. Van Al-Qaedaterreur was toen nog geen sprake. Een van de mysteries van de dienst is waarom Van Lijsebeth, een sterke persoonlijkheid die in staat bleek om de verwaarloosde dienst weer op te krikken, in 1999 is weggegaan om in Antwerpen procureur te worden. “Om politieke redenen”, fluistert men. “Op bevel van toenmalig premier Dehaene.”

Stéphane Schewebach, die van 1990 tot 1993 administrateur-generaal van de Staatsveiligheid was, was een typische overgangsfiguur. Hij moest tijdelijk chef spelen na het wegvallen van Albert Raes. Schewebach is van PS-signatuur en was opgeklommen uit de rangen van de dienst Vreemdelingenzaken, destijds nog een onderdeel van de Staatsveiligheid. Toen de regering-Dehaene besloot om Vreemdelingenzaken af te splitsen en als een aparte administratie te organiseren, verdween Schewebach aan de top van de geheime dienst zodat er een plaats vrijkwam voor een CVP-benoeming, meer bepaald Van Lijsebeth.

Ook Bruggeling Albert Raes, de laatste grote historische baas van de Sûreté, was een CVP-benoeming. De mysterieuze spionnenbaas bleef lange tijd een naam zonder gezicht, tot hij uiteindelijk gedwongen werd om voor een parlementaire onderzoekscommissie te verschijnen en de fotografen beelden schoten van een verschijning die zich schichtig probeerde te vermommen met een geruit petje.

Raes moest in 1990 het veld ruimen omdat zijn positie kraakte onder het gewicht van de talloze politiek-criminele affaires uit de ‘loden jaren’ tachtig, toen het leek alsof een demonisch meesterbrein ons land gebruikte als oefenterrein voor de strategie van de spanning. De brandstichting bij het linkse weekblad Pour, de uitgelekte nota over de financiering van het CEPIC (de rechtse vleugel van de toenmalige PSC) door baron Benoît de Bonvoisin, de ontdekking van de neonazimilitie Westland New Post en de zelfmoord van WNP-leider Paul Latinus, de aanslagen van de ‘communistische’ terreurgroep CCC, de onthullingen over de anticommunistische stay behind-organisatie Gladio, het dossier-Pinon en de ongrijpbare verhalen over de Roze Balletten en vooral de moordende aanslagen van de Bende van Nijvel: in al die dossiers heeft de Staatsveiligheid een nooit helemaal opgehelderde rol gespeeld.

Sinds zijn ophefmakende vertrek werkt Raes (inmiddels 74) in alle discretie als consul-generaal in Marokko, maar zijn invloed op de dienst is ook meer dan vijftien jaar later nog altijd tastbaar aanwezig. Echte spionnenmeesters gaan, dat is bekend, nooit met pensioen. Een aantal van zijn toenmalige adjudanten, zoals Christian Smets (destijds bekend onder de schuilnaam Canard) en Robin Libert (momenteel directeur van de analysedienst) bekleden nog steeds topfuncties bij de Staatsveiligheid. “Zolang de etterbuilen uit het verleden niet volledig zijn leeggehaald, blijven de oude spoken rondcirkelen”, weet een insider. “Zeker in de mentaliteit van de dienst blijft het duistere verleden een rol spelen.”

Bron » De Morgen

Volgens nieuw boek veroorzaakten staatsveiligheid en linkse media val van baron de Bonvoisin

“Benoît de Bonvoisin lag aan de basis van de afzetting van de administrateur van de staatsveiligheid Albert Raes, die een complot tegen de baron smeedde.” In een salon van het Brusselse hotel Astoria werd gisteren het boek Schurkenstaat België. De samenzwering tegen Benoît de Bonvoisin (Uitgeverij Van Halewyck) gepresenteerd.

De auteur is Mario Spandre, Brussels advocaat en raadsman van de ‘Zwarte Baron’. De centrale stelling luidt dat zijn cliënt het slachtoffer werd van een enorm complot van politici, magistraten, belastingambtenaren, politiemannen en journalisten, een machinatie die werd georchestreerd door de vroegere baas van de staatsveiligheid.

Veel belangstelling voor de persconferentie was er niet. Behalve een handvol vrienden en kennissen van de auteur en diens cliënt waren er slechts twee journalisten aanwezig. De Bonvoisin toonde zich niet verbaasd. “Dat was me voorspeld”, verklaarde hij. De magere opkomst was voor hem alweer een bijkomend bewijs van de grootscheepse samenzwering tegen zijn persoon.

De redacteur van deze krant, die begin jaren tachtig met de publicatie van een rapport van de staatsveiligheid over de financiering van extreem-rechts door de Bonvoisin aan de basis lag van de juridische perikelen van de baron, werd getrakteerd op uitvoerige en groteske complimenten. Beledigingen verpakt als loftuitingen zijn een geliefkoosd stijlmiddel van de omstreden edelman.

Meester Mario Spandre (77) is niet de eerste de beste. Begin jaren zestig was hij de belangrijkste juridische adviseur van Moïse Tsjombe, de leider van de Katangese secessie. Aan de dijk gezet na de staatsgreep van president Mobutu vertrok Tjsombe later in ballingschap naar West-Europa. In 1967 werd de Kongolese ex-premier ontvoerd tijdens een vliegtuigreis boven de Canarische Eilanden, twee jaar later overleed hij in nooit opgehelderde omstandigheden in gevangenschap in Algiers.

Bijna terloops meldt Spandre in zijn boek dat de ontvoering, de vliegtuigkaping en de moord op Tsjombe in België beraamd werden. “De fondsen voor deze operatie werden via België geleverd”, weet Spandre. En de ontvoering werd geleid door een oudgediende van de staatsveiligheid.

De Bonvoisin is nog steeds springlevend, maar is volgens de auteur de voorbije twintig jaar wel het slachtoffer geworden van “geestelijke en lichamelijke foltering”. Met het eerste is de juridische vervolging bedoeld, met het tweede de enkele weken die de baron na een veroordeling in de gevangenis doorbracht. Nu alle procedures eindelijk afgewikkeld zijn en de baron volledig is vrijgepleit van schuld, bereidt zijn advocaat een miljoenenclaim voor tegen de Belgische staat.

De baron is volgens Spandre het mikpunt geworden van een allesomvattend, twintig jaar durend complot van alle geledingen van de overheid, met als meesterbrein Albert Raes, de vroegere administrateur-generaal van de staatsveiligheid. Al die jaren werd de baron bovendien “gediaboliseerd door de linkse media, die gemanipuleerd en betaald werden door de staatsveiligheid”.

Waarom zou het overheidsapparaat al die moeite gedaan hebben om een complot op te zetten tegen één man? Het antwoord is simpel en staat op bladzijde 24 en 25: “Als minister van Landsverdediging vertrouwde Paul Vanden Boeynants Benoît de Bonvoisin (…) opdrachten toe in de strijd tegen de sovjetinvloed in België. Sinds de komst van de Navo was ons land immers de derde grootste vesting geworden van de KGB, na Londen en Washington.”

