Alleen tegen de schurkenstaat

In ‘Schurkenstaat België, de samenzwering tegen Benoît de Bonvoisin’ publiceert advocaat Mario Spandre de achtergrondinformatie waarmee hij Benoît de Bonvoisin, bijgenaamd de Zwarte Baron, uit de klauwen van het gerecht en… van de media heeft gehaald. Hij bereidt nu een miljoenenclaim voor tegen de Belgische staat.

Eliane De Wilde, de conservator van de Koninklijke Musea van Schone Kunsten van België, wist niet wat haar overkwam. Tien jaar geleden, midden juli 1994, bood zich bij haar een deurwaarder aan die beslag kwam leggen op een tiental topwerken uit haar collectie, waaronder een Rubens, twee Memlincs, vier werken van Rogier van der Weyden en een Hugo van der Goes. Er werd ijlings over en weer gebeld met de voogdijminister, de Luikse PS’er Jean-Maurice Dehousse. Maar dat bracht ook geen uitkomst.

De deurwaarder handelde in opdracht van Mario Spandre, de raadsman van een veertigtal Belgen die indertijd in Congo de dupe waren geworden van het zaïriseringsbeleid van dictator Mobutu Sese Seko. De Belgische staat had zich ertoe verbonden de slachtoffers van die nationaliseringen te vergoeden. Maar de betaling van de verschuldigde 600 miljoen frank liet al te lang op zich wachten. Daarom liet Mario Spandre beslag leggen op de kunstwerken – conservator De Wilde vond de keuze van de advocaat getuigen van erg goede smaak.

Mario Spandre heeft in zijn leven de Belgische staat al voor ruim 25 miljoen euro lichter gemaakt. Volkomen legaal. Spandre is een advocaat, een zeventiger, die niets liever doet dan in het krijt treden met de overheid. Dat houdt hem kwiek, vindt hij.

Vandaag bereidt hij nog maar eens een miljoenenclaim voor. Dit keer in de zaak van de ooit als ‘Zwarte Baron’ gebrandmerkte Benoît de Bonvoisin.

Vanachter zijn bureau kijkt Spandre uit over het fraai aangelegde Schumanplein en de fonkelende hoofdkwartieren van de Europese Unie. Binnen handbereik staat een uitgelezen bibliotheek met africana en met alle klassiekers over Congo. Mocht Katanga onafhankelijk zijn gebleven, dan woonde Spandre vandaag wellicht in Lubumbashi, vroeger Elisabethstad, zijn geboorteplek.

De Spandres zijn Italianen van afkomst. Of eigenlijk niet. Hun echte naam is Spandauer, maar toen de voorouders van de advocaat, een Duits geslacht van typografen, zich in de 19e eeuw in Turijn kwamen vestigen om er voor de hertogen van Savoie te werken, kreeg de naam gaandeweg een Italiaanse verklanking. De vader van Mario Spandre, drukker van professie, was ook een muzikant. Na omzwervingen in Zuid-Afrika, waar hij in handgemeen raakte met de Boeren, en Argentinië, waar hij in het operaorkest speelde, strandde hij uiteindelijk in Elisabethstad.

Moïse Tsjombe

Vader Spandre werd de drukker van L’Etoile du Congo, de latere L’Essor du Congo, een krant met een zeker gezag. ‘De krant was eigendom van kardinaal de Hemptinne, van een logebroeder en een joodse investeerder’, lacht Spandre. ‘Dat moest dus fout lopen – wat ook gebeurde.’ Waarop vader Spandre een boerderij en melkveehouderij begon. Het is daar, vlakbij Elisabethstad, dat Spandre opgroeide. Het is daar ook, in een villa van de buren, dat in 1961 Patrice Lumumba en enkele medestanders werden vermoord, in opdracht van de Amerikaanse inlichtingendienst CIA en de nieuwe Congolese sterke man Mobutu.

Spandre heeft nog getuigd voor de Lumumba-commissie. ‘Maar ze wilden daar de waarheid niet horen’, zegt Spandre fijntjes. ‘Ze wilden alleen vernemen wat koning Boudewijn en wat eerste minister Gaston Eyskens wisten. En die wisten van niets.’

Spandre kent de Lumumba-affaire. Hij heeft de meeste betrokkenen in de zaak gefrequenteerd, onder wie de CIA-vertegenwoordiger in Leopoldstad, Lawrence Devlin, die na goedkeuring van de Amerikaanse president John F. Kennedy Lumumba liet uitschakelen.

Na zijn rechtenstudies in Brussel kwam Spandre in contact met Moïse Tsjombe, die in 1960 de onafhankelijkheid van de mijnprovincie Katanga (nu Shaba) uitriep. Toen Tsjombe later met de hulp van Franse huurlingen en de Portugese veiligheidsdiensten een poging tot staatsgreep tegen Mobutu ondernam, verbleef Spandre in het Ritzhotel in Lissabon waar hij wachtte op het signaal dat de coup was geslaagd. Maar de Amerikaanse diensten raakten op de hoogte. Die lieten via de ambassadeur in Lissabon aan de Portugezen weten dat ze in Washington ‘zeer ongelukkig’ zouden zijn mocht Tsjombe zijn plannen doorzetten. Waarop het manoeuvre werd afgeblazen. Wat later, in 1967, werd Tsjombe in Spanje ontvoerd, met de hulp van de Fransen en zeker met het medeweten van Devlin, dus van Wash-ington. De Katangese leider werd in Algiers geïnterneerd. Hij overleed er in 1969.

In het voorwoord bij zijn exposé over de zaak-Bonvoisin dat deze week in de boekhandel ligt, verwijst Spandre heel even naar de Tsjombe-episode. ‘De fondsen voor de ontvoering werden via België aangeleverd. Het geld kwam van Mobutu, via Pierre Davister, de uitgever van het weekblad Spécial, en transiteerde via een rekening bij de Banque Bruxelles Lambert. Procureur-generaal Ganshof van der Meersch van het hof van cassatie heeft er alles aan gedaan om het onderzoek naar deze zaak onder de mat te houden. Want Mobutu moest, en zou, in Congo aan de macht blijven’, houdt Spandre vol.