“In het kader van die kiese en gevaarlijke opdracht en op basis van inlichtingen die hij kreeg via de Franse en Amerikaanse geheime diensten, zag de Bonvoisin zich verplicht democratische controle aan te vragen op de Belgische staatsveiligheid die in een ware politieke politiemacht was ontaard. Daardoor lag hij aan de basis van de afzetting van de administrateur van de staatsveiligheid, de heer Raes. Is deze activiteit, die hij uitoefende in een periode dat de Sovjet-Unie in ons land haar tentakels probeerde uit te steken, de reden waarom de Belgische geheime diensten zich voor de Bonvoisin interesseerden?”

Volgens Spandre was het geen toeval dat de aanval tegen de Bonvoisin samenviel met de start van de overvallen van de Bende van Nijvel, die – zo suggereert hij – wel eens een destabilisatiepoging van de KGB zouden kunnen geweest zijn.

Bron » De Morgen

Alleen tegen de schurkenstaat

In ‘Schurkenstaat België, de samenzwering tegen Benoît de Bonvoisin’ publiceert advocaat Mario Spandre de achtergrondinformatie waarmee hij Benoît de Bonvoisin, bijgenaamd de Zwarte Baron, uit de klauwen van het gerecht en… van de media heeft gehaald. Hij bereidt nu een miljoenenclaim voor tegen de Belgische staat.

Eliane De Wilde, de conservator van de Koninklijke Musea van Schone Kunsten van België, wist niet wat haar overkwam. Tien jaar geleden, midden juli 1994, bood zich bij haar een deurwaarder aan die beslag kwam leggen op een tiental topwerken uit haar collectie, waaronder een Rubens, twee Memlincs, vier werken van Rogier van der Weyden en een Hugo van der Goes. Er werd ijlings over en weer gebeld met de voogdijminister, de Luikse PS’er Jean-Maurice Dehousse. Maar dat bracht ook geen uitkomst.

De deurwaarder handelde in opdracht van Mario Spandre, de raadsman van een veertigtal Belgen die indertijd in Congo de dupe waren geworden van het zaïriseringsbeleid van dictator Mobutu Sese Seko. De Belgische staat had zich ertoe verbonden de slachtoffers van die nationaliseringen te vergoeden. Maar de betaling van de verschuldigde 600 miljoen frank liet al te lang op zich wachten. Daarom liet Mario Spandre beslag leggen op de kunstwerken – conservator De Wilde vond de keuze van de advocaat getuigen van erg goede smaak.

Mario Spandre heeft in zijn leven de Belgische staat al voor ruim 25 miljoen euro lichter gemaakt. Volkomen legaal. Spandre is een advocaat, een zeventiger, die niets liever doet dan in het krijt treden met de overheid. Dat houdt hem kwiek, vindt hij.

Vandaag bereidt hij nog maar eens een miljoenenclaim voor. Dit keer in de zaak van de ooit als ‘Zwarte Baron’ gebrandmerkte Benoît de Bonvoisin.

Vanachter zijn bureau kijkt Spandre uit over het fraai aangelegde Schumanplein en de fonkelende hoofdkwartieren van de Europese Unie. Binnen handbereik staat een uitgelezen bibliotheek met africana en met alle klassiekers over Congo. Mocht Katanga onafhankelijk zijn gebleven, dan woonde Spandre vandaag wellicht in Lubumbashi, vroeger Elisabethstad, zijn geboorteplek.

De Spandres zijn Italianen van afkomst. Of eigenlijk niet. Hun echte naam is Spandauer, maar toen de voorouders van de advocaat, een Duits geslacht van typografen, zich in de 19e eeuw in Turijn kwamen vestigen om er voor de hertogen van Savoie te werken, kreeg de naam gaandeweg een Italiaanse verklanking. De vader van Mario Spandre, drukker van professie, was ook een muzikant. Na omzwervingen in Zuid-Afrika, waar hij in handgemeen raakte met de Boeren, en Argentinië, waar hij in het operaorkest speelde, strandde hij uiteindelijk in Elisabethstad.

Moïse Tsjombe

Vader Spandre werd de drukker van L’Etoile du Congo, de latere L’Essor du Congo, een krant met een zeker gezag. ‘De krant was eigendom van kardinaal de Hemptinne, van een logebroeder en een joodse investeerder’, lacht Spandre. ‘Dat moest dus fout lopen – wat ook gebeurde.’ Waarop vader Spandre een boerderij en melkveehouderij begon. Het is daar, vlakbij Elisabethstad, dat Spandre opgroeide. Het is daar ook, in een villa van de buren, dat in 1961 Patrice Lumumba en enkele medestanders werden vermoord, in opdracht van de Amerikaanse inlichtingendienst CIA en de nieuwe Congolese sterke man Mobutu.

Spandre heeft nog getuigd voor de Lumumba-commissie. ‘Maar ze wilden daar de waarheid niet horen’, zegt Spandre fijntjes. ‘Ze wilden alleen vernemen wat koning Boudewijn en wat eerste minister Gaston Eyskens wisten. En die wisten van niets.’

Spandre kent de Lumumba-affaire. Hij heeft de meeste betrokkenen in de zaak gefrequenteerd, onder wie de CIA-vertegenwoordiger in Leopoldstad, Lawrence Devlin, die na goedkeuring van de Amerikaanse president John F. Kennedy Lumumba liet uitschakelen.

Na zijn rechtenstudies in Brussel kwam Spandre in contact met Moïse Tsjombe, die in 1960 de onafhankelijkheid van de mijnprovincie Katanga (nu Shaba) uitriep. Toen Tsjombe later met de hulp van Franse huurlingen en de Portugese veiligheidsdiensten een poging tot staatsgreep tegen Mobutu ondernam, verbleef Spandre in het Ritzhotel in Lissabon waar hij wachtte op het signaal dat de coup was geslaagd. Maar de Amerikaanse diensten raakten op de hoogte. Die lieten via de ambassadeur in Lissabon aan de Portugezen weten dat ze in Washington ‘zeer ongelukkig’ zouden zijn mocht Tsjombe zijn plannen doorzetten. Waarop het manoeuvre werd afgeblazen. Wat later, in 1967, werd Tsjombe in Spanje ontvoerd, met de hulp van de Fransen en zeker met het medeweten van Devlin, dus van Wash-ington. De Katangese leider werd in Algiers geïnterneerd. Hij overleed er in 1969.

In het voorwoord bij zijn exposé over de zaak-Bonvoisin dat deze week in de boekhandel ligt, verwijst Spandre heel even naar de Tsjombe-episode. ‘De fondsen voor de ontvoering werden via België aangeleverd. Het geld kwam van Mobutu, via Pierre Davister, de uitgever van het weekblad Spécial, en transiteerde via een rekening bij de Banque Bruxelles Lambert. Procureur-generaal Ganshof van der Meersch van het hof van cassatie heeft er alles aan gedaan om het onderzoek naar deze zaak onder de mat te houden. Want Mobutu moest, en zou, in Congo aan de macht blijven’, houdt Spandre vol.