Extreem-rechts

‘Er zijn zoveel zaken die de burgers van dit land nooit te weten komen. Drie ministers van Justitie – wijlen Jean Gol, een liberaal, de socialist Philippe Moureaux en christen-democraat Melchior Wathelet – hebben toegelaten dat Benoît de Bonvoisin het leven onmogelijk werd gemaakt en dat zijn carrière werd gebroken door een dossier van de Staatsveiligheid dat op pure fictie berustte’, zegt Spandre terwijl hij parmantig zijn papieren bijeenraapt. ‘De schade die hier door de Belgische staat werd aangericht, is enorm. Wij gaan daar nu een prijs op zetten.’

Toen Spandre in 1995 door Benoît de Bonvoisin in de arm werd genomen, kende hij van het dossier alleen wat hij in de kranten had gelezen. Het was een stafhouder die Bonvoisin naar Spandre bracht. Hij had immers de reputatie er niet voor terug te schrikken om de staat zelf aan te vallen.

In 1981 was via onder meer de krant De Morgen een nota van de Staatsveiligheid gelekt. Daarin werd Bonvoisin omschreven als een heuse fascist die via zijn bedrijven Cidep en PDG het Front de la Jeunesse, en dus extreem-rechts in België, financierde.

‘Bonvoisin was voor die tijdsgeest geknipt als schuldige’, zegt Spandre.’ Het gonsde in die jaren tachtig van de geruchten over plannen voor een staatsgreep. Er was de rakettenkwestie, de aanslagen van de CCC, de Bende van Nijvel. Alle getuigenissen waren eensluidend: de overvallen van de Bende van Nijvel waren het werk van professionals. De bende maakte 28 dodelijke slachtoffers en het gerecht vond niet eens het begin van een spoor. Extreem-rechts zit achter de aanslagen, werd gefluisterd. De enige dienst die contact had met extreem-rechts was de Staatsveiligheid. Die was Westland New Post geïnfiltreerd en had die organisatie zelfs gesteund.’

In 1981 moest de Bende van Nijvel nog aan zijn reeks moordende overvallen beginnen, maar de naam van Benoît de Bonvoisin was al gevallen.

Bonvoisin, van adellijken huize, is een wat excentrieke heer die in kringen van Franstalige christen-democraten omging.

De Bonvoisins, een familie van textielfabrikanten, zijn afkomstig uit Petit-Rechain bij Verviers. Bonvoisins grootvader was Alexandre Galopin, de gouverneur van de Generale Maatschappij van België die tijdens de oorlog op bevel van de Duitse Gestapo werd vermoord. Zijn grootmoeder was de dochter van Gustaaf Verriest, broer van Hugo Verriest. Een andere overgrootoom was Victor Besme, de baron Haussman van Leopold II, die Brussel een moderne aanblik gaf. Zijn vader, Pierre de Bonvoisin, was eveneens een topman van de Generale Maatschappij.

Vrij jong kwam Benoît de Bonvoisin terecht in de kring rond Paul Vanden Boeynants, de sterke man en Brussels stemmenkanon van de PSC. VDB installeerde Bonvoisin aan het hoofd van het Cepic ( Centre Politique des Indépendants et des Cadres), een evenknie van het Vlaamse NCMV ( Nationaal Christelijk Middenstandsverbond). Dat Cepic werd de motor van de centrumrechtse PSC.

Front de la Jeunesse

Het waren erg woelige tijden. De kolonels waren nog aan de macht in Griekenland, Franco in Spanje, in Vietnam voerden Amerikaanse GI’s een uitzichtloze oorlog en het communistische Oost-Europa lag nog achter het IJzeren Gordijn.

‘Links’ en ‘rechts’ waren in die dagen geen ijdele woorden. En de groep rond VDB zat in het rechtse kamp. Gaandeweg werd Vanden Boeynants door de media zelfs in ultrarechtse hoek geduwd. In VDB’s entou-rage immers werden mensen gesignaleerd als majoor Jean Bougerol, die graag conferenties mocht beleggen over het sluipende communistische gevaar. De organisatie achter de conferenties van Bougerol en de publicatie van Inforep, een persoverzicht dat als een sonar elke vorm van linkse subversie registreerde, was het zogeheten Public Information Office. In de Vlaamse media vooral werd PIO als een soort inlichtingendienst afgeschilderd. En via die PIO was de link naar plannen voor een staatsgreep en later de Bende van Nijvel snel gelegd.

In maart 1983 werden de eerste geruchten over een mogelijke staatsgreep vreemd genoeg gelanceerd door het extreem-rechtse Nouvel Europe Magazine. In dat artikel werd ook het bestaan onthuld van Westland New Post, de extreme loot van het Front de la Jeunesse.

Was het bericht in Nouvel Europe Magazine een repliek op het lekken twee jaar eerder van de nota van de Staatsveiligheid over Benoît de Bonvoisin? Of was het WNP een poging om te infiltreren in de Staatsveiligheid? Knappe koppen die daar na al die jaren nog wijs uit raken. Emile Lecerf, de baas van Nouvel Europe Magazine, leefde in elk geval op vriendschappelijke voet met de top van de Staatsveiligheid, maar ook met de Israëlische inlichtingendiensten.

‘Mijn enige band met al dat volk was dat het Front de la Jeunesse een bureau had in het pand dat ik aan Nouvel Europe Magazine verhuurde’, zou Bonvoisin later aan Knack vertellen. Bonvoisin heeft altijd volgehouden dat het lekken van de nota en de bijgeleverde bewijsstukken één grote machinatie was van de Staatsveiligheid, toen nog geleid door de mysterieuze Albert Raes.

Raes, beweerde Bonvoisin, heeft hem nooit vergeven dat hij in een nota voor minister van Defensie Vanden Boeynants parlementaire controle eiste op de diensten van de Staatsveiligheid. Bonvoisin had ook van de Franse inlichtingendiensten vernomen dat de Staatsveiligheid lekte als een mandje en hij had dat publiekelijk herhaald.

Bovendien stonden Raes en Vanden Boeynants ook op gespannen voet met elkaar. Een gevolg van de Congo-crisis. Terwijl de regering troepen stuurde naar Congo, werden hier huurlingen geronseld om op de Belgische para’s te schieten. Volgens Vanden Boeynants had Raes verzuimd de regering daarover in te lichten.

Bonvoisin vogelvrij

Volgens Spandre beginnen de moeilijkheden van Bonvoisin met de nota van de Staatsveiligheid. Want die leidt tot nieuwe onderzoeken die ‘de Zwarte Baron’ zoals hij intussen in de media wordt genoemd, voor het gerecht brengen. Het kostte hem bij een eerste veroordeling vijf jaar opsluiting wegens oplichting, verduistering, bedrieglijk bankroet en valsheid in geschrifte bij het beheer van PDG en Cidep. Na een eerste behandeling in beroep werd Bonvoisin prompt aangehouden. Een van de magistraten die optrad in de zaak tegen Bonvoisin was de latere substituut Jean-François Godbille van de financiële sectie van het hoofdstedelijke parket, een voormalig lid ook van Cepic, die goede banden onderhield met Opus Dei. Later zou Godbille terechtkomen op het kabinet van de liberale minister van Financiën Robert Hatry.

Toenmalig minister van Justitie Jean Gol zou ooit voor het parlement bevestigen dat Bonvoisin in verdenking was gesteld op basis van feiten verzameld door de Staatsveiligheid. Latere ondervragingen van agenten van de Staatsveiligheid hebben dat bevestigd.

Maar de vereffenaar aangesteld door de Brusselse handelsrechtbank, zo raakte later bekend, zou nooit één onregelmatigheid in de bedrijven van Bonvoisin vaststellen. Godbille zelf zou in 1989 voor de parlementaire Bende-commissie toegeven dat de gelekte nota van de Staatsveiligheid eigenlijk een vervalsing was.

Volgens Spandre zijn de daaropvolgende beschuldigingen, zoals de heling van een zilveren dodenmasker dat aan een religieuze orde toebehoorde en het vermeende aandeel van de baron in het Luikse parkeermeterschandaal – twee zaken waarin hij werd vrijgesproken – een gevolg van de manoeuvres van de Staatsveiligheid.

Naderhand was er geen dossier te bedenken waarmee Bonvoisin niet in verband werd gebracht: de roze balletten, de Bende van Nijvel, later nog de affaires Dutroux en Nihoul. Bonvoisin was vogelvrij verklaard. ‘De manier waarop Bonvoisin door enkele van zijn advocaten werd verdedigd, heeft hem ook geen goed gedaan’, zegt Spandre.

Een van die advocaten was de bekende Xavier Magnée, ooit een compagnon van wapenhandelaar Roger Boas en onlangs in de actualiteit als advocaat van Marc Dutroux. Magnée had Bonvoisin verzekerd dat hij, voor een honorarium van twee miljoen frank, al die moeilijkheden met de Staatsveiligheid kon rechttrekken.

Een vervelende brief

Het was Magnée die, zonder het te beseffen, Spandre het breekijzer leverde waarmee hij uiteindelijk de vrijspraak van Bonvoisin afdwong. ‘Uit een brief van Magnée bleek dat hij met hoge magistraten had overlegd over wat Bonvoisin moest doen om niet te zwaar gestraft van de zaak af te raken’, vertelt Spandre. ‘Het is toch schandalig dat een advocaat overlegt met de magistraten over de straf die zijn cliënt zal worden opgelegd, terwijl diezelfde cliënt onschuldig pleit.’

Spandre wilde de brief van Magnée aan het hof van beroep voorleggen, maar de rechter verbood hem dat. Want daarmee zou de confidentialiteit tussen advocaat en cliënt worden geschonden. Maar, hield Spandre vol, die confidentialiteit dient om de cliënt, die zich moet verdedigen, te beschermen. In dit geval had Bonvoisin geen enkel voordeel bij het in stand houden van die confidentialiteit. Integendeel. Maar de rechter dreigde ermee Spandre aan te klagen bij de stafhouder als hij bij zijn voornemen bleef om de brief openbaar te maken.

‘Ik ben dan zelf naar de stafhouder getrokken’, herinnert Spandre zich. ‘Die zat op de lijn van het hof van beroep. Ik vroeg hem: “Verbiedt u mij om de brief te gebruiken? Zo ja, dan dien ik meteen klacht in bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.” Hij wist dat ik al eens eerder, in de zaak van de verkoop van het Palace Hotel, de stafhouders voor het Europees Hof had gedaagd en had gewonnen – dat scheelde voor mijn cliënt meteen 115 miljoen frank.’

‘Ik zei nog tegen de stafhouder: “U kunt me ook aanklagen voor de raad van de orde. Maar dan wordt de hele zaak publiek gespeeld. En daar zal ik pleiten dat de Orde van Advocaten de waarheid tracht te verdonkeremanen.”

‘Ik heb daarop de brief van Magnée toch aan de rechters in beroep voorgelegd. Maar de voorzitter, heel slim, heeft de brief buiten de debatten gehouden. Maar dat gaf mij de mogelijkheid om naar cassatie te trekken. Aanvankelijk weigerde de advocaat die voor cassatie moest pleiten de brief van Magnée voor te leggen. Ik heb hem daar dan toe gedwongen. En uitgerekend dat element heeft cassatie gebruikt om het arrest van het hof van beroep tegen Bonvoisin te verbreken. Waarop er een nieuw proces volgde, nu voor het hof van beroep in Mons, dat op 12 mei 2000 Bonvoisin niet alleen vrijsprak, maar in het arrest ook nog eens het hele onderzoek tegen hem en de aanpak van de onderzoekers aan de kaak stelde.’