Extreem-rechts

‘Er zijn zoveel zaken die de burgers van dit land nooit te weten komen. Drie ministers van Justitie – wijlen Jean Gol, een liberaal, de socialist Philippe Moureaux en christen-democraat Melchior Wathelet – hebben toegelaten dat Benoît de Bonvoisin het leven onmogelijk werd gemaakt en dat zijn carrière werd gebroken door een dossier van de Staatsveiligheid dat op pure fictie berustte’, zegt Spandre terwijl hij parmantig zijn papieren bijeenraapt. ‘De schade die hier door de Belgische staat werd aangericht, is enorm. Wij gaan daar nu een prijs op zetten.’

Toen Spandre in 1995 door Benoît de Bonvoisin in de arm werd genomen, kende hij van het dossier alleen wat hij in de kranten had gelezen. Het was een stafhouder die Bonvoisin naar Spandre bracht. Hij had immers de reputatie er niet voor terug te schrikken om de staat zelf aan te vallen.

In 1981 was via onder meer de krant De Morgen een nota van de Staatsveiligheid gelekt. Daarin werd Bonvoisin omschreven als een heuse fascist die via zijn bedrijven Cidep en PDG het Front de la Jeunesse, en dus extreem-rechts in België, financierde.

‘Bonvoisin was voor die tijdsgeest geknipt als schuldige’, zegt Spandre.’ Het gonsde in die jaren tachtig van de geruchten over plannen voor een staatsgreep. Er was de rakettenkwestie, de aanslagen van de CCC, de Bende van Nijvel. Alle getuigenissen waren eensluidend: de overvallen van de Bende van Nijvel waren het werk van professionals. De bende maakte 28 dodelijke slachtoffers en het gerecht vond niet eens het begin van een spoor. Extreem-rechts zit achter de aanslagen, werd gefluisterd. De enige dienst die contact had met extreem-rechts was de Staatsveiligheid. Die was Westland New Post geïnfiltreerd en had die organisatie zelfs gesteund.’

In 1981 moest de Bende van Nijvel nog aan zijn reeks moordende overvallen beginnen, maar de naam van Benoît de Bonvoisin was al gevallen.

Bonvoisin, van adellijken huize, is een wat excentrieke heer die in kringen van Franstalige christen-democraten omging.

De Bonvoisins, een familie van textielfabrikanten, zijn afkomstig uit Petit-Rechain bij Verviers. Bonvoisins grootvader was Alexandre Galopin, de gouverneur van de Generale Maatschappij van België die tijdens de oorlog op bevel van de Duitse Gestapo werd vermoord. Zijn grootmoeder was de dochter van Gustaaf Verriest, broer van Hugo Verriest. Een andere overgrootoom was Victor Besme, de baron Haussman van Leopold II, die Brussel een moderne aanblik gaf. Zijn vader, Pierre de Bonvoisin, was eveneens een topman van de Generale Maatschappij.

Vrij jong kwam Benoît de Bonvoisin terecht in de kring rond Paul Vanden Boeynants, de sterke man en Brussels stemmenkanon van de PSC. VDB installeerde Bonvoisin aan het hoofd van het Cepic ( Centre Politique des Indépendants et des Cadres), een evenknie van het Vlaamse NCMV ( Nationaal Christelijk Middenstandsverbond). Dat Cepic werd de motor van de centrumrechtse PSC.

Front de la Jeunesse

Het waren erg woelige tijden. De kolonels waren nog aan de macht in Griekenland, Franco in Spanje, in Vietnam voerden Amerikaanse GI’s een uitzichtloze oorlog en het communistische Oost-Europa lag nog achter het IJzeren Gordijn.

‘Links’ en ‘rechts’ waren in die dagen geen ijdele woorden. En de groep rond VDB zat in het rechtse kamp. Gaandeweg werd Vanden Boeynants door de media zelfs in ultrarechtse hoek geduwd. In VDB’s entou-rage immers werden mensen gesignaleerd als majoor Jean Bougerol, die graag conferenties mocht beleggen over het sluipende communistische gevaar. De organisatie achter de conferenties van Bougerol en de publicatie van Inforep, een persoverzicht dat als een sonar elke vorm van linkse subversie registreerde, was het zogeheten Public Information Office. In de Vlaamse media vooral werd PIO als een soort inlichtingendienst afgeschilderd. En via die PIO was de link naar plannen voor een staatsgreep en later de Bende van Nijvel snel gelegd.

In maart 1983 werden de eerste geruchten over een mogelijke staatsgreep vreemd genoeg gelanceerd door het extreem-rechtse Nouvel Europe Magazine. In dat artikel werd ook het bestaan onthuld van Westland New Post, de extreme loot van het Front de la Jeunesse.

Was het bericht in Nouvel Europe Magazine een repliek op het lekken twee jaar eerder van de nota van de Staatsveiligheid over Benoît de Bonvoisin? Of was het WNP een poging om te infiltreren in de Staatsveiligheid? Knappe koppen die daar na al die jaren nog wijs uit raken. Emile Lecerf, de baas van Nouvel Europe Magazine, leefde in elk geval op vriendschappelijke voet met de top van de Staatsveiligheid, maar ook met de Israëlische inlichtingendiensten.

‘Mijn enige band met al dat volk was dat het Front de la Jeunesse een bureau had in het pand dat ik aan Nouvel Europe Magazine verhuurde’, zou Bonvoisin later aan Knack vertellen. Bonvoisin heeft altijd volgehouden dat het lekken van de nota en de bijgeleverde bewijsstukken één grote machinatie was van de Staatsveiligheid, toen nog geleid door de mysterieuze Albert Raes.

Raes, beweerde Bonvoisin, heeft hem nooit vergeven dat hij in een nota voor minister van Defensie Vanden Boeynants parlementaire controle eiste op de diensten van de Staatsveiligheid. Bonvoisin had ook van de Franse inlichtingendiensten vernomen dat de Staatsveiligheid lekte als een mandje en hij had dat publiekelijk herhaald.

Bovendien stonden Raes en Vanden Boeynants ook op gespannen voet met elkaar. Een gevolg van de Congo-crisis. Terwijl de regering troepen stuurde naar Congo, werden hier huurlingen geronseld om op de Belgische para’s te schieten. Volgens Vanden Boeynants had Raes verzuimd de regering daarover in te lichten.