‘Twintig jaar lang werd een individu vervolgd’, hamert Spandre. ‘Met alle ontsporingen tot gevolg. Dat gebeurde met het medeweten van ministers, rechters, onderzoeksrechters, griffiers en journalisten.

‘Als ik aan de rechters vroeg te onderzoeken of sommige journalisten niet betaald waren door de Staatsveiligheid, hebben ze geweigerd gevolg te geven aan dat verzoek. Er zijn daar valse verklaringen afgelegd voor parlementaire commissies, verklaringen onder ede!

‘Al die inspanningen om één man te treffen. Maar nog altijd is er geen spoor van de lui, de Bende van Nijvel, die 28 mensen hebben omgebracht. Dat stemt toch tot nadenken over de rol van de staat. Niet?’

Bron » Knack | Rik Van Cauwelaert

FN-voorman kan twee jaar krijgen

De openbaar aanklager heeft gisteren voor het hof van beroep van Brussel twee jaar effectieve gevangenisstraf gevorderd voor Daniel Féret, de voorzitter van het extreem rechtse Front National (FN). Hij wordt beschuldigd van aansporing tot rassenhaat door de verspreiding van pamfletten of verkiezingsprogramma’s.

Bij de opening van de zitting zei FN-senator Michel Delacroix, de advocaat van Féret, dat zijn cliënt sinds zijn verkiezing voor het Brussels Parlement op 13 juni parlementair onschendbaar is.

Férets onschendbaarheid werd destijds door het federale parlement opgeheven. Nu moet het Brussels Parlement zich over het dossier buigen, zei de advocaat. Procureur-generaal Jean-François Godbille repliceerde dat Féret nog geen ontslag genomen heeft uit het federale parlement en dus nog als een federaal parlementslid moet worden beschouwd.

Over de grond van de zaak gaf de procureur een bloemlezing van documenten van de hand van de FN-voorzitter waarin allochtonen gelijkgesteld worden met dieven, delinquenten, misdadigers en terroristen. Voorts worden Afrikanen als wilden in de brousse gekarikaturiseerd. De aanklager was verontwaardigd over ‘dit klimaat van rassenhaat en politiek geweld, dat aan een bepaalde periode herinnert (…)’.

Voorwaardelijk

Godbille eiste de ontbinding van de VZW Front National en de veroordeling van Georges Tonnelier, de vroegere medewerker van Frénet in het parlement, tot een voorwaardelijke gevangenisstraf.

Voor Frénet kan een voorwaardelijke straf niet meer, gezien de arts in 1986 al tot een jaar voorwaardelijk veroordeeld werd voor het afleveren van een vals doktersattest dat een alibi verschafte aan een delinquente die vervolgd werd voor een hold-up. Het proces wordt op 30 juni voortgezet.

Het Front National haalde op 13 juni bij de verkiezingen voor het Brussels Parlement 5,42 procent van de stemmen. Voor het Waals Parlement ging het FN met 8,12 procent van de stemmen lopen. Dat is meer dan dubbel zoveel als bij de regionale verkiezingen van 1999 en ruim 2,5 procentpunt meer dan bij de kamerverkiezingen van vorig jaar.

Bron » De Tijd

Extreem-rechts opent een front in het zuiden

Te midden van het gedruis over de opmars van het Vlaams Blok ging het nieuws wat verloren, maar aan de andere kant van de taalgrens heeft extreem-rechts ook een (kleine) doorbraak geforceerd. Het Front National van dokter Daniel Féret, tot vorige zondag goed voor een kamerlid en twee senatoren, beschikt nu over acht verkozen mandatarissen, vier in de Waalse Gewestraad en vier in het Brusselse Parlement. En dat betekent voor het eerst ook in Wallonië: flink wat overheidsgeld naar extreem-rechts.

“Onbegrijpelijk”, jammerden de Franstalige kranten toen Charles Petitjean aankondigde dat hij lijsttrekker werd van het Front National in Charleroi. “En dat voor een man wiens vader als verzetsstrijder is omgekomen in een Duits concentratiekamp en wiens moeder, tante en grootouders de titel ‘Juste parmi les nations’ hebben gekregen van het Yad Vashem-instituut, het permanente holocaustmuseum in Jeruzalem, wegens hun rol bij het redden van joden tijdens de Tweede Wereldoorlog.”

Voor een extreem-rechts partijtje zoals het Front National, dat wemelt van de holocaustontkenners, Hitler-adepten en aanbidders van Rex-leider Léon Degrelle, is Petitjean een grote en ogenschijnlijk niet voor de hand liggende vangst. De man heeft een indrukwekkende staat van dienst van meer dan 30 jaar bij de PRL, de voorloper van het huidige Mouvement Réformateur (MR).

Hij was senator, provincieraadslid en burgemeester voor die partij. Maar eind jaren negentig ging het mis. Petitjean sloeg de deur van de liberale partij achter zich dicht en stichtte Défi Libéral, een dissidente lijst die een paar keer zonder succes deelnam aan de verkiezingen. Vorig jaar ging Petitjean nog vruchteloos steun zoeken bij het Liberaal Appèl van Ward Beysen en de groep Blauw van Leo Goovaerts, de liberale dissidenten aan Vlaamse kant. “Er is nood aan een rechtse partij, zo niet zullen de mensen naar extreem-rechts vluchten”, luidde de redenering. Het bleken profetische woorden, die inmiddels in vervulling zijn gegaan.

Bij nader inzien is de overstap van Petitjean nochtans minder onlogisch dan men zou denken. Decennialang was Petitjean de ‘monsieur Afrique’ van de Franstalige liberalen. Hij speelde een sleutelrol in de ondoorzichtige wirwar van liberale, partijgebonden niet-gouvernementele organisaties die zich toeleggen op ontwikkelingssamenwerking en onderhield intensieve contacten met allerlei Afrikaanse en Arabische staatshoofden. Hij bewoog zich kortom in de schemerwereld van parallelle diplomatie en inlichtingendiensten.