Bonvoisin vogelvrij

Volgens Spandre beginnen de moeilijkheden van Bonvoisin met de nota van de Staatsveiligheid. Want die leidt tot nieuwe onderzoeken die ‘de Zwarte Baron’ zoals hij intussen in de media wordt genoemd, voor het gerecht brengen. Het kostte hem bij een eerste veroordeling vijf jaar opsluiting wegens oplichting, verduistering, bedrieglijk bankroet en valsheid in geschrifte bij het beheer van PDG en Cidep. Na een eerste behandeling in beroep werd Bonvoisin prompt aangehouden. Een van de magistraten die optrad in de zaak tegen Bonvoisin was de latere substituut Jean-François Godbille van de financiële sectie van het hoofdstedelijke parket, een voormalig lid ook van Cepic, die goede banden onderhield met Opus Dei. Later zou Godbille terechtkomen op het kabinet van de liberale minister van Financiën Robert Hatry.

Toenmalig minister van Justitie Jean Gol zou ooit voor het parlement bevestigen dat Bonvoisin in verdenking was gesteld op basis van feiten verzameld door de Staatsveiligheid. Latere ondervragingen van agenten van de Staatsveiligheid hebben dat bevestigd.

Maar de vereffenaar aangesteld door de Brusselse handelsrechtbank, zo raakte later bekend, zou nooit één onregelmatigheid in de bedrijven van Bonvoisin vaststellen. Godbille zelf zou in 1989 voor de parlementaire Bende-commissie toegeven dat de gelekte nota van de Staatsveiligheid eigenlijk een vervalsing was.

Volgens Spandre zijn de daaropvolgende beschuldigingen, zoals de heling van een zilveren dodenmasker dat aan een religieuze orde toebehoorde en het vermeende aandeel van de baron in het Luikse parkeermeterschandaal – twee zaken waarin hij werd vrijgesproken – een gevolg van de manoeuvres van de Staatsveiligheid.

Naderhand was er geen dossier te bedenken waarmee Bonvoisin niet in verband werd gebracht: de roze balletten, de Bende van Nijvel, later nog de affaires Dutroux en Nihoul. Bonvoisin was vogelvrij verklaard. ‘De manier waarop Bonvoisin door enkele van zijn advocaten werd verdedigd, heeft hem ook geen goed gedaan’, zegt Spandre.

Een van die advocaten was de bekende Xavier Magnée, ooit een compagnon van wapenhandelaar Roger Boas en onlangs in de actualiteit als advocaat van Marc Dutroux. Magnée had Bonvoisin verzekerd dat hij, voor een honorarium van twee miljoen frank, al die moeilijkheden met de Staatsveiligheid kon rechttrekken.

Een vervelende brief

Het was Magnée die, zonder het te beseffen, Spandre het breekijzer leverde waarmee hij uiteindelijk de vrijspraak van Bonvoisin afdwong. ‘Uit een brief van Magnée bleek dat hij met hoge magistraten had overlegd over wat Bonvoisin moest doen om niet te zwaar gestraft van de zaak af te raken’, vertelt Spandre. ‘Het is toch schandalig dat een advocaat overlegt met de magistraten over de straf die zijn cliënt zal worden opgelegd, terwijl diezelfde cliënt onschuldig pleit.’

Spandre wilde de brief van Magnée aan het hof van beroep voorleggen, maar de rechter verbood hem dat. Want daarmee zou de confidentialiteit tussen advocaat en cliënt worden geschonden. Maar, hield Spandre vol, die confidentialiteit dient om de cliënt, die zich moet verdedigen, te beschermen. In dit geval had Bonvoisin geen enkel voordeel bij het in stand houden van die confidentialiteit. Integendeel. Maar de rechter dreigde ermee Spandre aan te klagen bij de stafhouder als hij bij zijn voornemen bleef om de brief openbaar te maken.

‘Ik ben dan zelf naar de stafhouder getrokken’, herinnert Spandre zich. ‘Die zat op de lijn van het hof van beroep. Ik vroeg hem: “Verbiedt u mij om de brief te gebruiken? Zo ja, dan dien ik meteen klacht in bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.” Hij wist dat ik al eens eerder, in de zaak van de verkoop van het Palace Hotel, de stafhouders voor het Europees Hof had gedaagd en had gewonnen – dat scheelde voor mijn cliënt meteen 115 miljoen frank.’

‘Ik zei nog tegen de stafhouder: “U kunt me ook aanklagen voor de raad van de orde. Maar dan wordt de hele zaak publiek gespeeld. En daar zal ik pleiten dat de Orde van Advocaten de waarheid tracht te verdonkeremanen.”

‘Ik heb daarop de brief van Magnée toch aan de rechters in beroep voorgelegd. Maar de voorzitter, heel slim, heeft de brief buiten de debatten gehouden. Maar dat gaf mij de mogelijkheid om naar cassatie te trekken. Aanvankelijk weigerde de advocaat die voor cassatie moest pleiten de brief van Magnée voor te leggen. Ik heb hem daar dan toe gedwongen. En uitgerekend dat element heeft cassatie gebruikt om het arrest van het hof van beroep tegen Bonvoisin te verbreken. Waarop er een nieuw proces volgde, nu voor het hof van beroep in Mons, dat op 12 mei 2000 Bonvoisin niet alleen vrijsprak, maar in het arrest ook nog eens het hele onderzoek tegen hem en de aanpak van de onderzoekers aan de kaak stelde.’

‘Twintig jaar lang werd een individu vervolgd’, hamert Spandre. ‘Met alle ontsporingen tot gevolg. Dat gebeurde met het medeweten van ministers, rechters, onderzoeksrechters, griffiers en journalisten.

‘Als ik aan de rechters vroeg te onderzoeken of sommige journalisten niet betaald waren door de Staatsveiligheid, hebben ze geweigerd gevolg te geven aan dat verzoek. Er zijn daar valse verklaringen afgelegd voor parlementaire commissies, verklaringen onder ede!

‘Al die inspanningen om één man te treffen. Maar nog altijd is er geen spoor van de lui, de Bende van Nijvel, die 28 mensen hebben omgebracht. Dat stemt toch tot nadenken over de rol van de staat. Niet?’

Bron » Knack | Rik Van Cauwelaert

De onopgehelderde dossiers van De Bonvoisin

‘In het kader van een gedegen en betrouwbare onderzoekscommisie ben ik bereid te praten over een aantal onopgeloste gerechtelijke onderzoeken uit de jaren 80. En ik heb het gevoel dat er met de huidige minister van Justitie dingen mogelijk worden.’ De verrassende uitspraak komt van baron Benoît de Bonvoisin.

We hebben er op dat moment een urenlang gesprek met hem opzitten. Bij het buitenstappen krijgen we nog een uitsmijter. ‘Mag ik u een lastige vraag stellen: denkt u dat ik leugens heb verteld?’, vraagt de man die nu al zo’n vijftien jaar met het epitheton ‘de zwarte baron’ door het leven gaat. ‘Wij hebben vooral het gevoel dat u heel veel dingen niet vertelt’, is ons antwoord. ‘Er zijn een heel aantal dingen die ik niet kán vertellen omdat ik zo het leven in gevaar breng van een aantal mensen. Er zijn al genoeg doden gevallen. Ik mag mij gelukkig prijzen dat ze mij enkel burgerlijk hebben afgemaakt.’

Vorige week raakte bekend dat minister van Justitie Stefaan de Clerck op basis van artikel 485 van het wetboek van strafvordering het Hof van Cassatie had bevolen te onderzoeken of in het dossier van baron Benoît de Bonvoisin de magistratuur wel correct heeft gehandeld. Al sinds 1987 beweert de baron dat zijn dossier een toonbeeld is van flagrante rechtsweigering. Hoewel de minister het anders wil laten uitschijnen, werd hij door de magistratuur wandelen gestuurd.

Maandag verschijnt de Bonvoisin voor het Hof van Beroep te Brussel in een poging om een veroordeling tot drie jaar gevangenis (uit juni 1995) ongedaan te maken. Maar wie is die man met wie ook de minister niet graag wordt geassocieerd? We zochten hem op.

Benoît de Bonvoisin is al jarenlang een omstreden figuur, behorend tot de kaste der politiek onzuiveren. De publieke opinie kent hem als de man die extreem-rechts in België financierde en die er niet voor terugdeinsde daarvoor valsheid in geschrifte te plegen. Hij is trouwens op grond van die feiten vorig jaar veroordeeld. Het proces toen draaide om illegaal geld dat via de vennootschappen PDG en Cidep vergaard werd en dat diende om de lonen van het rechtsgezinde blad Nouvelle Europe Magazine (NEM) te betalen en om een privé-inlichtingendienst te financieren die geleid werd door extreem-rechtse figuren als majoor Bougerol. De baron werd beschuldigd van oplichting, verduistering, bankroet en andere fraude met genoemde vennootschappen.

De Bonvoisin is zich altijd heftig tegen dat imago blijven verzetten. Tevergeefs, want publiek gehoor vond hij niet. Onlangs kreeg hij steun uit onverwachte hoek. In zijn boek ‘De weg naar de wanorde’ neemt gewezen agent Robert Chevalier van de Belgische Staatsveiligheid namelijk de verdediging op van de baron. Het boek is één lange aanklacht tegen het beleid van gewezen topman van de Staatsveiligheid Albert Raes.

Chevalier schrijft onder meer: ‘Ik en mijn collega’s van BC2 (de cel die extreem-rechts onderzocht, red.) waren ervan overtuigd dat de CVP en de liberalen Vanden Boeynants wilden uitschakelen via zijn goede vriend De Bonvoisin. De vijanden van VdB stapten naar Albert Raes en vroegen hem om via de Staatsveiligheid bezwarend materiaal tegen De Bonvoisin en VdB te verzamelen’. En verder: ‘Ik denk niet dat hij fascistische ideeën had… Informanten in de extreem-rechtse kringen vertelden mij dat ze niet konden geloven dat De Bonvoisin extreem-rechts financierde’.

Het boek was voor De Bonvoisin een geschenk uit de hemel. Een rehabilitatie kwam er evenwel niet. In de Franstalige pers dook op hetzelfde moment plots het verhaal op van een koffer vol valse documenten (over o.m. de infiltratie van de KGB in ons land) die bij de broer van de baron in beslag was genomen. ‘Trop is teveel’, neemt de baron een gevleugelde uitspraak van zijn vriend VdB over, ‘dat waren documenten die mij een jaar eerder waren overgemaakt. Ik was met een aantal documenten naar het parket gestapt met de vraag na te gaan of er vervalsingen tussen zaten. Dat bleek ook het geval. Nadien werd een huiszoeking gehouden om de rest van de documenten in handen te krijgen en werd een perslek georganiseerd om te doen uitschijnen dat ik die documenten had vervalst. Dit is echt al te grof’.

‘Weet u dat u de eerste Vlaamse journalisten bent die mij in vele jaren om een gesprek hebben gevraagd,’ zegt hij wanneer we binnenkomen. ‘Of eigenlijk niet helemaal. Ooit is een journalist van een Vlaamse krant mij komen interviewen. Maar die mocht uiteindelijk van zijn hoofdredacteur het interview niet publiceren’.

Benoît De Bonvoisin ontvangt ons in zijn statige herenhuis aan de Brusselse Sint-Michielslaan. ‘Nee, ik woon hier helemaal niet alleen, beantwoordt hij onze nieuwsgierigheid. Mijn oude moeder woont hier ook. En de dochter van mijn zus die in Londen woont zit hier bij manier van spreken op kot. En dan is er hier nog een oude oom van mij. in feite en pied-à-terre voor de hele familie. Ik geloof in dit soort van samenlevingsvorm, die eigenlijk om respect voor de ouden van dagen draait. Het is toch beter dat oude mensen geïntegreerd blijven in de maatschappij, in plaats van ze ver weg in bejaardentehuizen te stoppen. Geloof het of niet, maar dit stond destijds ingeschreven in de principes van de CEPIC. De CEPIC was niet het extreem-rechtse clubje dat men er in de publieke opinie altijd van heeft gemaakt.’

Tijd: Niet extreem-rechts, maar dan toch wel rechts.

De Bonvoisin: ‘Als u met rechts anti-communistisch bedoelt, dan hebt u gelijk. De CEPIC was daarnaast in eerste instantie een groepering in de PSC die de middenstand en de vrije beroepen in de economie de plaats wilde geven die hen toekwam. Wat wij voor ogen hadden was: respect vragen voor de KMO’s als belangrijke werkverschaffers, en dat respect vertaald zien in een zo licht mogelijk fiscaal regime. Berperkte belastingen ten bate van de economische ontwikkelingen. Wij waren ook voor een ‘cordon salarial’ rond Europa. Maastricht dat is een fabriek van werklozen.’

‘De CECPI was op zich helemaal niet zo’n geval apart. Onze statuten waren volledig geënt op die van de PSC, met dat verschil dat er bij de CEPIC ingeschreven stond dat we niet alleen tegen het communisme ware maar ook tegen alle uitwassen van het kapitalisme.’

Tijd: Volgens velen bent u een gevaarlijk man, ja, zelfs staatsgevaarlijk.

De Bonvoisin: ‘Ik hou van zo’n vragen. Ja, als men het kartel van het grote private en syndicale kapitaal bedoeld, was ik gevaarlijk. Wij vroegen onder meer de financiële controle van de vakbonden. Dat viel in zeer slechte aarde omdat wij tegelijk gekant waren tegen de oprichting van de Bijzondere Belastingsinspectie. Een directeur-generaal van de BBI heeft het mij nadien bekend: de dienst heeft meer geld uit het land doen wegvloeien dan dat hij heeft opgebracht.’

Tijd: U wordt nu toch al zo’n vijftien jaar ‘de zwarte baron’ genoemd. Kunnen we eens naar de oorsprong van die weinig fraaie bijnaam gaan?