Gedurende vele jaren werkte Petitjean in deze sector samen met Francis Dessart, een kleurrijke, bij het grote publiek vrijwel onbekende figuur. Dessart noemt zich professor en ambassadeur en bedacht zichzelf met talloze andere fantaisistische titels, maar fungeerde vooral als oplichter, spion en informant van westerse inlichtingendiensten. Sinds de jaren zestig stond Dessart in contact met de CIA, de World Anti-Communist League (WACL), de Moon-sekte en het Portugese ‘persagentschap’ Aginter Press, het beruchte bijhuis van de Portugese geheime dienst ten tijde van dictator Salazar en het zenuwcentrum van het extreem-rechtse terrorisme en de strategie van de spanning.

Petitjean en Dessart vonden elkaar in 1976, bij de oprichting van de vzw Amitiés Arabes, waarvan onder anderen ook Guy Mathot (PS) en Georges Clerfayt (MR) lid werden. Een paar jaar later werden ze beiden stichtende leden van het Mouvement pour les Etats-Unis d’Europe, en er volgden nog een hele reeks andere verenigingen en neporganisaties.

Petitjean loodste zijn medewerker binnen bij wat toen nog de PRLW heette en bezorgde hem een job bij Delipro, een organisatie voor ontwikkelingssamenwerking waarvan Petitjean voorzitter was. In die hoedanigheid reisde Petitjean destijds bijvoorbeeld naar Ivoorkust, had hij gesprekken met de toenmalige Zaïrese minister van Buitenlandse Zaken Justin Bomboko (de latere ambassadeur in België) of ging hij naar de begrafenis van de vermoorde PLO-leider Naïm Khader.

Midden jaren tachtig kwam er officieel een einde aan de mooie samenwerking tussen Petitjean en Dessart. De redenen daarvoor waren niet alleen de hardnekkige geruchten dat Dessart een medewerker was van zowel de Oost-Europese geheime diensten als van de Belgische staatsveiligheid. Nog gevaarlijker was dat zijn naam opdook in de marge van het schandaal over de ontdekking van het bestaan van de neonazi-militie Westland New Post (WNP), in de affaire van de sekte Ecoovie en in een aantal twijfelachtige pro-Kadhafi-activiteiten, zoals een bizarre poging om de Luikse luchthaven van Bierset te verkopen aan de Libische leider.

Zoals het maanblad Deng in maart jl. uitvoerig aantoonde, is Dessart nog steeds alive and kicking. “De belangrijkste Belg in het buitenland is niet Guy Verhofstadt of Kim Clijsters”, schreef Deng. “De belangrijkste Belg heet Francis Dessart. Hij beschikt over meer internationale diploma’s en internationale functies dan Willy Claes en de rest van zijn landgenoten bij elkaar geteld. De geheimagent, professor en ambassadeur werkt in de schaduw. Hij draait rond de weke onderbuik van grote internationale organisaties als de Europese Unie, het Rode Kruis, de Verenigde Naties, de niet-gouvernementele organisaties en het andersglobalisme. Daar speelt hij al meer dan 30 jaar mee in een van de grootste, wereldomspannende oplichtingcircuits die deze aarde ooit heeft gekend.”

Met de komst van Louis Michel, minister van Buitenlandse Zaken en sterke man van het MR, was ook het liedje van Petitjean uit. De warwinkel van liberale ngo’s voor ontwikkelingssamenwerking werd gestroomlijnd, de parallelle diplomatieke kanalen werden drooggelegd of moesten zich aanpassen aan het nieuwe, meer op Frankrijk afgestemde Afrika-beleid van Michel. Petitjean werd uitgerangeerd.

In een gesprek met de redactie wees hij enkele jaren geleden vreemd genoeg met een beschuldigende vinger naar Jacques Brassine. Volgens Petitjean was Brassine de grote boeman die hem heeft buitengewerkt en die momenteel de lakens uitdeelt in Coopération et Progrès, de overkoepelende ontwikkelings-ngo van de MR.

Brassine was kort na de Kongolese onafhankelijkheid een topmedewerker van de Katangese secessie en staat nota bene bekend als de man die jarenlang volhield dat de Belgen niets te maken hebben gehad met de moord op Patrice Lumumba, de eerste verkozen premier van Kongo. (Een stelling die sinds het boek van Ludo De Witte en de parlementaire onderzoekscommissie-Lumumba naar het rijk der fabelen werd verwezen.)

In de jaren tachtig werd Brassine onder meer kabinetschef van minister van Defensie François-Xavier De Donnea (MR). Volgens Petitjean zou Brassine, die momenteel geen enkele functie meer bekleedt in de Franstalige liberale partij, nog steeds een grote rol achter de schermen spelen in het kabinet van minster Michel.

Voortaan zetelt Petitjean in de Waalse Gewestraad voor het Front National (FN), een partij die net als het Vlaams Blok voor de rechtbank werd gedaagd wegens overtreding van de antiracismewet. (Het is nog wachten op een uitspraak, maar zowel de correctionele rechtbank als het hof van beroep hebben zich alvast bevoegd verklaard, en die positie werd ook bevestigd door het Hof van Cassatie.)

Dokter Daniel Féret, oprichter en voorzitter van het FN, pakt op zijn eigen website graag uit met het feit dat hij in het begin van de jaren zestig zijn eerste stappen op het politieke toneel heeft gezet als aanhanger van de Franse extreem-rechtse organisatie Restauration Nationale, die aanleunde bij de Organisation Armée Secrète (OAS), de terreurorganisatie die gewapend verzet pleegde tegen de onafhankelijkheid van Algerije.