De Bonvoisin: ‘Al mijn problemen zijn begonnen toen ik in het begin van de jaren 80 vanuit de CEPIC en vanuit mijn positie als politiek medewerker van VdB officieel de vraag stelde of er controle kon worden uitgeoefend op het functioneren van de Staatsveiligheid.’

Tijd: Met welk gezag kon u zo’n controle vragen over de Staatsveiligheid?

De Bonvoisin: ‘Ik was ondervoorzitter van de CEPIC.’

Tijd: Met dekking van Vanden Boeynants…

De Bonvoisin: ‘Ik moest geen toelating vragen aan papa.’

Tijd: Wat bracht u op het idee om dat onderzoek te vragen?

De Bonvoisin: ‘Ik had vrienden bij de Franse geheime diensten en van hen vernam ik dat er op een of andere manier een sovjetinfiltratie aan de gang was in de Staatsveiligheid. Nadien kreeg ik daarover van het hoofd van de Franse veiligheid Demarange zeer precieze informatie, ook wat betreft de vertakkingen naar de politieke en journalistieke wereld. Ik zal daarover verklaringen afleggen zodra er een valabele commissie komt die daar klaarheid over wil.’

‘De toenmalige minister van Justitie Jean Gol vroeg mij ‘vriendelijk’ waarvan ik dan precies op de hoogte was. Ik heb hem toen die informatie niet willen geven omdat ik mogelijke verkeerde intenties zag. Kort nadien belegde Gol samen met Christian Smets van de Staatsveiligheid een persconferentie in een restaurant om mij in een slecht daglicht te stellen. Dat is dezelfde Smets over wie agenten van de veiligheid achteraf gezegd hebben dat hij aan het hoofd stond van een speciale cel van de Staatsveiligheid die de vuile zaakjes van Raes moest opknappen.’

Tijd: Het hek ging helemaal van de dam toen in 1981 een rapport van de Staatsveiligheid naar de krant De Morgen uitlekte, waarin u werkelijk als de spilfiguur van extreem-rechts in België werd opgevoerd. U was de geldschieter van extreem-rechts. U organiseerde privé-milities, U hielp de Duitse nazi Ekkerhard Weil uit de handen van het Belgische gerecht te houden…

De Bonvoisin: ‘Het document is een vervalsing. De persoon die het document heeft opgesteld, heeft later onder ede verklaard dat hij op bevel van kolonel Devlieghere van de veiligheid de voorwaardelijke wijs in het document volledig moest vervangen door de stellende wijs.’

Tijd: Maar er bestond dus wel een document, zij het in de voorwaardelijke wijs.

De Bonvoisin: ‘Dat oorspronkelijke document was een amalgaam. Men kan eender wat in een document zetten om nadien uw deuren te kunnen openen en voor alles en nog wat huiszoekingen organiseren. Alles draait om het gezegde: Quand on veut tuer son chien, on dit qu’il a la rage. Men heeft mij proberen te destabiliseren. Ik heb als voorbeeld gediend om anderen te doen zwijgen.’

Tijd: Een befaamd advocaat vertelde ons dat uw grootvader Alexandre Galopin – gewezen gouverneur van de Generale Maatschappij en in 1944 vermoord door de Gestapo – een dossier had met informatie over de grote sche collaboratie. Dat dossier zou in uw handen zijn. Is het dat wat men wilde vinden toen u de eerste keer werd aangehouden en er huiszoekingen werden gedaan? Zijn het deze archieven die van u een gevaarlijk man maken?

De Bonvoisin: ‘Later zal ik daar misschien meer over vertellen. Wat u vertelt is correct. De medewerkers van substituut Godbille hebben in 1990 gepoogd om dat dossier in het buitengoed van de familie te stelen.’

Tijd: Even terug naar de oorsprong van het conflict tussen uzelf en VdB enerzijds en Albert Raes anderzijds. Dat conflict zou al van 1970 dateren. Raes had toen nagelaten Paul vanden Boeynants op de hoogte te brengen dat Belgische huurlingen vanuit Luik waren vertrokken naar Zaïre.

De Bonvoisin: ‘Ik herinner mij dat incident perfect. VdB kon de tweeslachtigheid van Raes echt niet verdragen. Gelet op de grote macht van een inlichtingendienst in een land, was VdB zeer ontevreden over dat feit.’

Tijd: Die huurlingenkwestie lag echt gevoelig.

De Bonvoisin: ‘Maar, mon cher, aan de ene kant probeerde België de destabilisering van Zaïre te voorkomen en aan de andere kant liet de Staatsveiligheid huurlingen vertrekken.’

Tijd: U hebt zeer goede relaties met president Mobutu. Dat speelde misschien mee bij voor de Staatsveiligheid. U was een rechtstreekse lijn met de president. Een goede bron vertelde ons dat Mobutu via de ambassade in Brussel rechtse bewegingen in ons land heeft mede-gefinancierd. Ook de CEPIC.

De Bonvoisin: ‘Ik heb voor de CEPIC nooit een frank ontvangen van Mobutu.’

Tijd: Dat gebeurde misschien via Leon Finné, gewezen bankier bij de bank Copine die in 1985 vermoord werd door de Bende van Nijvel. Finné was lid van de CEPIC en zou volgens een getuige een rol hebben gespeeld in de financieringen door Mobutu.

De Bonvoisin: Finné was inderdaad lid van de CEPIC. Ik weet niets van relaties van Finné met Zaïre. Finné is mij ooit warm aanbevolen door senator Saint-Remy, destijds voorzitter van de CEPIC. Na een half uur onderhoud met Finné heb ik Saint-Remy laten weten dat ik de man niet vertrouwde. Finné was iemand die zijn zinnen nooit afmaakte. Kijk, is was zeer bang voor infiltraties binnen de CEPIC. Voor mij was Finné gebonden aan de politiediensten. Ik leidde dat af uit de zaken die Finné mij daarover vertelde.’

Tijd: Vorig jaar bent u tot drie jaar effectief veroordeeld voor valsheid in geschrifte bij de vennootschappen Cidep en PDG, van waaruit u extreem-rechts in België zou gefinancierd hebben.

De Bonvoisin: ‘Ze hebben in die zaak gewoon niets, niets, niets tegen mij. Er is geen enkel hard bewijs aangevoerd. Het enige wat mijnheer Fabri, de voorzitter van de rechtbank, heeft kunnen doen was een oordeel vellen op grond van zijn ‘intime conviction’. De veroordeling was gebaseerd op getuigenissen van o.m. Smets. Nooit is een onderzoek à décharge gebeurd. Deze beschuldiging is niet anders dan alle andere beschuldigingen die aan mijn adres werd geuit: De Bonvoisin heeft iets te maken met het parkeermeterschandaal in Luik, De Bonvoisin stond in de lijn van Klaus Barbie, De Bonvoisin organiseert staatsgrepen, De Bonvoisin heeft banden met de maffia, De Bonvoisin heeft de redactielokalen van het weekblad Pour in brand gestoken, De Bonvoisin handelt in drugs en wapens, De Bonvoisin steelt meubels uit de lokalen die hij aan Cidep verhuurt… Wees nu eerlijk, het wordt toch een beetje te veel van het goede. Weet u dat er stukken van mij zitten in zowat alle zware dossiers van de jaren 80? Gewoon om en bepaalde atmosfeer te creëren rond mijn persoon! En dat alles werd er bij de publieke opinie door een zekere pers ingehamerd.’

Tijd: U vertrouwt de pers niet?

De Bonvoisin: ‘Ik heb formele bewijzen dat bepaalde journalisten door de Staatsveiligheid werden betaald voor diensten die ze bewezen. Ik heb er zelfs het formele bewijs van dat een bepaalde journalist zo ver kon gaan dat hij schaduwopdrachten gaf aan leden van de BOB. Weet u, het is bijna een grap. België moet wel het enige land in de wereld zijn waar de linkse pers onder één hoedje speelt met de Staatsveiligheid.’

Tijd: U bent zo net nog één van uw vergrijpen vergeten. Onlangs bent u veroordeeld voor heling van antieke heiligenvoorwerpen die uit een klooster waren gestolen.

De Bonvoisin: ‘Nog zo’n onwaarschijnlijk verhaal. Mijn rol in die zaak is op generlei wijze die van een heler geweest. Integendeel, ik wilde dat de persoon die mij de zaken aanbood ze terug naar de rechtmatige eigenaar bracht. Er is nooit een onderzoek à décharge in deze zaak gebeurd. Er is zelfs helemaal geen onderzoek geweest. Ik ben niet voor de raadkamer moeten verschijnen. Weet u waarom subsituut Mawet zes maanden cel tegen mij eiste? Hij heeft het letterlijk gezegd: omdat De Bonvoisin schade wil berokkenen aan de Staatsveiligheid en die Staatsveiligheid een behoeder is van de democratie. Dit is toch wel een beetje al te doorzichtig.’

Tijd: U zegt dus dat er nooit veel onderzoek ten gronde is in de zaken waarin u een rol speelt.

De Bonvoisin: ‘Elke vraag naar bijkomend onderzoek werd systematische getorpedeerd. Kijk, ik heb in 1983 klacht neergelegd tegen Albert Raes en Christian Smets van de Staatsveiligheid en in 1987 is de zaak in de handen van een onderzoeksrechter gegeven om bijkomend onderzoek te doen. Het onderzoek wordt op alle mogelijke manieren door het parket gedwarsboomd. Substituut Godbille heeft in zijn requisitoir in het voordeel van de Staatsveiligheid niet minder dan 58 keer gelogen. Beseft u dat Raes in december 1987 aan de discussie op het parket-generaal deelnam waarin werd overwogen om via het Hof van Cassatie het arrest ongedaan te maken dat groen licht gaf voor het onderzoek dat, naar aanleiding van mijn klacht, tegen Raes zelf werd opgestart?’

‘Het onderzoek dat uit mijn klacht voortvloeide kwam bij onderzoeksrechter mevrouw Lyna terecht. Weet u dat Raes druk probeerde uit te oefenen met een ‘dossier’ over haar echtgenoot? Het onderzoek werd haar in 1992 afgenomen en overgedragen aan onderzoeksrechter J.P. Collin. Het bijkomende onderzoek dat in 1987 werd gevraagd werd door een arrest van de kamer van inbeschuldigingstelling in maart 1992 herroepen. Weet u waarom? Terwille van het staatsbelang!’

Tijd: Moeten we daaruit afleiden dat er bij het onderzoek meer naar boven zou komen dan alleen maar -excuseer ons de uitdrukking- bijna triviaal aandoende georchestreerde hetze tegen uw persoon? Met andere woorden, zou men bij diepgaand onderzoek als vanzelfsprekend op andere dossiers gestoten zijn? Of laten we het nog anders stellen: is er volgens u ergens een raakvlak tussen uw zaak en pakweg het dossier van de Bende van Nijvel?

De Bonvoisin: ‘Er is een raakvlak: het systematisch torpederen van het gerechtelijke onderzoek. Overigens, niet alleen mijn dossier en dat van de Bende van Nijvel zijn verknoeid. Er is ook nog de moord op Latinus, de dubbele moord in de Rue de la Pastorale, de affaire Bouhouche-Beijer, de brand bij Pour, de zaak Pinon (de roze balletten), enzovoort.’

Tijd: Zegt u nu dat achter alle troebele zaken dezelfde mensen en hetzelfde schema zitten?

De Bonvoisin: ‘Zo kan u het stellen. Het gaat om ‘une association de malfaiteurs’, een vereniging van boodsdoeners.’

Tijd: Hebt u precieze ideeën en informatie omtrent die zaken?

De Bonvoisin: ‘Uiteraard. Overigens, als er een ernstige commissie zou komen die licht wil werpen op alle troebele zaken, dan weet ik met zekerheid dat mensen uit minstens drie verschillende landen willen komen getuigen. Tot op heden is er echter een occulte macht die elk ernstig onderzoek naar bijvoorbeeld de Bende van Nijvel heeft getorpedeerd. Trouwens, dat zeg ik niet alleen, tot die bevinding is ook de Bende-commissie gekomen.’

Tijd: Mensen uit verschillende landen willen hier komen getuigen, zegt u. Ook uit Frankrijk?

De Bonvoison (lacht): Dat kan ik niet zeggen. Waarom stelt u die vraag?

Tijd: Volgens onze gegevens kan men de dossiers als de Bende van Nijvel of de CCC niet begrijpen als ze niet in een internationale context zijn geplaatst. Frankrijk en België zouden bijvoorbeeld een scharnierfunctie hebben gehad in de wapentrafieken van de jaren 80. Bepaalde bronnen zeggen dat de commandoleider van de Bende uit Frankrijk kwam. De CCC zou logistieke zijn ondersteund door de Franse Action Directe, zo wordt gesteld.

De Bonvoisin: ‘Wat de Bende betreft, weet ik het niet. U mag niet alles met mekaar verbinden, maar wanneer u het heeft over het terrorisme van de jaren 80 en over bepaalde Franse terroristische groeperingen en over bepaalde adressen aan de Frans-Belgische grens…ja dan zijn er wel verbanden.’

Tijd: Welke?

De Bonvoisin: ‘Dat is iets waarover ik wil getuigen voor een commissie.’

Tijd: Er zijn al onderzoekscommissie geweest. Waarom bent u nooit een getuigenis gaan afleggen?

De Bonvoisin: ‘Ik heb zelf aangeboden om te getuigen voor de kamercommissie voor banditisme en terrorisme en voor de kamercommissie rond Gladio. Ik heb nooit mógen getuigen.’

Tijd: Als we de afgelopen 15 jaar zo bekijken, dan lijkt u niet bepaald veel vrienden te hebben. Niet erg veel mensen hebben het voor u opgenomen.