In zijn studententijd was Féret ook een militant van Jeune Europe, een uiterst-rechtse organisatie die werd opgericht en geleid door Jean Thiriart, een van de steunpunten in België van de OAS. Thiriart was lid van Les Amis du Grand Reich Allemand (Agra) en onderhield persoonlijke contacten met een reeks ex-nazi’s en OAS-leiders. Dat alles moet een beetje vervelend zijn voor Petitjean, die zich ereconsul van Tunesië mag noemen.

Eveneens verkozen voor de Waalse Gewestraad is de blinde advocaat Michel Delacroix, die sinds vorig jaar gecoöpteerd senator is voor het FN. Delacroix was jarenlang de contactpersoon en vertrouwensman in ons land van Léon Degrelle, de in 1984 overleden leider van de Waalse fascistische partij Rex, die na de Tweede Wereldoorlog wegens collaboratie de doodstraf kreeg. Degrelle wist te vluchten naar Spanje en bleef van daar uit een rol spelen als goeroe en mentor van Belgische extreem-rechtse miltanten.

Delacroix werd op 25 mei 1999 door de correctionele rechtbank van Brussel veroordeeld tot een gevangenisstraf van een jaar voorwaardelijk wegens illegaal bezit van oorlogswapens. Tijdens een huiszoeking in zijn woning en die van zijn vrienden had de politie in 1994 een wapenarsenaal ontdekt van ongeveer vijftien revolvers, machinepistolen en geweren, naast messen, rookpotten en zelfs een antitankkanon.

Het appartement van Delacroix in de IJskelderstraat in Sint-Gillis was destijds ook het contactadres in Brussel van het Vlaams Blok. Bij die gelegenheid nam het gerecht ook meer dan tien kilo documenten in beslag, vooral revisionistische en neonazi-literatuur. Delacroix bleek ook een gesigneerde foto van Degrelle in huis te hebben. Voor de wapens gaf de blinde advocaat een eenvoudige verklaring: “Ik ben verzamelaar.”

Toen Delacroix in juni vorig jaar door Féret werd voorgedragen als gecoöpteerd senator, veroorzaakte dat een storm van protest. De Franstalige christen-democraten riepen alle democratische partijen op om de coöptatie te verhinderen door het verslag van de senaatscommissie die de geloofsbrieven van kandidaten onderzoekt niet goed te keuren. PS en MR lieten weten dat ze het initiatief graag wilden steunen, maar dat er juridisch geen speld tussen te krijgen was. Het FN kon immers zelf kiezen wie het coöpteerde. Alleen Isabelle Durant (Ecolo) stemde samen met de cdH-senatoren tegen de goedkeuring van het verslag over de geloofsbrieven.

Het electorale succes dat het FN vorige zondag heeft geboekt, hoeft niet meteen te betekenen dat er aan de overkant van de taalgrens een nieuw Vlaams Blok in de maak is. In vergelijking met het Blok is het FN een nauwelijks gestructureerd zootje ongeregeld, een eenmansbedrijf van Féret, wiens enige verdienste erin bestaat dat hij in 1985 zo slim was om als eerste een claim te leggen op de naam en de symbolen van de gelijknamige partij in Frankrijk van Jean-Marie Le Pen (die overigens niets te maken wil hebben met de club van Féret).

Er zijn nauwelijks partijstructuren uitgebouwd, het programma is rudimentair en weinig gesofistikeerd, van moderne marketingtechnieken heeft de partij geen verstand en het politiek personeel is onbetrouwbaar. Bovendien staat FN-voorzitter Féret niet bekend als een charismatische leidersfiguur. Hij heeft meer het imago van een wild om zich heen schoppende ambrasmaker, met bovendien een spoor van interne partijruzies, onopgehelderde fraudezaakjes en onbetaalde rekeningen achter zich.

Met acht mandatarissen kan het FN vanaf dit jaar wel rekenen op een flinke kluit overheidsdotaties. Benieuwd hoelang het zal duren vooraleer de FN-mandatarissen over dat geld ruzie zullen beginnen te maken.

Bron » De Morgen

Blok aan verliezende hand in slag om Franstalige kiezer

Patrick Sessler, gemeenteraadslid in Schaarbeek, verlaat het Vlaams Blok en keert terug naar het Front National (FN). De rechterhand van het Brusselse Blok-boegbeeld Johan Demol zegt genoeg te hebben van het ‘flamingantisme’ van Demol. Het is een aanwijzing dat het Vlaams Blok in Brussel aan de verliezende hand is in de slag om de Franstalige kiezer. Het FN wordt in de hoofdstad steeds meer een geduchte politieke concurrent.

De Franstalige Patrick Sessler was lang de nummer twee van het Front National, na FN-leider Daniel Féret. Sessler staat geboekstaafd als notoir neonazi. Er bestaan foto’s uit 1985, waarop Sessler en drie kompanen de Hitlergroet brengen op het graf van de fascistische Spaanse dictator Franco. Toen het FN in de jaren negentig versplinterde en er conflicten met Féret ontstonden, schaarde Patrick Sessler zich aan de zijde van Johan Demol, de gewezen ‘Robocop’-politiecommissaris van Schaarbeek. Sindsdien zit hij voor het Vlaams Blok in de gemeenteraad van Schaarbeek.

Patrick Sessler paste hoegenaamd niet in de operatie die het Vlaams Blok in Vlaanderen gestart was om de harde kantjes af te vijlen en ‘salonfähig’ te worden, maar achter de schermen was hij in Brussel ‘incontournable’ voor het Blok. Hij was dag en nacht in de weer met de campagne. Bovendien kreeg het Vlaams Blok met Sessler toegang tot het extreem rechtse Franstalige electoraat in Brussel. Dat paste in de strategie van het Blok om met Franstalige stemmen de meerderheid te bereiken in de electoraal relatief kleine Nederlandse taalgroep.

Geen alleenstaand geval

Dat Sessler in Schaarbeek, het bastion van Johan Demol, de deur toeslaat en met zijn Franstalige gevolg terugkeert naar het Front National, is een tegenvaller van formaat. Meer dan ooit mikt het Blok bij de Brusselse verkiezingen van 13 juni op Franstalige stemmen om de meerderheid in de Nederlandse taalgroep te halen. En Sessler is geen alleenstaand geval. In Evere zijn onlangs ook al twee Franstalige gemeenteraadsleden van het Blok, Paul Arku en Christine Pynket, naar het Front National overgestapt. Ook zij waren lokaal de sterkhouders van het Blok.

Zowel Sessler als Arku en Pynket schrijven hun vertrek toe aan het ‘flamingantisme’ van Johan Demol. Dat klinkt ongeloofwaardig, want Demol kan voor het Vlaams Blok in Brussel juist potten breken omdat hij geen Vlaamse ‘ballast’ meedraagt en louter symbool staat voor de strijd tegen de criminaliteit en de vreemdelingen. In zijn tweetalige verkiezingsfolders benadrukt Johan Demol zelfs dat de ‘vervlaamsing’ van Brussel allerminst de bedoeling is. Van Johan Demol moeten we geen passioneel pleidooi voor een onafhankelijk Vlaanderen met Brussel als hoofdstad verwachten.

De discussie in het Vlaams Blok over de vraag of de partij in Brussel duidelijk moet opkomen voor de Vlaamse onafhankelijkheid, lijken de Franstalige Blok’ers als ‘alibi’ te gebruiken om weer aan te sluiten bij het Front National. Bij het Blok konden de Franstaligen achter de schermen wel een rol spelen, maar ze konden niet op de voorgrond treden. Op de Brusselse verkiezingslijsten van het Blok waren er voor hen geen prominente plaatsen weggelegd.

Het FN mag dan al een zootje ongeregeld zijn, bij de parlementsverkiezingen van 18 mei 2003 kon de partij voor het eerst zitjes veroveren in de Kamer en de Senaat. Meteen kan het FN voor het eerst rekenen op een overheidsdotatie van 263.000 euro. En volgens de peilingen zit het FN nog in de lift, zowel in Wallonië als in Brussel. De kans is groot dat er straks bij de extreem rechtse Franstalige partij ‘postjes’ te rapen vallen.

Voor het Vlaams Blok is de opgang van het FN in het zuiden van het land een streep door de rekening. In de hoofdstad wordt het FN steeds meer een rechtstreekse concurrent in de slag om de Franstalige kiezer. Het doet de kansen van het Blok slinken om de meerderheid in de Nederlandse taalgroep te halen en in Brussel ‘incontournable’ te worden.

Bron » De Tijd | Wim Van De Velden

Bomaanslag op 11 juli was ‘jeugdzonde’ van Vlaams Blok-senator Wim Verreycken

Vandaag precies veertig jaar geleden vierden drie leden van de extreem-rechtse Vlaamse Militanten Orde (VMO) de verjaardag van de Guldensporenslag op hún manier: ze pleegden een bomaanslag op de Congreskolom in Brussel. Een van de daders die later voor die terreurdaad werden veroordeeld, was de huidige fractievoorzitter in de Senaat van het Vlaams Blok, Wim Verreycken.

Helemaal geslaagd kon de aanslag niet genoemd worden. Om de Congreskolom te laten instorten, zo wisten de VMO’ers, moest de springlading in de ruimte onder de zuil worden geplaatst. Maar ze raakten niet voorbij de solide bronzen poort van het monument en deponeerden de bom dan maar aan de buitenkant. De lont aansteken met een lucifer lukte niet, ze gebruikten een aansteker.

Om kwart over drie ’s nachts blies de explosie de vlam van de Onbekende Soldaat uit, rukte brokstukken uit de arduinen sokkel en beschadigde de bronzen deuren. In de Koningsstraat sneuvelden de ruiten, maar het symbool van het unitaire België bleef overeind staan. De verontwaardiging was er niet minder om. Toenmalig eerste minister P.W. Segers (CVP) veroordeelde de aanslag als “een zinloze daad van een provocateur”.

Het was geen geïsoleerde aanslag, maar een schakel in een reeks gewelddadige acties van extreem-rechts, waarbij vaak dezelfde VMO’ers betrokken waren. De geüniformeerde leden van de VMO, een knokploeg die pas in de jaren tachtig werd verboden als privé-militie, fungeerde destijds zogezegd als ordedienst van de pas opgerichte Volksunie. De nooit opgehelderde bomaanslag op de IJzertoren in 1946 lag nog vers in het geheugen en de meest radicale elementen van het extreem-rechtse flamingantisme zonnen op wraak.

In de kranten van toen werd de aanslag op de Congreskolom in verband gebracht met de bomaanslag op het gerechtshof in Brugge, in de nacht van 13 februari 1963, waarbij gelijkaardige explosieven waren gebruikt. Op 4 december 1965 volgde een aanslag met explosieven op de Leeuw van Waterloo. Op 10 juni 1966 gooiden onbekenden een traangasgranaat in de woning van gewezen liberaal minister Herman Vanderpoorten in Lier. Een gelijkaardige aanslag vond op 29 juni van hetzelfde jaar plaats in de woning van de liberale advocaat Victor in de Antwerpse Justitiestraat.

Vijf jaar lang tastte het gerecht in het duister over de identiteit van de bommenleggers. Pas in 1968 kon de zaak worden opgehelderd dankzij de verklaringen van Walter Maes, zoon van de legendarische VMO-leider Wim Maes. Walter Maes werd door de politie ondervraagd in het kader van een zedenzaak. De politie vermoedde dat hij als minderjarige was misbruikt door Adolf Franck, een ruwe dokwerker met een zwaar strafregister, die ook verdacht werd van een reeks havendiefstallen en van het afranselen van politieke tegenstanders.

“Ingevolge zijn gedrag op zedelijk gebied” was Franck door VMO-leider Wim Maes uit de organisatie gezet. Daarop volgden bedreigingen aan het adres van Maes, en Franck zou ook geprobeerd hebben om Maes te chanteren. Kort daarna, op 3 oktober 1968, was Wim Maes op 43-jarige leeftijd plots aan een hartaanval overleden. Onbekenden schilderden nadien de woorden ‘Dolf moordenaar’ op het voetpad voor de woning van Franck. Walter Maes meende dat Franck verantwoordelijk was voor de dood van zijn vader.