De Bonvoisin: ‘Er zijn een aantal factoren die dat kunnen verklaren. In het begin van de jaren 80 stond ik politiek dicht bij Vanden Boeynants. En niet iedereen was opgezet met zijn comeback. Bovendien beviel het succes van de CEPIC zeker niet iedereen. Toen pro-christelijke liberalen hun lidkaart gingen inleveren om bij de CEPIC aan te sluiten, heb ik gezegd: dit overleven we niet. Overigens werden ook onze relaties met het Vlaamse NCMV niet in dank afgenomen door de extreem-francofone vleugel van de PSC. Wil u nog redenen? In Zaïre heb ik tegen de schenen geschopt van zekere Belgische banken omdat ik hun monopoliepositie niet zag zitten. Bovendien heb ik mij altijd duidelijk verzet tegen de gangbare gebruiken bij de agro-chemische industrie. Ik ben zelf vegetariër en ben procent voorstander van biologische landbouw en van natuurlijke geneeskunde.Voor mij is het adagium van Hypocrates heilig: voeding is het eerste medicijn.’

‘Neem daarbij ook nog dat ik mij tegen de desinformatie heb verzet die in het begin van de jaren 80 rond het plaatsen van Navo-raketten in België werd opgezet. Begrijp mij niet verkeerd, ik ben altijd tegen offensieve raketten geweest maar in dit geval ging het om defensieve raketten.’

Tijd: Bezondigde u zich als penningmeester (los van de beschuldiging dat u vanuit uw positie bij de CEPIC extreem-rechts zou gefinancierd hebben) niet aan het soort van partijfinanciering met valse facturen en dies meer zoals dat ook bij andere partijen het geval was?

De Bonvoisin: ‘Ik kan u één ding verzekeren: als CEPIC voerden wij échte studies uit. Overigens, het eerste wat ik als schatbewaarder heb gedaan, is naar de hoofdcontroleur van belastingen stappen om hem ervan op de hoogte brengen wat wij precies deden en of hij ons kon adviseren hoe we dat fiscaal zo correct mogelijk konden regelen. En als ik nog een element mag toevoegen waaruit mag blijken dat wij een stevige controle op de geldstromen die via de Cepic gingen: op elke onkostennota moesten drie handtekeningen komen, waarvan één van de secretaresse! Zelf tekende ik niet.’

Tijd: Allerhande obstructies vanwege de Staatsveiligheid vormen volgens u de rode draad door uw verhaal. Denkt u dat de Staatsveiligheid met Raes op kop de drijvende kracht was achter wat u de ‘association de malfaiteurs’ noemt. Of was Raes maar een uitvoerder voor de echte ‘duistere macht’?

De Bonvoisin: ‘Raes heeft in de hele zaak een verachtelijke rol gespeeld. Ik weet alleen niet precies op welk niveau. Wat ik weet is dat ik in november 1986, nadat een conflict met burgemeester Eerdekens van de stad Andenne en mij was bijgelegd, naar Raes heb gebeld met de vraag of het niet tijd werd om de strijdbijl te begraven. Raes heeft mij toen als volgt geantwoord: ‘Ik wil wel, maar daartoe moet ik eerst toestemming vragen aan procureur Van Homstee van het Hof van Beroep’. Ik herhaal maar zijn woorden.’

Tijd: Wij zitten door onze vragen. Had u nog zelf nog wat dat u kwijt wil?

De Bonvoisin: ‘Ja, een nota van de befaamde professor Bouloc uit Parijs die mijn geval heeft bestudeerd en tot de conclusie komt dat ik het slachtoffer ben van staatsterrorisme. Bouloc, dat is niet van de minsten.’

Bron » De Tijd | René de Witte & Dirk Selleslagh

Onderzoek loopt vast: Bende van Nijvel bestaat niet

In België is opschudding ontstaan over de bewering van de vroegere chef van de Staatsveiligheid, Albert Raes, als zou de gevreesde Bende van Nijvel nooit hebben bestaan. Raes zei dat tegenover de Vlaamse commerciële televisiezender VTM. Wat doorging voor de Bende van Nijvel – die ook wel de ‘Gekke doders van Waals-Brabant’ werd genoemd omdat de leden ervan carnavalsmaskers droegen – was volgens Raes een groep los van elkaar opererende misdadige benden.

Bende of geen bende, de misdadigers vermoordden bij aanslagen op warenhuizen van onder andere Delhaize te Overijse en Aalst in 1982 en 1985 bijna dertig burgers, onder wie verscheidene kinderen. Ook vielen hierbij vele gewonden. Voor de gewonden van destijds en de nabestaanden is het moeilijk te accepteren dat de daders nooit werden gepakt.

Nog erger is dat de slachtoffers en familieleden dezer dagen een laconiek briefje van de openbare aanklager in Charleroi in hun brievenbus kregen met als strekking: “Sorry, maar het onderzoek van de afgelopen twaalf jaar heeft geen resultaat opgeleverd. Spijtig genoeg blijven de daders tot op de dag van vandaag onbekend. Maar u kunt altijd het dossier over het onderzoek op de rechtbank komen raadplegen”. Dat dossier blijkt intussen 340.000 bladzijden dik te zijn. De openbare aanklager kondigde ook aan dat hij de rechtbank zal vragen om “bij gebrek aan bewijs’ de vervolging van een aantal verdachten stop te zetten.

Hét onderzoek zelf wordt op een laag pitje gezet, omdat er nauwelijks kans bestaat dat de zaak wordt opgelost. Daarmee wordt bevestigd wat velen reeds tien jaar geleden voorspelden, namelijk dat de Bende van Nijvel – wegens politieke achtergronden van deze moordpartijen – nooit zou worden gevonden, laat staan ontmaskerd. De ex-chef van de Staatsveiligheid ontkent dat in alle toonaarden.

Raes: “De aanslagen werden niet alleen nooit opgeëist, wij hebben evenmin enig verband kunnen ontdekken tussen de aanslagen en uiterst-rechts of uiterst-links”. Toch bevonden zich onder de slachtoffers van de Bende van Nijvel wel degelijk enkele interessante personen die banden hadden met ex-premier Paul Vanden Boeynants en de rechtse baron De Bonvoisin, kopstukken van de CEPIC, de rechtse vleugel van de Waalse christen-democraten (PSC).

Dit clubje had grote politieke invloed en zou in elk geval niet vijandig hebben gestaan tegenover een door hoge officieren geplande, maar nooit uitgevoerde staatsgreep in 1982. Albert Raes, die juist in de woelige jaren 1977-1990 chef van de Staatsveiligheid was, gelooft niet in dit scenario. Ook de theorie dat de acties van de Bende van Nijvel dienden om het land te destabiliseren en rijp te maken voor een rechtse staatsgreep kon, zo laat hij weten, nooit worden bewezen.

Bron: Algemeen Dagblad