Als gevolg van een klacht van “een invloedrijk man van de Volksunie” (wiens identiteit niet werd bekendgemaakt) was Franck omwille van deze “onfrisse zedenzaak met homoseksuele achtergrond” aangehouden en werden tientallen jongens en meisjes, onder wie talrijke minderjarigen, voor ondervraging naar het gerechtshof geroepen. Een van die jongeren was Walter Maes.

Tot verrassing van de speurders wees de zoon van de overleden VMO-leider spontaan Franck aan als een van de drie daders van de aanslag op de Congreskolom, samen met twee andere VMO’ers: Rudi Degrijse (een correspondent in Antwerpen van het persagentschap Belga) en Wim Verreycken, bediende uit Borgerhout en op het moment van de feiten de 20-jarige leider van het trompetterskorps van de extreem-rechtse militie. In een adem vertelde Walter Maes erbij dat hetzelfde trio ook verantwoordelijk was voor de aanslagen op de woningen van Vanderpoorten en advocaat Victor. Voor die laatste feiten kwamen de drie VMO’ers echter nooit voor de rechter, omdat de raadkamer vond dat er onvoldoende bewijzen waren.

Een tweede getuige bevestigde grotendeels de verklaringen van Walter Maes. Rudy Mertens, een voormalig lid van het VMO-trommelkorps, verklaarde aan de onderzoeksrechter dat hij op 10 juli 1963, aan de vooravond van de aanslag, aanwezig was geweest in een café aan de Spoorweglaan in Wilrijk. Daar werd op een vergadering van een twintigtal VMO’ers het plan besproken om de bomaanslag te plegen. De drie verdachten waren erbij. Mertens hoorde VMO-leider Wim Maes na afloop van die vergadering tegen Degrijse zeggen: “Pietje, als gij ooit iets lost over wat hier allemaal gezegd is, sla ik u dood.”

Dat de zaak zo lang stil kon worden gehouden, zo verklaarde de openbare aanklager later tijdens het proces, was het gevolg van “een zekere terreur die in de rangen van de VMO heerste. Er werd gedreigd dat wie zijn bek zou open doen zou doodgeslagen worden”.

Volgens getuige Mertens had Degrijse de springstof geleverd en het commando met de auto naar Brussel gereden. Een van de twee anderen hield tijdens de rit het springtuig op zijn schoot. Het plaatsen van de bom in Brussel gebeurde door Franck en Verreycken. Eind december 1968 werden de drie verdachten aangehouden, ze bleven anderhalve maand in voorhechtenis. “Het nieuws van hun arrestatie sloeg in de Scheldestad in als een bom, even erg als destijds de bommen te Brussel en te Lier”, preciseerde een krant.

Het proces voor de correctionele rechtbank van Antwerpen bleek een lijdensweg van vertragingsmanoeuvers en procedurekwesties.Tijdens de eerste zitting verlieten de beklaagden en hun advocaten de rechtszaal omdat een rapport van een expert, die de schade aan de Congreskolom had berekend, in het Frans was opgesteld. Advocaat Herman Wagemans, de raadsman van Franck, vond dan weer dat zijn cliënt niet rechtsgeldig was gedagvaard en vroeg uitstel.

Groot misbaar werd gemaakt over politieke steekkaarten over de verdachten, opgesteld door de Staatsveiligheid, die bij in het strafdossier waren gevoegd. Advocaat Paul Doevenspeck, de raadsman van Degrijse, aarzelde niet erop te wijzen “dat dit methoden van een politiestaat zijn, onwaardig voor een vrij land”. (Doevenspeck kwam een paar jaar geleden nog eens in het nieuws als initiatiefnemer van het mislukte rechtse weekblad Punt). Na nog enkele incidenten kreeg de voorzitter van de rechtbank het op zijn heupen. “Men mag de komedie niet op de spits drijven”, waarschuwde hij. Wat dan weer heftig protest uitlokte van de verdediging.

Tijdens de debatten deden de advocaten van de VMO’ers hun best om de getuigen af te schilderen als volstrekt onbetrouwbare en onevenwichtige figuren, die tegenstrijdige en dus ongeloofwaardige verklaringen hadden afgelegd. Maar uiteindelijk veroordeelde de rechtbank de drie militanten op 13 mei 1969 bij verstek tot een jaar gevangenis en een boete van 2.000 frank wegens “vernieling van monumenten”.

Daarnaast werden ze veroordeeld tot een solidaire terugbetaling van de aangerichte schade, begroot op 102.666 frank. Na verzet te hebben aangetekend tegen het verstekvonnis kregen Verreycken, Franck en Degryse op 16 juni 1969 van dezelfde rechtbank een strafvermindering tot acht maanden cel. Ze gingen in beroep en een halfjaar later sprak het hof van beroep in Brussel de drie VMO’ers vrij. Vijf jaar waren inmiddels verstreken sinds de laatste onderzoeksdaad in het dossier, en de rechtbank moest tot de conclusie komen dat de feiten waren verjaard.

“Tuurlijk herinner ik me die zaak”, zei Verreycken gisteren in een gesprek met de redactie. “Maar ik heb geen vaag idee wat er met Franck en Degrijse is gebeurd. Leven ze nog? Wat doen ze? Ik zou het echt niet weten. Geen van hen is actief in de kringen waarin ik momenteel actief ben. Nee, verdrongen heb ik de zaak niet, maar het is wel veertig jaar geleden. Dat is allemaal definief voorbij. Zeker, ik werd door het gerecht beschouwd als een verdachte en moest voor de rechtbank verschijnen. Maar ik ben vrijgesproken, dus ik heb niets met die aanslag te maken. Of gelooft u het Belgische gerecht soms niet?”

Bron » De Morgen